Belastingfraude in meubelzaken en andere BV’s

ECLI:NL:RBUTR:2011:BU8536

Onderzoek bankstel. De rechtbank acht verdachte schuldig aan het plegen van belastingfraude (geen of onjuist aangifte doen van omzetbelasting) en valsheid in geschrift. Fraude werd gepleegd in meubelzaken en andere BV’s. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

parketnummer: 16/994018-10 [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 december 2011

in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren op [1978] te [geboorteplaats],

wonende te [woonplaats], [adres],

raadsman mr. drs. W. de Vries, advocaat te Amsterdam.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 14 november 2011,

15 november 2011, 16 november 2011 en 17 november 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 5 december 2011.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is tweemaal gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

Feit 1: opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk niet doen van aangiften omzetbelasting door [bedrijf 1];

Feit 2: opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting door [bedrijf 1];

Feit 3: samen met een ander of anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd;

Feit 4: opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk niet doen van aangiften omzetbelasting door [bedrijf 2];

Feit 5: opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting door [bedrijf 2];

Feit 6: samen met een ander of anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd;

Feit 7: opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk niet doen van aangiften omzetbelasting door [bedrijf 3];

Feit 8: opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting door [bedrijf 3];

Feit 9: samen met een ander of anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd;

Feit 10: opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk niet doen van aangiften omzetbelasting door [bedrijf 9];

Feit 11: opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk niet doen van aangiften omzetbelasting door [bedrijf 5];

Feit 12: opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk niet doen van aangiften omzetbelasting door [bedrijf 6];

Feit 13: samen met een ander of anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd;

Feit 14: opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk niet doen van aangiften omzetbelasting door [bedrijf 4];

Feit 15: samen met een ander of anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd;

Feit 16: opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk niet doen van aangiften omzetbelasting door [bedrijf 10];

Feit 17: samen met een ander of anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd;

Feit 18: opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk niet doen van aangiften omzetbelasting door [bedrijf 7];

Feit 19: opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting door [bedrijf 7];

Feit 20: samen met een ander of anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd;

Feit 21: samen met een ander of anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd.

3 De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert dit standpunt op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.

4.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij – kort gezegd – op het volgende.

– In het dossier is geen bewijs aanwezig voor de verzending van de uitnodigingen tot het doen van aangiften omzetbelasting voor de ten laste gelegde periodes aan de BV’s genoemd in de tenlastelegging. Zonder uitnodiging ontstaat er geen verplichting tot het doen van aangifte.

– De banksaldomethode is dermate onbetrouwbaar dat niet kan worden uitgesloten dat in de betreffende tijdvakken geen omzet is gemaakt.

– In de overeenkomsten is telkens slechts opgenomen dat de opvolgend bestuurders verklaard hebben dat zij feitelijk leidinggever waren.

– In het dossier is geen bewijs aanwezig voor het ten laste gelegde feit dat de administratie telkens niet is overgedragen.

– Verdachte is niet verantwoordelijk voor het onjuist of niet doen van aangiften omzetbelasting na de overdracht van de BV aan een opvolgend bestuurder.

– Het enkele verzoeken om een nihil-aangifte te doen, is onvoldoende bewijs voor het onder 6 ten laste gelegde medeplegen van het vervalsen van de bezwaarschriften.

– De aangifte omzetbelasting vervat in D-443 3/4, genoemd onder feit 5, is niet ingediend bij de Belastingdienst.

– De aangifte omzetbelasting genoemd onder feit 19 is niet ingediend bij de Belastingdienst en bevindt zich niet in het dossier.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

Inleiding

Door [bedrijf 3] werd op 21 mei 2008 bij de Belastingdienst een aangifte omzetbelasting ingediend over het vierde kwartaal 2007. Naar aanleiding van deze aangifte werd door de Belastingdienst een verzoek gestuurd aan [bedrijf 3] om overlegging van administratie ter onderbouwing van deze aangifte. Bij controle van de administratie bleek dat van een aantal facturen vermoedelijk de adresgegevens waren gewijzigd, waardoor het vermoeden rees dat er sprake was van een onjuiste aangifte omzetbelasting. Vervolgens is door de Belastingdienst een onderzoek gestart naar [verdachte], aandeelhouder, en [medeverdachte 1], bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 3] Hieruit werd duidelijk dat zij betrokken waren bij een aantal meubelwinkels, welke winkels geëxploiteerd werden door steeds wisselende BV’s met wisselende bestuurders. Door de Belastingdienst werd geconstateerd dat de aan de meubelwinkels gelieerde BV’s geen of onjuiste aangiften omzetbelasting hadden ingediend over bepaalde periodes. In het tripartiete overleg van 9 februari 2010 is vervolgens besloten een strafrechtelijk onderzoek in te stellen.

