Inlener terecht aansprakelijk gesteld omdat niet betalen belastingschulden aan uitlener is te wijten

NTFR 2022/1636

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
ECLI:NL:RBZWB:2022:1350

Samenvatting

Belanghebbende exploiteert een hotel. Tot eind 2014 heeft belanghebbende personeel ingeleend van belastingschuldige. Van de door belastingschuldige in rekening gebrachte bedragen heeft belanghebbende geen betalingen op de g-rekening gedaan. Tussen juli 2013 en oktober 2014 heeft belastingschuldige verschillende naheffingsaanslagen loonheffingen en omzetbelasting niet betaald. Op 10 september 2013 heeft belastingschuldige een rechtsgeldige melding betalingsonmacht gedaan. In november 2013 legt de ontvanger executoriaal beslag op roerende zaken van belastingschuldige. Belastingschuldige heeft vervolgens verzocht om sanering van de belastingschulden en een verklaring betalingsgedrag. Op 12 februari 2014 heeft de ontvanger een voorbehoudsverklaring betalingsgedrag afgegeven. Het verzoek om sanering is afgewezen.

Begin 2015 start de ontvanger een aansprakelijkheidsonderzoek bij de inleners. Bij beschikking van 24 augustus 2017 heeft de ontvanger een beschikking aansprakelijkstelling uitgereikt voor niet betaalde loonheffingen en omzetbelasting. Belanghebbende komt in beroep. Belanghebbende beroept zich op de disculpatiemogelijkheid van art. 34, lid 5, IW 1990. De rechtbank constateert dat tussen partijen niet in geschil is dat het niet betalen van de belastingen niet aan belanghebbende is te wijten. De vraag is of het niet betalen van de belastingen aan belastingschuldige is te wijten. De rechtbank oordeelt van wel. Niet bestreden is dat belastingschuldige haar schulden aan de bestuurder en de bank heeft afgelost, terwijl in dezelfde periode belastingschulden onbetaald zijn gebleven. De belastingschuldige heeft er kennelijk voor gekozen om andere, concurrerende schuldeisers te betalen, maar niet de belastingschulden te voldoen. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat belastingschuldige een verwijt kan worden gemaakt.

Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt door de rechtbank verworpen. Vast staat namelijk dat belanghebbende niet heeft beschikt over de verklaring betalingsgedrag van de ontvanger. Hierdoor is er geen sprake van een in rechte te beschermen gewekt vertrouwen bij belanghebbende door de ontvanger. De aansprakelijkstelling wordt nog wel verminderd conform het standpunt van de ontvanger.

(Beroep gegrond.)

Noot

Iemand die personeel inleent bij een derde (de uitlener) is aansprakelijk voor de loon- en omzetbelasting die de uitlener in verband daarmee verschuldigd is (art. 34, lid 1, IW 1990). Er bestaat geen aansprakelijkheid als de inlener zich kan disculperen (lid 5) en voor zover de inlener betalingen heeft gedaan op een zogenoemde g-rekening (lid 3).

Disculpatie

De inlener is niet aansprakelijk als hij aannemelijk kan maken dat het niet betalen van belasting niet aan de uitlener noch aan hem is te wijten. Het geschil op dit punt spitst zich toe op de vraag of het niet betalen aan de uitlener (hierna ook: belastingschuldige) te wijten is. Belanghebbende betoogt van niet omdat de uitlener in financiële problemen is geraakt door slechte economische omstandigheden waardoor een aantal grote opdrachtgevers failliet zijn verklaard. De ontvanger stelt dat de uitlener een concurrente lening aan haar bestuurder en een kredietfaciliteit bij haar bank heeft afgelost terwijl zij liquiditeitskrapte had. De rechtbank wijst het beroep op de disculpatiemogelijkheid af omdat uit wat de ontvanger (onweersproken) stelt, volgt dat belastingschuldige een verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het niet betalen van de belastingschulden.

Een ‘verwijt’ ten aanzien van het niet betalen valt de belastingschuldige in een zaak als deze meestal wel te maken. Het wettelijk criterium ‘te wijten aan’ impliceert in mijn ogen dat sprake moet zijn van een causaal verband tussen het verweten gedrag en het niet betalen van de belasting. De wetgever had echter voor ogen dat voor een succesvol beroep op de disculpatieregeling ‘de gehele keten schoon moet zijn’. Dat wil zeggen dat ‘geen enkele van bij de in/uitlening betrokken partijen enig verwijt te maken valt dat de daarmee samenhangende premie- en belastingschulden niet of niet ten volle zijn voldaan’ (Kamerstukken II, 1996-1997, 25 264, nr. 3, p. 24, 2e alinea). Een terechte beslissing van de rechtbank dus.

G-rekening

De inlener kan een deel van het aan de uitlener verschuldigde (factuur)bedrag op een zogenoemde G-rekening betalen. Een G-rekening is een geblokkeerde bankrekening waarmee de uitlener alleen de loonheffingen en/of de omzetbelasting aan de Belastingdienst kan betalen. Tot het op een G-rekening gestorte bedrag ben je als inlener niet aansprakelijk voor de door de uitlener verschuldigde loonheffingen en/of omzetbelasting. Daarvoor moet dan wel zijn voldaan aan de voorwaarden van art. 6 Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid. Praktijk is dat indien scherp naar die regeling wordt gekeken, meestal niet aan alle voorwaarden wordt voldaan. Dat zijn de zogenoemde niet-kwalificerende g- betalingen. Op basis van het bepaalde in art. 34.4.1 Leidraad Invordering 2008 wordt dan beoordeeld welk deel van de ontvangen g-betalingen wél kwalificeert. Het overige deel van het via de g-rekening door de ontvanger ontvangen bedrag (voor het betreffende tijdvak) wordt (met nog een voorbehoud) toegerekend aan de niet-kwalificerende g-betalingen. Het resultaat is meestal een kleine vermindering van de aansprakelijkheid.

Vertrouwensbeginsel

Ik ben het met de rechtbank eens dat eventueel door een inkooporganisatie bij belanghebbende gewekt vertrouwen niet kan worden toegerekend aan de ontvanger. Wel lees ik in de uitspraak dat de ontvanger al eerder een beschikking aansprakelijkstelling voor hetzelfde bedrag aan belanghebbende had opgelegd. De ontvanger had deze beschikking ingetrokken vanwege de op dat moment lopende onderhandelingen over een oplossing voor alle aansprakelijkgestelden voor de schulden van belastingschuldige. Normaliter is het slechts ‘lopen’ van onderhandelingen geen reden een aansprakelijkstelling in te trekken. Ik kan mij voorstellen dat het intrekken van de aansprakelijkstelling bij belanghebbende het vertrouwen heeft gewekt dat er een definitieve oplossing gevonden was voor het betalen van de betreffende belastingschulden. Afhankelijk van de overige omstandigheden zou een beroep op dat vertrouwen wel enige kans hebben gehad omdat het betrekking heeft op het handelen van de ontvanger.

Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur