Uitspraken op bezwaar en navorderingsaanslagen zijn feitelijk door dezelfde persoon vastgesteld
Alle pagina's gelinkt aan
NTFR 2023/1176
Samenvatting
Belanghebbende heeft verzocht om toepassing van de zogeheten compensatieregeling uit het Protocol bij het Belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland. Bij het vaststellen van de aanslagen is de compensatieregeling conform het verzoek van belanghebbende toegepast. Uit latere stukken komt de inspecteur tot de conclusie dat de compensatieregeling te hoog is vastgesteld en besluit daarom navorderingsaanslagen op te leggen. In bezwaar blijven deze navorderingsaanslagen gehandhaafd. Zowel het voornemen tot het opleggen van de navorderingsaanslagen als de uitspraken op bezwaar zijn door dezelfde functionaris ondertekend. In beroep stelt belanghebbende dat dit een schending van het mandaatvoorschrift is.
De rechtbank oordeelt dat uit de gedingstukken volgt dat de functionaris die de uitspraken op bezwaar heeft gedaan feitelijk ook de navorderingsaanslagen heeft vastgesteld. De stelling dat de betreffende functionaris niet inhoudelijk betrokken is geweest bij totstandkoming van de navorderingsaanslagen kan de rechtbank niet volgen omdat haar naam staat onder de brief tot voornemen van de navorderingsaanslagen. Er kan niet worden gezegd dat er een zorgvuldige heroverweging heeft plaatsgevonden. Belanghebbende is benadeeld door dit gebrek en de rechtbank ziet dan ook geen reden om de uitspraken op bezwaar met toepassing van art. 6:22 Awb in stand te laten. Omdat belanghebbende persisteert in terugwijzing heeft de rechtbank zo besloten.
(Beroepen gegrond.)
Noot
Hoewel een bezwaarprocedure verschillende functies heeft, is de heroverwegingsfunctie van het betwiste besluit (meestal een belastingaanslag) een van de meest prominente. Deze functie is expliciet gecodificeerd in art. 7:11 lid 1 Awb en heeft als uitwerking dat de aanslag, op basis van het ingediende bezwaar, door de inspecteur nog eens goed tegen het licht wordt gehouden.
Bij deze heroverweging is het vanzelfsprekend vereist dat dit zonder vooringenomenheid gebeurt. Dit is ook de reden dat degene die de initiële aanslag heeft opgelegd of daarbij betrokken is geweest niet de heroverweging mag maken in de bezwaarfase (art. 10:3 lid 3 Awb). Dit voorkomt het zogenoemde ‘WC-eend’-effect.
Hoewel de wettelijke regeling over dit mandaatverbod glashelder is, wringt op dit punt jammerlijk de schoen in de voorliggende zaak. Behandelfunctionaris ‘Mevrouw X’ heeft namelijk en het voornemen tot het opleggen van de navorderingsaanslagen ondertekend en feitelijk de navorderingsaanslagen vastgesteld en de uitspraken op bezwaar gedaan.
Het standpunt van belanghebbende dat er geen zorgvuldige heroverweging heeft plaatsgevonden omdat de spreekwoordelijk slager zijn eigen vlees heeft gekeurd, is wat mij betreft niet echt verwonderlijk te noemen. Wat daarentegen wel verwonderlijk is, is de opstelling van de gemachtigde van de inspecteur die de potentiële schending van het mandaatverbod probeert goed te praten door de betrokkenheid van mevrouw X bij het aanslagproces te marginaliseren. Haar betrokkenheid zou beperkt zijn geweest tot het ondertekenen van de kennisgevingen en de formele vaststelling van de navorderingsaanslagen. Mevrouw X zou bij de inhoudelijke totstandkoming van de navorderingsaanslagen echter niet betrokken zijn geweest, aldus de inspecteur.
De handelwijze van de inspecteur geeft in deze behoorlijk te denken. De inspecteur zet mevrouw X de facto weg als een strovrouw die zonder enig inhoudelijk oordeel kennisgevingen ondertekent en navorderingsaanslagen oplegt, wat op zichzelf al zou getuigen van onbehoorlijk overheidsoptreden. Maar de feiten spreken ook nog eens tegen dat zij zo wordt
‘weggezet’: de belanghebbende diende mevrouw X namelijk te e-mailen als er bezwaren waren tegen haar voornemen om een navorderingsaanslag op te leggen. Dit onderschrijft juist inhoudelijke betrokkenheid bij het tot stand komen van de navorderingsaanslagen. Bovenal geeft de inspecteur, door het overduidelijke mandaatprobleem te bagatelliseren, een verkeerd signaal af dat de Belastingdienst het niet zo nauw neemt met de rechtsregels. Hierdoor komt onnodig het overheidsvertrouwen in het gedrang.
De rechtbank komt, geheel terecht, tot het oordeel dat de uitspraken op bezwaar onbevoegd zijn gedaan omdat mevrouw X ook feitelijk de navorderingsaanslagen heeft vastgesteld. Daarmee heeft de inspecteur in strijd met het mandaatverbod gehandeld. De zaak wordt terugverwezen naar de inspecteur zodat het formele gebrek kan worden hersteld.
Of de belanghebbende hiermee ook echt is geholpen betwijfel ik. Dit formele gebrek kan immers ‘redelijk’ gemakkelijk worden hersteld door de inspecteur en de ‘inhoudelijke’ uitspraken op bezwaar zullen hoogstwaarschijnlijk niet anders zijn. In de uitspraak van de rechtbank valt echter terug te lezen dat belanghebbende hierover kennelijk een andere mening is toegedaan. Ik verwacht daarom nog wel een tweede ronde voor de rechtbank in deze zaak.
Stuur een reactie naar de auteur