Bijstandsfraude door het verzwijgen van buitenlands vermogen

Wie een bijstandsuitkering aanvraagt bij de gemeente zal onder meer opgave moeten doen van buitenlands vermogen. Bij de vermogenstoets in de Participatiewet tellen buitenlandse bezittingen namelijk gewoon mee. Men kan daarbij denken aan bank- en spaartegoeden, maar ook aan onroerende zaken zoals een (tweede) woning of grond. De praktijk leert echter dat buitenlandse vermogensbestanddelen vaak niet wordt opgegeven, waardoor voor vele miljoenen aan bezit wordt verzwegen. In die zin kan een parallel worden getrokken met het grote aantal personen dat buitenlands vermogen niet in de Nederlandse belastingaangifte vermeldt, waardoor veel inkomstenbelasting wordt ontdoken.

Wie een bijstandsuitkering aanvraagt en ontvangt zonder van het buitenlandse vermogen melding te hebben gemaakt, kan in aanzienlijke problemen komen. In de meerderheid van deze gevallen bestaat immers geen recht op een bijstandsuitkering omdat het vermogen daarvoor te hoog is. De bijstandsuitkering is dan, meestal gedurende een periode van meerdere jaren, onterecht uitgekeerd. In dit blog zullen de consequenties hiervan worden besproken.

De vermogenstoets

Er bestaat geen recht op een bijstandsuitkering als het vermogen van de aanvrager boven een bepaalde grens komt. Per 1 januari 2022 is de vermogensgrens € 13.010 voor een gezin of een alleenstaande met kinderen en € 6.505 voor een alleenstaande zonder kinderen. Omdat aangehouden (buitenlandse) bank- en spaartegoeden tot het vermogen behoren, is deze grens dus helder en duidelijk. Wanneer het verzwegen vermogen een (tweede) woning in het buitenland betreft, dan is de ‘vermogensvrijlating’ voor de eigen woning niet van toepassing. Deze vrijlating, zoals neergelegd in artikel 34 lid 2 sub d van de Participatiewet, is alleen van toepassing op een eigen woning in Nederland, die ook feitelijk wordt bewoond in de gemeente die de bijstand uitkeert. Buitenlands onroerend goed wordt dus volledig in aanmerking genomen bij de vermogenstoets. Er bestaat geen recht op een bijstandsuitkering als de waarde van dit vermogen hoger is dan de vermogensgrens (en daar is al snel sprake van!).

Hoe komt het verzwijgen van buitenlands vermogen aan het licht?

In het kader van de Participatiewet geldt allereerst een ruime inlichtingenplicht voor degene die bijstand aanvraagt c.q. ontvangt (vgl. artikel 17 van de Participatiewet). Daarnaast is de gemeente op grond van artikel 53a van de Participatiewet bevoegd om onderzoek te doen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en, indien nodig, naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening of voortzetting van de bijstand. Ter verificatie van de verstrekte informatie over buitenlands vermogen kan de gemeente bijvoorbeeld een buitenlands identiteitskaartnummer van de belanghebbende opvragen, waarmee in het desbetreffende land gemakkelijk informatie kan worden opgevraagd. De onderzoeken voor gemeenten worden in het buitenland meestal gedaan door het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF), onderdeel van het UWV, dat is opgericht om grensoverschrijdende regelovertreding op het gebied van de sociale verzekeringen te bestrijden. Deze instantie vraagt in het buitenland informatie op die vervolgens weer wordt doorgespeeld aan de gemeente. Op die manier komt bijvoorbeeld informatie boven water waaruit volgt dat iemand over buitenlands vermogen beschikt, zonder hiervan melding te hebben gemaakt.

Ik heb bijstandsfraude gepleegd – wat nu?

Wanneer bijstandsfraude wordt ontdekt, dan zijn hier consequenties aan verbonden. Deze consequenties kunnen bestuursrechtelijk of strafrechtelijk van aard zijn. In beide gevallen geldt dat het ontdekken van bijstandsfraude leidt tot het terugvorderen van het bedrag dat onterecht is uitgekeerd.

