Twee maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf van 100 uur voor belastingadviseur die belastingfraude (te weinig omzetbelasting aangeven) heeft gepleegd

ECLI:NL:RBAMS:2017:8805

Twee maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf van 100 uur voor belastingadviseur die belastingfraude (te weinig omzetbelasting aangeven) heeft gepleegd. OM gedeeltelijk niet-ontvankelijk i.v.m. geslaagd beroep op art. 69 lid 3 AWR

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS

Parketnummer: 13/993133-16

Datum uitspraak: 8 november 2017

Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,

ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvende op het adres [adres] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 oktober 2017.

1.2.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.J. Dontje, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W. de Vries, naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

2.1.

Aan verdachte is ten laste gelegd dat

1. hij, op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 april 2009 tot en met 28 oktober 2010, te Amsterdam en/of Apeldoorn en/of Zaanstad en/of Purmerend, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) (maand) aangifte(n) voor de omzetbelasting t.n.v. [naam eenmanszaak] (eenmanszaak) over het/de tijdvak(ken):

– maart 2009 (DOC-033) en/of,

  • -3e kwartaal 2009 (DOC-034) en/of,
  • -1e kwartaal 2010 (DOC-036) en/of,
  • -3e kwartaal 2010 (DOC-037),

(gedeeltelijk) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn ingeleverde (elektronische) aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) tijdvak(ken) (telkens) een te laag belastbaar omzetbedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven, zulks terwijl daarvan telkens het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;

2. [bedrijf BV 1] en/of [bedrijf BV 2] en/of [bedrijf BV 3] (tezamen de fiscale eenheid ‘ [bedrijf BV 1] , [bedrijf BV cs] ‘), op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 oktober 2009 tot en met 28 april 2010, te Amsterdam en/of Apeldoorn en/of Zaandam en/of Purmerend, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting t.n.v. [bedrijf BV 1] en/of [bedrijf BV 2] en/of [bedrijf BV 3] (tezamen de fiscale eenheid ‘ [bedrijf BV 1] , [bedrijf BV cs] ‘), over het/de tijdvak(ken):

  • -3e kwartaal 2009 (DOC-039) en/of,
  • -1e kwartaal 2010 (DOC-040),

(gedeeltelijk) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben [bedrijf BV 1] en/of [bedrijf BV 2] en/of [bedrijf BV 3] en/of haar/hun mededader(s) opzettelijk op het/de bij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst ingeleverde (elektronische) aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemde tijdvak(ken) (telkens) een te laag omzetbedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven, zulks terwijl daarvan telkens het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of terwijl dat/die feit(en) er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot welk(e) feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven

Subsidiair:

hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 oktober 2009 tot en met 28 april 2010, te Amsterdam en/of Apeldoorn en/of Zaandam en/of Purmerend, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting t.n.v. [bedrijf BV 1] en/of [bedrijf BV 2] en/of [bedrijf BV 3] (tezamen de fiscale eenheid ‘ [bedrijf BV 1] , [bedrijf BV cs] ‘), over het/de tijdvak(ken):

  • -3e kwartaal 2009 (DOC-039) en/of,
  • -1e kwartaal 2010 (DOC-040),

(gedeeltelijk) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk op het/de bij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst ingeleverde (elektronische) aangiftebiljet(ten) over genoemd(e) tijdvak(ken) (telkens) een te laag omzetbedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven, zulks terwijl daarvan telkens het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of terwijl dat/die feit(en) er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven.

3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1.1. De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet kan worden ontvangen in de vervolging van verdachte wat betreft de aangifte OB 2009 van zijn eenmanszaak [naam eenmanszaak] omdat sprake is van een vrijwillige verbetering in de zin van 69, derde lid, van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen (AWR).

3.1.2. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte voorafgaand aan de suppletie kennis heeft genomen van de aankondiging van het boekenonderzoek bij brief van 22 augustus 2013. Verdachte heeft ontkend de brief te hebben ontvangen. De omstandigheid dat de brief wel is gevonden bij de doorzoeking wil nog niet zeggen dat daarmee is vast komen te staan dat verdachte bekend was met de brief op het moment van indienen van de suppletie op 26 oktober 2013. Temeer nu de mogelijkheid bestaat, mede gelet op de ter zitting afgelegde verklaring van getuige [getuige] , dat de brief van 22 augustus 2013 pas is overhandigd tijdens het bezoek in het kader van het boekenonderzoek en dus na 26 oktober 2013. Wel is komen vast te staan dat verdachte op 3 december 2013 wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de Belastingdienst bekend was met de onjuistheid van zijn aangifte. Aangezien verdachte echter op 26 oktober 2013 een suppletieaangifte heeft ingediend, komt hem een beroep op het derde lid van artikel 69, derde lid, AWR toe en kan de officier van justitie niet worden ontvangen in de vervolging van verdachte wat betreft de aangifte OB 2009.

3.2.1. De raadsman heeft verder aangevoerd dat ten aanzien van de aangiften OB 2010 voorafgaand aan het indienen van de suppletieaangifteformulieren en in het bijzonder voorafgaand aan de aankondigingen van de boekenonderzoeken de Belastingdienst al op de hoogte was gebracht van de OB-schuld over 2010 omdat in de aangiften vennootschapsbelasting de balansschulden ‘omzetbelasting’ zijn opgenomen. Door deze aangiften als zodanig in te dienen, is sprake van een ‘vrijwillige verbetering’. Gelet op het voorgaande geldt ten aanzien van deze periode dat ook sprake was van een tijdige inkeer hetgeen meebrengt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging is ten aanzien van de van de aangiften van kwartaal I en kwartaal III 2010, aldus de raadsman.

3.2.2. De rechtbank stelt voorop dat het bepaalde in artikel 69, derde lid, AWR, de zogenoemde inkeerbepaling, er op neerkomt dat een betrokkene zich slechts dan op deze bepaling kan beroepen als hij tijdig is overgegaan tot het alsnog indienen van een aanvullende aangifte of het verstrekken van aanvullende informatie, op zodanige wijze dat het voor de Belastingdienst redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat de betrokkene daarmee zijn eerdere onjuiste aangifte of verstrekte informatie rectificeert (HR 22 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1759). Het moet dus geen zoekplaatje voor de Belastingdienst worden. De rechtbank is van oordeel dat het enkel opnemen in de aangifte vennootschapsbelasting bij de balansschuld van de post ‘omzetbelasting’ niet voldoet aan wat hiervoor vooropgesteld is. Het gaat te ver om van de Belastingdienst te verlangen dat hij op basis van een andere aangifte wijzigingen moet gaan doorvoeren in de aanslag omzetbelasting. Het verweer wordt verworpen.

3.3.1. De raadsman heeft ten slotte aangevoerd dat ten tijde van de controle door de Belastingdienst reeds sprake was van een redelijk vermoeden van schuld maar dat verdachte noch de cautie is gegeven noch op zijn overige verdedigingsrechten is gewezen zoals bijvoorbeeld het recht om een advocaat te consulteren. De controlebevoegdheden zijn dus misbruikt ten behoeve van opsporingsdoeleinden en dat levert een in de voorfase begaan onherstelbaar vormverzuim op. De ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde is door met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren gemaakt. Verdachte is hierdoor direct geraakt. Hierdoor is doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachten aan hun recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekortgedaan. Aangezien verdachte niet fatsoenlijk is gewezen op diens verdedigingsrechten, kan geen sprake zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet. In het licht van artikel 359a Sv dient de bespreking, de vastlegging ervan en niet in de laatste plaats ook de getuigenverklaring van controleur [getuige] als ‘fruits of a poisonous tree’ leiden tot niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, aldus de raadsman.

3.3.2. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad mag van de verdediging die een beroep doet op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd, aan de hand van de in het tweede lid van dat artikel genoemde factoren, wordt aangegeven tot welk in hetzelfde artikel omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. De enkele stelling dat in de onderhavige zaak sprake is van een vormverzuim en dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie is ontoereikend. Aangezien het verweer, daargelaten of de gestelde feiten en omstandigheden wel kunnen worden aangenomen, onvoldoende is onderbouwd, behoeft het naar het oordeel van de rechtbank geen nadere bespreking.

4 Waardering van het bewijs

4.1.

Uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting volgt dat verdachte onjuiste aangiftes omzetbelasting heeft ingediend ten name van zijn belastingadvieskantoor [naam eenmanszaak] en voor de fiscale eenheid ‘ [bedrijf BV 1] , [bedrijf BV cs] ’ waaraan verdachte leiding gaf. Verdachte heeft op bij de aangiften omzetbelasting, die zeker voor verdachte betrekkelijk eenvoudig zijn te doen, bedragen ingevuld die lager waren dan op grond van de facturen waarover verdachte beschikte, zouden moeten worden ingevuld. De aangiften stroken ook niet met de auditfiles. Verdachte heeft met veel omhaal van woorden gezegd dat hij in verband met financiële problemen niet de juiste bedragen heeft vermeld maar deze heeft geschat en dat hij een en ander door middel van suppletieaangiften zou corrigeren. Hieruit concludeert de rechtbank dat verdachte opzet heeft gehad op het doen van onjuiste aangiften. Het voornemen om bij een suppletieaangifte de juiste omzet te vermelden doet aan deze conclusie niet af, omdat de suppletieaangifte niet is bedoeld voor het oplossen van liquiditeitsproblemen van ondernemers (Rechtbank Amsterdam 12 april 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:2415).

4.2.

De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde met dien verstande dat

1. hij, op in de periode van 29 april 2009 tot en met 28 oktober 2010, in Nederland, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangifte voor de omzetbelasting t.n.v. [naam eenmanszaak] (eenmanszaak) over de tijdvak:

  • -1e kwartaal 2010 en,
  • -3e kwartaal 2010,

onjuist heeft gedaan, immers heeft verdachte telkens opzettelijk op bij de Belastingdienst ingeleverde elektronische aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde tijdvakken telkens een te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven, zulks terwijl dat feit er telkens toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;

2. [bedrijf BV 1] en/of [bedrijf BV 2] en/of [bedrijf BV 3] (tezamen de fiscale eenheid ‘ [bedrijf BV 1] , [bedrijf BV cs] ’), in de periode van 30 oktober 2009 tot en met 28 april 2010, te Zaandam meermalen, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting t.n.v. [bedrijf BV 1] en/of [bedrijf BV 2] en/of [bedrijf BV 3] (tezamen de fiscale eenheid ‘ [bedrijf BV 1] , [bedrijf BV cs] ‘), over de tijdvakken:

  • -3e kwartaal 2009 en,
  • -1e kwartaal 2010,

onjuist heeft gedaan, immers heeft/hebben [bedrijf BV 1] en/of [bedrijf BV 2] en/of [bedrijf BV 3] opzettelijk op de bij de Belastingdienst ingeleverde elektronische aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde tijdvakken telkens een te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven, zulks terwijl dat/die feit(en) er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.

4.3.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5 Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6 De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8 Motivering van de straffen

8.1.

De officier van justitie heeft bij requisitoir opgemerkt dat zij uitgaat van een benadelingsbedrag van € 85.000,00 en gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van honderdveertig uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van zeventig dagen.

8.2.1.

De raadsman heeft aangevoerd dat bij een eventuele strafoplegging moet worden uitgegaan van het bedrag dat daadwerkelijk te laag is aangegeven, te weten: € 38.900 terwijl bij verdachte altijd de intentie heeft bestaan eigener beweging eventuele onjuistheden in de aangiften OB te herstellen en hij uiteindelijk door de onjuiste aangifte niet is bevoordeeld aangezien rectificatie heeft plaatsgevonden door de indiening van suppletieaangiften. De raadsman heeft verder gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn privé- en zakelijke problemen.

8.2.2.

De raadsman heeft ten slotte aangevoerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden omdat op 30 september 2015 een doorzoeking heeft plaatsgevonden. De raadsman heeft daaraan toegevoegd dat de overschrijding nog ruimer is als wordt bedacht dat tijdens de boekencontrole op 14 januari 2014 de cautie heeft gekregen omdat toen de verdenking al bestond. Omdat de termijnoverschrijding niet is te wijten aan de verdediging dient deze overschrijding te worden gecompenseerd met een ‘strafkorting’ van (minimaal) 15%, aldus de raadsman.

8.3.1.

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.

8.3.2.

Verdachte heeft in verband met liquiditeitsproblemen meermalen onjuiste aangiften omzetbelasting gedaan en zich aldus schuldig gemaakt aan belastingfraude. Wat het extra kwalijk maakt, is dat verdachte een belastingadvieskantoor heeft en als boekhouder en belastingadviseur werkzaam is.

8.3.3.

De werking van het systeem van de omzetbelasting, die op aangifte dient te worden voldaan, is afhankelijk van de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van de bij die aangifte opgegeven bedragen. Indien de aangifte in strijd met de waarheid wordt opgemaakt en gebruikt dan wordt het systeem van de heffing van omzetbelasting ondergraven. Het systeem van de heffing van de omzetbelasting wordt ernstig aangetast als aangiften worden gedaan die niet overeenkomstig de werkelijkheid zijn. De belastingdienst dient erop te kunnen vertrouwen dat de aangifte duidelijk, volledig en zonder voorbehoud geschiedt. Verdachte zou dat als geen ander moeten weten. Hij heeft echter het in hem gestelde vertrouwen misbruikt en van dit stelsel geprofiteerd en daarbij slechts aan zijn eigen financiële gewin gedacht; immers als hij de fraude niet had gepleegd dan had zijn bedrijf niet aan diens financiële verplichtingen kunnen voldoen. Verdachte heeft door zo te handelen willens en wetens de Belastingdienst en daarmee de Staat benadeeld. Uitgaand van de suppletieaangiftes van de fiscale eenheid over 2009 en 2010 gaat het daarbij om een totaalbedrag van ruim € 57.000,00 aan te weinig geheven omzetbelasting.

8.3.5.

Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Het fiscale nadeel dat de rechtbank in deze zaak als uitgangspunt neemt, is € 57.000,00. Bij een benadelingsbedrag van een dergelijke omvang geven de oriëntatiepunten als uitgangspunt aan dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de twee en vijf maanden en/of een taakstraf passend is.

8.3.6.

De rechtbank laat in het voordeel van verdachte meewegen dat hij uiteindelijk aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Daar staat tegenover dat hij het kwalijke van zijn handelen niet lijkt in te zien. Dit baart te meer zorgen, nu verdachte zich in zijn beroep bezighoudt met het geven van belastingadvies aan anderen.

8.3.7.

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van honderd uur subsidiair vijftig dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden passend en geboden zijn. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke straf, gelet op verdachtes beroep, een proeftijd van drie jaar verbinden.

8.3.8.

De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn op 30 september 2015 is aangevangen en niet eerder. De redelijke termijn begint op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het geven van de cautie in de gegeven omstandigheden is niet een dergelijke handeling. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn met iets meer dan een maand is overschreden. Gelet op de geringe mate van overschrijding zal de rechtbank met deze constatering volstaan en daar verder geen gevolgen aan verbinden.

9 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet op de rijksbelastingen. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

10 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde wat betreft de aangiften voor de omzetbelasting over de tijdvakken maart 2009 en 3e kwartaal 2009.

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:

1. Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

2. Feitelijk leidinggeven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.

Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.

Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.

De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 100 (honderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 (vijftig) dagen.

Stuur een reactie naar de auteur