Het Openbaar Ministerie heeft de Richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude vastgesteld. Uit deze richtlijn volgt dat in zaken waarin het nadeel – het bedrag dat onterecht is uitgekeerd – minder bedraagt dan € 50.000, in beginsel bestuursrechtelijk wordt gehandhaafd. In het kader van een bestuursrechtelijke afdoening wordt met boetes gewerkt. Deze boetes kunnen flink oplopen. De boete bedraagt minimaal 25% tot maximaal 100% van het bedrag dat onterecht is ontvangen. De hoogte hangt af van de ernst van de fraude (de verwijtbaarheid). In het kader van de verwijtbaarheid gaat het bijvoorbeeld om de vraag of iemand opzettelijk heeft gehandeld of dat slechts sprake is van een fout. Bij opzettelijk handelen wordt vaak de hoogst mogelijke boete opgelegd.

Is het nadeel van de bijstandsfraude groter dan of gelijk aan € 50.000 dan wordt in beginsel gekozen voor strafrechtelijke afdoening. Het begrip ‘fraude’ is echter niet gedefinieerd in het Wetboek van Strafrecht (hierna: “WvSr”) en dus ook niet zelfstandig strafbaar gesteld. Bij een vervolging voor fraude kunnen verschillende strafbaarstellingen uit het WvSr worden gebruikt, waaronder valsheid in geschrifte (artikel 225 Sr) en oplichting (326 Sr). Ook het krachtens wettelijke verplichting niet verstrekken van benodigde gegevens die van belang zijn voor de vaststelling of recht bestaat op een bijstandsuitkering, terwijl dit feit kan strekken tot bevoordeling van jezelf of een ander, is strafbaar gesteld (227b Sr).

Enkele praktijkvoorbeelden van strafrechtelijke afdoening

Recentelijk, op 25 november 2021, heeft de Rechtbank Alkmaar een 68-jarige vrouw veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken wegens sociale zekerheidsfraude. Deze vrouw ontving een bijstandsuitkering van de gemeente Zaanstad. Om hiervoor in aanmerking te komen moest zij maandelijks een inkomstenverklaring en periodiek een inlichtingenformulier met daarin diverse vragen over haar inkomen, woonsituatie en vermogen invullen. Op enig moment vroeg de gemeente Zaanstad het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) onderzoek te doen naar het vermogen van deze vrouw. Uit een naar aanleiding daarvan in de gemeente Aksaray (Turkije) verricht onderzoek bleek dat zij aldaar een aandeel had in een appartementsgebouw ter grootte van 251 m2, met een waarde van € 33.165. Dit onroerend goed was vrij van hypotheek en andere lasten. Het niet verschaffen van deze informatie leidde uiteindelijk tot een veroordeling wegens sociale zekerheidsfraude door het opzettelijk nalaten de benodigde gegevens aan de sociale dienst te verstrekken (artikel 227b Sr). De omstandigheid dat mevrouw eigenlijk geen voordeel zou hebben genoten uit de eigendom van het appartement, omdat het alleen ‘op papier’ van haar was en haar broer het feitelijk in bezit had, doet daar volgens de rechtbank niets aan af.

Op 19 oktober 2016 heeft het Gerechtshof Amsterdam een man veroordeeld tot een gevangenisstraf van maar liefst 4 maanden voor sociale zekerheidsfraude (227b Sr). De verdachte in deze zaak had van 29 juni 2007 tot en met juni 2012 een uitkering ontvangen van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam. In het jaar 2008 liet de verdachte een woning in Marokko op zijn naam zetten. In het jaar 2010 werd de woning verkocht voor een bedrag van (omgerekend) € 80.000. Deze informatie werd nooit opgegeven bij de DWI. De verdachte ontving daardoor gedurende meerdere jaren een bijstandsuitkering terwijl hij daar eigenlijk geen recht op had. Volgens de rechtbank is de samenleving daardoor financieel benadeeld voor een bedrag van € 54.240. Een fikse strafoplegging was het gevolg.

Conclusie

De gemeente heeft uitgebreide bevoegdheden om fraude met bijstandsuitkeringen te kunnen detecteren. Mocht constatering van bijstandsfraude leiden tot strafrechtelijke vervolging, dan kunnen gevangenisstraffen van aanzienlijke duur worden opgelegd.

Wenst u rechtsbijstand omdat u op enig moment als verdachte van bijstandsfraude bent aangemerkt? Neem dan contact met ons op.

Stuur een reactie naar de auteur