4.3.1 Vrijspraken

Vrijspraak ten aanzien van feit 5

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen verdachte het onder feit 5 tenlastegelegde heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

In de administratie van [bedrijf 8] te [plaats] is een aangifteformulier omzetbelasting aangetroffen op naam van [bedrijf 2] betreffende de maanden mei 2009 tot en met juli 2009. Dit aangifteformulier met de datum 9 februari 2010 is ingevuld door de heer [getuige 3], belastingadviseur bij [bedrijf 8] De aangifte is een zogenoemde nihil-aangifte.

De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat het bewijs ontbreekt dat het betreffende aangifteformulier daadwerkelijk is ingediend bij de Belastingdienst. De rechtbank acht allereerst van belang dat het aangifteformulier is aangetroffen op het administratiekantoor [bedrijf 8] en niet door de Belastingdienst aan de FIOD ter beschikking is gesteld. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat als het formulier is ondertekend, hij het wel zal hebben ingediend. De rechtbank acht deze verklaring van getuige [getuige 3] onvoldoende specifiek voor het bewijs dat de aangifte is ingediend. De rechtbank acht tenslotte van belang dat er – anders dan ten aanzien van andere in de dagvaarding genoemde aangiften het geval is – geen verklaring van een medewerker van de belastingdienst in het dossier is opgenomen waarin wordt verklaard dat en wanneer deze aangifte is ingediend.

De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat het aangetroffen aangifteformulier daadwerkelijk is ingediend en zal verdachte daarom ook vrijspreken van het onder feit 5 tenlastegelegde.

Vrijspraak ten aanzien van feit 6

De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen verdachte het onder feit 6 tenlastegelegde heeft begaan en zal hem daarvan ook vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Onder feit 6 is ten laste gelegd dat verdachte geschriften, te weten bezwaarschriften tegen de aanslag omzetbelasting, valselijk heeft opgemaakt, doen opmaken of laten opmaken. Ten laste is gelegd dat de valsheid daarin bestond dat verdachte in de betreffende bezwaarschriften telkens had laten opnemen dat de aangifte over het betreffende tijdvak nihil bedroeg. De rechtbank merkt allereerst op dat een bezwaarschrift een beperkte bewijsbestemming heeft. Een bezwaarschrift kan alleen dienen als bewijs van het feit dat daarin weergegeven verzoeken of standpunten daadwerkelijk – tijdig of te laat – zijn gedaan of ingenomen. De rechtbank stelt echter vast dat de in de tenlastelegging weergegeven bewoordingen een stellingname betreffen. Een dergelijke stellingname in een processtuk kan naar haar aard niet vals zijn.

Gelet op hierop acht de rechtbank het onder 6 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte hiervan worden vrijgesproken.

4.3.2 Bewezenverklaringen

De vindplaatsvermeldingen die in de navolgende overwegingen voorkomen, verwijzen naar de schriftelijke stukken die als bijlage zijn opgenomen in het proces-verbaal van de FIOD, kantoor Utrecht, dossiernummer 46319, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2].

Algemene overwegingen

Ten aanzien van de omzet

De rechtbank leidt uit het dossier af dat niet in alle gevallen kan worden vastgesteld welke BV welke meubelwinkel exploiteerde. Wel is uit het dossier af te leiden welke BV omzet heeft gegenereerd. In het dossier is document D-217 opgenomen. Dit document betreft een overzicht betreffende de omzet van de meubelketen. De omzet is per BV per maand uitgesplitst aan de hand van opgevraagde bankrekeningen. Zoals in het proces-verbaal is toegelicht bestaan de omzetcomponenten uit pintransacties, aan- en/of afbetalingen van particulieren en contante stortingen. De rechtbank is van oordeel dat dit overzicht betrouwbaar is en stelt vast dat het geen dubbeltellingen bevat, omdat de overboekingen tussen de verschillende BV’s niet zijn meegerekend, zoals blijkt uit de toelichting in het proces-verbaal.

In het schema, opgenomen als document D-217, is te zien dat de omzet van de “meubelketen [verdachte]” opeenvolgend door verschillende BV’s werd genoten. Op het moment dat niet langer omzet op de bankrekening van een BV binnenkwam, werd omzet gegenereerd op de bankrekening van een andere BV, terwijl de winkels die de omzet genereerden op dezelfde plaats bleven gevestigd.

De rechtbank zal in de navolgende overwegingen gebruik maken van document D-217 om te bepalen of er in de ten laste gelegde periodes sprake is geweest van omzet behorend bij een bepaalde BV.

Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de door de FIOD gehanteerde methode betrouwbaar is en gebruikt kan worden voor de vaststelling van gegenereerde omzet.

Ten aanzien van de uitnodigingen tot het doen van aangifte

De rechtbank overweegt ten aanzien van de betrouwbaarheid van de ambtsedige verklaringen van de medewerkers van de Belastingdienst, [getuige 1] en [getuige 2], als volgt. De rechtbank stelt vast dat zij op ambtseed hebben verklaard dat uitnodigingen over bepaalde periodes zijn gedaan en dat over die periodes geen of onjuiste aangiften omzetbelasting zijn binnengekomen. Uit de bijlagen, opgenomen bij deze ambtsedige verklaringen, blijkt dat [getuige 1] en [getuige 2] dit hebben vastgesteld op basis van het computersysteem van de Belastingdienst. Uit dit systeem blijkt omstreeks welke datum een uitnodiging is verzonden en welke termijn daaraan verbonden is.

De verdediging heeft erop gewezen dat de uitnodigingen ten aanzien van [bedrijf 2] volgens [getuige 1] is verzonden naar het adres [adres] in Mijdrecht terwijl deze volgens [getuige 2] is verzonden naar het adres [adres] te [woonplaats]. Om die reden zijn de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] volgens de verdediging niet betrouwbaar.

De rechtbank volgt de verdediging daarin niet. Uit de verklaring van zowel [getuige 1] als die van [getuige 2] blijkt dat in de periode vanaf 20 februari 2009 het adres [adres] te [woonplaats] is gehanteerd. De rechtbank stelt vast dat dit adres overeenkomt met het adres van [bedrijf 2] in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Gelet op de inhoud van de recentere verklaring van [getuige 2] stelt de rechtbank vast dat met ingang van 15 februari 2010 gebruik is gemaakt van het adres [adres] in Mijdrecht. Dit stemt ook overeen met de adressering van de uitnodiging tot het doen van aangifte over het tijdvak maart 2010 die in de woning van verdachte is aangetroffen. Zoals volgt uit het hieronder weergegeven bewijs dat betrekking heeft op [bedrijf 2], exploiteerde [bedrijf 2] de winkel [winkel] in Mijdrecht op het adres [adres] te [woonplaats]. De rechtbank acht de enkele omstandigheid dat [getuige 1] ten aanzien van het betreffende tijdvak een ander adres heeft genoemd, onvoldoende voor de conclusie dat zijn verklaring voor het overige onbetrouwbaar is. De rechtbank heeft in het dossier voor het overige geen aanwijzingen aangetroffen waaruit zou blijken dat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn. De rechtbank gaat derhalve uit van de juistheid van deze verklaringen.

Ten aanzien van de valsheid van de inhoud van de overeenkomsten tot overdracht

De verdediging heeft aangevoerd dat in de overeenkomsten tot overdracht van directie en administratie van de betreffende BV’s telkens is opgenomen dat de nieuwe bestuurder verklaart (met terugwerkende kracht) de feitelijke leiding te hebben gehad en de administratie te hebben gekregen. Nu de nieuwe bestuurders dit met de ondertekening weldegelijk hebben verklaard, kan de inhoud van het document volgens de verdediging niet vals en in strijd met de waarheid zijn.

De rechtbank oordeelt anders. Zoals uit het hieronder weergegeven bewijs volgt, is meermalen een document opgesteld waarin een verklaring is opgenomen van één van de contractspartijen die niet strookt met de waarheid. In een dergelijk geval is de inhoud van deze verklaring valselijk en in strijd met de waarheid in het document opgenomen.

[bedrijf 1]

Het bewijs ten aanzien van feit 1 en feit 2

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan op grond van het navolgende.

[bedrijf 1] was gevestigd in Rotterdam. [bedrijf 1] beschikte over twee bankrekeningen, te weten ABN/Amro-rekening [rekeningnummer] en Rabo-rekening [rekeningnummer].

In het eerste kwartaal 2009 werden op ABN/Amro-rekening [rekeningnummer] bedragen bijgeschreven van in totaal € 861.160,– en op Rabo-rekening [rekeningnummer] een totaalbedrag van € 685.796,–. In het tweede kwartaal 2009 werd op ABN/Amro-rekening [rekeningnummer] een totaalbedrag van € 1.394.472,– bijgeschreven en op Rabo-rekening [rekeningnummer] een totaalbedrag van € 255.102,–.

In het derde kwartaal 2009 werd op deze rekeningen een totaalbedrag bijgeschreven van € 1.389.980,–. In het vierde kwartaal 2009 werd op deze rekeningen een totaalbedrag bijgeschreven van € 703.310,–. Deze geldbedragen betreffen omzet, bestaande uit pintransacties, aan- en/of afbetalingen en contante stortingen.

[bedrijf 1] is op 30 juli 2009 aangifte omzetbelasting gedaan met betrekking tot het eerste kwartaal 2009. Daarbij is een omzet van € 653.867,– aangegeven. Op 31 juli 2009 is namens [bedrijf 1] aangifte omzetbelasting gedaan met betrekking tot het tweede kwartaal 2009. Daarbij is een omzet van € 550.046,– aangegeven.

Met betrekking tot het derde kwartaal 2009 is [bedrijf 1] omstreeks 28 september 2009 uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting, uiterlijk op 31 oktober 2009. Met betrekking tot het vierde kwartaal is zij omstreeks 29 december 2009 uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting, uiterlijk op 31 januari 2009. [bedrijf 1] heeft met betrekking tot het derde en vierde kwartaal 2009 geen aangifte omzetbelasting gedaan.

Verdachte was bij [bedrijf 1] in dienst als leidinggevende. Verdachte had de verantwoordelijkheid voor het bestuur van [bedrijf 1] en was verantwoordelijk voor het doen van de aangiften omzetbelasting. Verdachte erkent dat hij nalatig is geweest aangiften omzetbelasting te doen. De indiening van de aangiften omzetbelasting met betrekking tot het eerste en tweede kwartaal 2009 werd verzorgd door [accountant] in Amstelveen op basis van gegevens die door [bedrijf 1] werden aangeleverd. Verdachte regelde de opdracht namens [bedrijf 1] Door [bedrijf 1] zijn aan [accountant] wel afschriften aangeleverd van de Rabo-rekening, maar niet van de ABN/Amro-rekening.

Tot en met 16 november 2010 had verdachte de beschikking over de bankpassen van de bankrekeningen van [bedrijf 1] Verdachte heeft op 29 april 2010 van ABN/Amro-rekening [rekeningnummer] een bedrag doorgestort naar een bankrekening van [bedrijf 6] Verdachte gaat ervan uit dat hij deze betaling heeft verricht. Medeverdachte [medeverdachte 2] weet niets van het bedrijf waarvan hij de aandelen heeft overgenomen.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 en feit 2

De rechtbank stelt vast dat [bedrijf 1] in de ten laste gelegde periode ingevolge artikel 6 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) door de inspecteur telkens is uitgenodigd tot het doen van belastingaangifte. Ingevolge artikel 8 van de AWR is eenieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden aangifte te doen. Op grond hiervan wordt [bedrijf 1] telkens als belastingplichtige inzake de Wet op de omzetbelasting aangemerkt.

[bedrijf 1] heeft naar het oordeel van de rechtbank in de ten laste gelegde periode opzettelijk nagelaten aangiften omzetbelasting te doen (feit 1) respectievelijk onjuist aangiften omzetbelasting gedaan over bovengenoemde periodes (feit 2), terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.

De rechtbank stelt vast dat de gedragingen van verdachte kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon en dat verdachte tevens feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen van de rechtspersoon.

De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte ook na de overdracht van [bedrijf 1] aan [medeverdachte 2] feitelijk leidinggever is gebleven van [bedrijf 1] De rechtbank baseert dit op het gegeven dat medeverdachte [medeverdachte 2] niets weet van de activiteiten binnen [bedrijf 1], verdachte tot en met 16 november 2010 in het bezit is geweest van de bankpas van [bedrijf 1] en met de bankrekening van [bedrijf 1] betalingen heeft verricht.

Het bewijs ten aanzien van feit 3

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd en baseert zich daarbij op het navolgende.

In het dossier bevindt zich de overeenkomst getiteld ‘overdracht van directie en administratie van [bedrijf 1] aan de heer [medeverdachte 2]’ gedateerd op 15 mei 2009. Deze overeenkomst is ondertekend door medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. De handtekeningen onder deze overeenkomst zijn gelegaliseerd door [waarnemend notaris], waarnemer van notaris mr. [notaris] te [plaats] op 15 mei 2009.

In de overeenkomst is opgenomen dat [medeverdachte 2] verklaart dat alleen hij de feitelijke leiding heeft gehad over [bedrijf 1] vanaf 2 juli 2008. Tevens is in de overeenkomst opgenomen dat vanaf 2 juli 2008 alleen [medeverdachte 2] de volledige inzage in de administratie van [bedrijf 1] heeft gehad.

Verdachte heeft verklaard dat hij deze overeenkomst heeft opgemaakt. Hij heeft verklaard dat de tekst standaard in zijn computer staat en dat hij het contract steeds aanpast naar gelang de situatie. Hij heeft ook verklaard dat hij de feitelijke leidinggevende was van [bedrijf 1] in de periode van 2 juli 2008 tot 15 mei 2009.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3

Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte, door die overeenkomst op te stellen en door anderen te doen ondertekenen, een valse overeenkomst heeft opgesteld met het oogmerk die overeenkomst als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken.

De rechtbank overweegt dat de overeenkomst een onderhandse akte betreft. Een dergelijk stuk is naar zijn aard bedoeld om te dienen tot het bewijs van hetgeen is overeengekomen door degenen die bij de overeenkomst zijn betrokken.

Gedeeltelijke vrijspraak

De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de administratie niet is overgedragen aan medeverdachte [medeverdachte 2]. De inhoud van de telefoongesprekken die zich in het dossier bevinden en hierop betrekking hebben, kan verschillend worden uitgelegd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onderdeel in de tenlastelegging waarin verdachte wordt verweten dat in de overeenkomst in strijd met de waarheid is opgenomen dat [medeverdachte 2] de beschikking had over de volledige administratie.

[bedrijf 2]

Het bewijs ten aanzien van feit 4

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan op grond van het navolgende.

[bedrijf 2] was gevestigd in Leeuwarden. [bedrijf 2] exploiteerde de winkel [winkel] in Mijdrecht. [adres] te Mijdrecht beschikte over een bankrekening bij Fortis met rekeningnummer [rekeningnummer]. In het dossier bevinden zich stukken ter zake van twee pinautomaten op het adres [adres] te [woonplaats].

In de maanden augustus tot en met december 2009 werden op de Fortis-rekening [rekeningnummer] bedragen bijgeschreven van in totaal € 386.444,–.

In de maanden januari tot en met april 2010 werd op deze rekening een totaalbedrag bijgeschreven van € 221.861,–.

Deze geldbedragen betreffen omzet, bestaande uit pintransacties, aan- en/of afbetalingen en contante stortingen.

Met betrekking tot de maanden augustus tot en met december 2009 is [bedrijf 2] respectievelijk omstreeks 27 augustus 2009, 28 september 2009, 28 oktober 2009, 28 november 2009 en 29 december 2009 uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting. Bij deze uitnodigingen is een termijn gegeven tot respectievelijk uiterlijk 30 september 2009, 31 oktober 2009, 30 november 2009, 31 december 2009 en 31 januari 2010.

Met betrekking tot de maand januari 2010 is [bedrijf 2] omstreeks 28 januari 2010 uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting. Bij deze uitnodiging is een termijn gegeven tot uiterlijk 28 februari 2010.

Met betrekking tot de maanden februari tot en met april 2010 is [bedrijf 2] omstreeks, respectievelijk 25 februari 2010, 30 maart 2010 en 28 april 2010 uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting, uiterlijk op, respectievelijk, 31 maart 2010, 30 april 2010 en 31 mei 2010.

[bedrijf 2] heeft met betrekking tot de maanden augustus tot en met december 2009 en de maanden januari tot en met april 2010 geen aangifte omzetbelasting gedaan.

Verdachte was bij [bedrijf 2] in dienst als leidinggevende. Verdachte had de verantwoordelijkheid voor het bestuur van [bedrijf 2] en was verantwoordelijk voor het doen van de aangiften omzetbelasting. Verdachte erkent dat hij nalatig is geweest aangiften omzetbelasting te doen.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 4

De rechtbank stelt vast dat [bedrijf 2] in de ten laste gelegde periode ingevolge artikel 6 van de AWR door de inspecteur telkens is uitgenodigd tot het doen van belastingaangifte. Ingevolge artikel 8 van de AWR wordt [bedrijf 2] telkens als aangifteplichtige inzake de Wet op de omzetbelasting aangemerkt.

[bedrijf 2] heeft naar het oordeel van de rechtbank in de ten laste gelegde periode opzettelijk nagelaten aangiften omzetbelasting te doen over bovengenoemde periodes, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.

De rechtbank stelt vast dat de gedragingen van verdachte kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon en dat verdachte tevens feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen van de rechtspersoon.

[bedrijf 3]

Het bewijs ten aanzien van feit 7 en feit 8

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan op grond van het navolgende.

[bedrijf 3] was gevestigd in Leeuwarden. [bedrijf 3] beschikte over Fortis bankrekening [rekeningnummer].

In het vierde kwartaal van 2007 werd op deze rekening een totaalbedrag bijgeschreven van € 345.277,–. In het tweede kwartaal van 2008 is op deze rekening een totaalbedrag bijgeschreven van € 479.603,–.

In het derde kwartaal van 2008 werd op deze rekening een totaalbedrag bijgeschreven van

€ 316.085,–. In het vierde kwartaal van 2008 werd op deze rekening een totaalbedrag bijgeschreven van € 130.024,–. In het eerste kwartaal 2009 werd op deze rekening een totaalbedrag bijgeschreven van € 77.749,–. In de maanden april tot en met juli 2009 werd op deze rekening een totaalbedrag bijgeschreven van € 217.491,–.

Deze geldbedragen betreffen omzet, bestaande uit pintransacties, aan- en/of afbetalingen en contante stortingen.

[bedrijf 3] is op 21 mei 2008 aangifte omzetbelasting gedaan met betrekking tot het vierde kwartaal van 2007. Daarbij is een omzet van € 314.368 aangegeven.

[bedrijf 3] is op 31 juli 2008 aangifte omzetbelasting gedaan met betrekking tot het tweede kwartaal van 2008. Daarbij is een omzet van € 289.879,– aangegeven.

Met betrekking tot het derde en vierde kwartaal van 2008 is [bedrijf 3] omstreeks respectievelijk omstreeks 24 september 2008 en 22 december 2008 uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting, uiterlijk op respectievelijk 31 oktober 2008 en 31 januari 2009.

Met betrekking tot het eerste kwartaal van 2009 is [bedrijf 3] omstreeks 27 maart 2009 uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting. Bij deze uitnodiging is een termijn gegeven tot uiterlijk 30 april 2009.

Met betrekking tot de maanden april tot en met juli 2009 is [bedrijf 3], respectievelijk omstreeks 28 april 2009, 28 mei 2009, 28 juni 2009 en 29 juni 2009 uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting, uiterlijk op respectievelijk 31 mei 2009, 30 juni 3009, 31 juli 2009 en 31 augustus 2009.

[bedrijf 3] heeft met betrekking tot het derde en vierde kwartaal van 2008, het eerste kwartaal van 2009 en de maanden april tot en met juli 2009 geen aangifte omzetbelasting gedaan.

Verdachte was bij [bedrijf 3] in dienst als leidinggevende. Verdachte had de verantwoordelijkheid voor het bestuur van [bedrijf 3] en was verantwoordelijk voor het doen van de aangiften omzetbelasting. Verdachte erkent dat hij nalatig is geweest aangiften omzetbelasting te doen. De indiening van de aangiften omzetbelasting met betrekking tot het vierde kwartaal van 2007 en het tweede kwartaal van 2008 werd verzorgd door [boekhoudster], boekhoudster, op basis van gegevens die door [bedrijf 3] werden aangeleverd. Verdachte heeft opdracht gegeven tot het indienen van deze aangifte en heeft de benodigde gegevens aangeleverd.

Tot en met 16 november 2010 had verdachte de beschikking over de bankpas van de Fortis- rekening [rekeningnummer]. Medeverdachte [medeverdachte 4] heeft de aandelen van [bedrijf 3] overgenomen op 30 juli 2008. [medeverdachte 4] heeft echter geen werkzaamheden voor [bedrijf 3] verricht. [medeverdachte 4] weet niet op welk adres de administratie van [bedrijf 3] wordt gevoerd en heeft geen administratie gevoerd. Hij weet niet wie dat wel doet. [medeverdachte 4] heeft niet de beschikking gehad over de bankpas en de bankrekening van [bedrijf 3]

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 7 en 8

De rechtbank stelt vast dat [bedrijf 3] in de ten laste gelegde periode ingevolge artikel 6 van de AWR door de inspecteur telkens is uitgenodigd tot het doen van belastingaangifte. Ingevolge artikel 8 van de AWR wordt [bedrijf 3] telkens als aangifteplichtige inzake de Wet op de omzetbelasting aangemerkt.

[bedrijf 3] heeft naar het oordeel van de rechtbank in de ten laste gelegde periode opzettelijk nagelaten aangiften omzetbelasting te doen (feit 7) en onjuist aangiften omzetbelasting gedaan over bovengenoemde periodes (feit 8), terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.

De rechtbank stelt vast dat de gedragingen van verdachte kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon en dat verdachte tevens feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen van de rechtspersoon.

De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte ook na de overdracht van [bedrijf 3] aan de heer [medeverdachte 4] feitelijk leidinggever is gebleven van [bedrijf 3] De rechtbank baseert dit op het gegeven dat [medeverdachte 4] geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 3] en verdachte tot en met

16 november 2010 in het bezit is geweest van de bankpas van [bedrijf 3] Verdachte had daarmee ook de beschikking over en inzicht in de omzet die op de rekening van [bedrijf 3] binnenkwam na de overdracht van de aandelen van deze vennootschap.

Het bewijs ten aanzien van feit 9

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan op grond van het navolgende.

In het dossier bevindt zich de overeenkomst getiteld ‘overdracht van directie en administratie van [bedrijf 3] aan de heer [medeverdachte 4]’ gedateerd van 30 juli 2008. Deze overeenkomst is – onder anderen – ondertekend door verdachte. Zijn handtekening en de andere handtekeningen onder deze overeenkomst zijn gezet in tegenwoordigheid van notaris mr. [notaris 2] te [plaats] op 30 juli 2008. Een kopie van het legitimatiebewijs van verdachte en van de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] zijn als bijlagen bij de overeenkomst gevoegd.

In de overeenkomst is opgenomen dat [medeverdachte 4] feitelijke leiding heeft gehad over [bedrijf 3] vanaf 2 juli 2007. Tevens is in de overeenkomst opgenomen dat alleen [medeverdachte 4] met ingang van 2 juli 2007 de volledige inzage in de administratie van [bedrijf 3] heeft gehad.

Verdachte heeft verklaard dat hij de overeenkomst heeft opgemaakt. Hij heeft verklaard dat de tekst standaard in zijn computer staat en dat hij het contract steeds aanpast naar gelang de situatie. Hij heeft ook verklaard dat hij de feitelijk leidinggevende was van [bedrijf 3] van 14 juni 2007 tot 1 juli 2008.

Medeverdachte [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij vijfhonderd euro heeft gekregen om [bedrijf 3] op zijn naam te zetten, dat hij één keer in [plaats] is geweest en dat hij geen werkzaamheden voor de BV wilde gaan verrichten of heeft verricht. Verder heeft hij verklaard dat hij niet weet op welk adres de administratie van [bedrijf 3] wordt gevoerd en dat hij geen administratie heeft gevoerd. Hij weet niet wie dat wel doet.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 9

Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte, door die overeenkomst op te stellen, te ondertekenen en door anderen te doen ondertekenen, een valse overeenkomst heeft opgesteld met het oogmerk die overeenkomst als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken.

De rechtbank overweegt dat de overeenkomst een onderhandse akte betreft. Een dergelijk stuk is naar zijn aard bedoeld om te dienen tot het bewijs van hetgeen is overeengekomen door degenen die bij de overeenkomst zijn betrokken.

[bedrijf 9]

Het bewijs ten aanzien van feit 10

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan op grond van het navolgende.

[bedrijf 9] was gevestigd in Eindhoven. [bedrijf 9] beschikte over twee bankrekeningen, te weten [rekeningnummer] en [rekeningnummer]. Op de rekening met nummer [rekeningnummer] is in de periode van januari 2009 tot en met mei 2010 een totaalbedrag van € 264.932,– bijgeschreven. Op de rekening met nummer [rekeningnummer] is in de periode van januari 2009 tot en met november 2009 een totaalbedrag van € 2.845,– bijgeschreven. Deze geldbedragen betreffen omzet, bestaande uit pintransacties, aan- en/of afbetalingen en contante stortingen.

Met betrekking tot het eerste en het tweede kwartaal van 2009 is [bedrijf 9], respectievelijk omstreeks 27 maart 2009 en 26 juni 2009 uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting, uiterlijk op respectievelijk 30 april 2009 en 31 juli 2009.

Met betrekking tot de maanden juli 2009, augustus 2009, september 2009, oktober 2009, november 2009 en december 2009 is [bedrijf 9] respectievelijk omstreeks 29 juli 2009, 27 augustus 2009, 28 september 2009, 28 oktober 2009, 26 november 2009 en 29 december 2009 uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting. Bij deze uitnodigingen is een termijn gegeven tot uiterlijk respectievelijk 31 augustus 2009, 30 september 2009, 31 oktober 2009, 30 november 2009, 31 december 2009 en 31 januari 2010.

Met betrekking tot de maand januari 2010 is [bedrijf 9] omstreeks 28 januari 2010 uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting, uiterlijk op 28 februari 2010.

Met betrekking tot de maanden februari 2010, maart 2010, april 2010 en mei 2010 is [bedrijf 9] omstreeks, respectievelijk, 25 februari 2010, 30 maart 2010, 28 april 2010 en 28 mei 2010 uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting. Bij deze uitnodigingen is een termijn gegeven tot uiterlijk, respectievelijk, 31 maart 2010, 30 april 2010, 31 mei 2010 en 30 juni 2010.

[bedrijf 9] heeft met betrekking tot het eerste en tweede kwartaal van 2009, de maanden juli 2009 tot en met december 2009 en de maanden januari 2010 tot en mei 2010 geen aangiften omzetbelasting gedaan.

Verdachte was bij [bedrijf 9] in dienst als leidinggevende. Verdachte had de verantwoordelijkheid voor het bestuur van [bedrijf 9] en was verantwoordelijk voor het doen van de aangiften omzetbelasting. Verdachte erkent dat hij nalatig is geweest aangiften omzetbelasting te doen.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 10

De rechtbank stelt vast dat [bedrijf 9] in de ten laste gelegde periode ingevolge artikel 6 van de AWR door de inspecteur telkens is uitgenodigd tot het doen van belastingaangifte. Ingevolge artikel 8 van de AWR wordt [bedrijf 9] telkens als aangifteplichtige inzake de Wet op de omzetbelasting aangemerkt.

[bedrijf 9] heeft naar het oordeel van de rechtbank in de ten laste gelegde periode opzettelijk nagelaten aangiften omzetbelasting te doen over bovengenoemde periodes, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.

De rechtbank stelt vast dat de gedragingen van verdachte kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon en dat verdachte tevens feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen van de rechtspersoon.

[bedrijf 5]

Het bewijs ten aanzien van feit 11

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan op grond van het navolgende.

[bedrijf 5] was gevestigd in Maastricht. Handelsnaam van [bedrijf 5] is per 4 mei 2009 [bedrijf 5], [winkel 2], [adres], [postcode] in Woerden. [bedrijf 5] exploiteerde de winkel [winkel 2] in Woerden. Deze winkel beschikte over een bankrekening bij Deutsche Bank Nederland BV met rekeningnummer [rekeningnummer]. [bedrijf 5] beschikte over een bankrekening bij Fortis met rekeningnummer [rekeningnummer].

In het vierde kwartaal 2009 werden op de Fortis-rekening [rekeningnummer] en Deutsche Bank-rekening [rekeningnummer] bedragen bijgeschreven van in totaal € 85.083,–.In het eerste kwartaal van 2010 werd op deze rekeningen een totaalbedrag bijgeschreven van € 94.598,–. In het tweede kwartaal van 2010 werd op deze rekeningen een totaalbedrag bijgeschreven van € 278.132,–. Deze geldbedragen betreffen omzet, bestaande uit pintransacties, aan- en/of afbetalingen en contante stortingen.

Met betrekking tot het vierde kwartaal van 2009 is [bedrijf 5] omstreeks 29 december 2009 uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting, uiterlijk op 31 januari 2010. Met betrekking tot het eerste en tweede kwartaal van 2010 is [bedrijf 5] omstreeks, respectievelijk 25 maart 2010 en 24 juni 2010 uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting, uiterlijk op respectievelijk 30 april 2010 en 31 juli 2010.

[bedrijf 5] heeft met betrekking tot het vierde kwartaal 2009 en met betrekking tot het eerste en tweede kwartaal 2010 geen aangifte omzetbelasting gedaan.

Verdachte was bij [bedrijf 5] in dienst als leidinggevende. Verdachte had de verantwoordelijkheid voor het bestuur van [bedrijf 5] en was verantwoordelijk voor het doen van de aangiften omzetbelasting. Verdachte erkent dat hij nalatig is geweest aangiften omzetbelasting te doen.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 11

De rechtbank stelt vast dat [bedrijf 5] in de ten laste gelegde periode ingevolge artikel 6 van de AWR door de inspecteur telkens is uitgenodigd tot het doen van belastingaangifte. Ingevolge artikel 8 van de AWR wordt [bedrijf 5] telkens als aangifteplichtige inzake de Wet op de omzetbelasting aangemerkt.

[bedrijf 5] heeft naar het oordeel van de rechtbank in de ten laste gelegde periode opzettelijk nagelaten aangiften omzetbelasting te doen over bovengenoemde periodes, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.

De rechtbank stelt vast dat de gedragingen van verdachte kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon en dat verdachte tevens feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen van de rechtspersoon.

[bedrijf 6]

Het bewijs ten aanzien van feit 12

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan op grond van het navolgende.

[bedrijf 6] was gevestigd in Nijmegen. [bedrijf 6] beschikte over ING-bankrekening [rekeningnummer]. In het eerst kwartaal 2010 werden op ING-bankrekening [rekeningnummer] bedragen bijgeschreven van in totaal € 1.743.062,–. In het tweede kwartaal 2010 werd op deze rekening een totaalbedrag bijgeschreven van € 1.629.187,–. Deze geldbedragen betreffen omzet, bestaande uit pintransacties, aan- en/of afbetalingen en contante stortingen.

Met betrekking tot het eerste en het tweede kwartaal 2010 is [bedrijf 6] uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting, uiterlijk op 30 april 2010 respectievelijk 31 juli 2010.

[bedrijf 6] heeft met betrekking tot het eerste en tweede kwartaal 2010 geen aangifte omzetbelasting gedaan.

Verdachte was bij [bedrijf 6] in dienst als leidinggevende. Verdachte had de verantwoordelijkheid voor het bestuur van [bedrijf 6] en was verantwoordelijk voor het doen van de aangiften omzetbelasting. Verdachte erkent dat hij nalatig is geweest aangiften omzetbelasting te doen.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 12

De rechtbank stelt vast dat [bedrijf 6] in de ten laste gelegde periode ingevolge artikel 6 van de AWR door de inspecteur telkens is uitgenodigd tot het doen van belastingaangifte. Ingevolge artikel 8 van de AWR wordt [bedrijf 6] telkens als aangifteplichtige inzake de Wet op de omzetbelasting aangemerkt.

[bedrijf 6] heeft naar het oordeel van de rechtbank in de ten laste gelegde periode opzettelijk nagelaten aangiften omzetbelasting te doen over bovengenoemde periodes, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.

De rechtbank stelt vast dat de gedragingen van verdachte kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon en dat verdachte tevens feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen van de rechtspersoon.

De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte ook na de overdracht van [bedrijf 6] aan de heer [medeverdachte 5] feitelijk leidinggever is gebleven van [bedrijf 6] Verdachte heeft verklaard dat hij feitelijk leidinggevende was van [bedrijf 6] in de periode van 20 februari 2009 tot 9 april 2010. Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij niet weet welke activiteiten [bedrijf 6] verricht en dat hij geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 6]

Het bewijs ten aanzien van feit 13

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd en baseert zich daarbij op het navolgende.

In het dossier bevindt zich de overeenkomt getiteld ‘overdracht van directie en administratie van [bedrijf 6] aan de heer [medeverdachte 5]’ gedateerd op 17 augustus 2010. Deze overeenkomst is ondertekend door medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6]. De handtekening van [medeverdachte 5] is op 20 augustus 2010 gelegaliseerd door notaris [notaris 2] te [plaats] en de handtekening van [medeverdachte 6] is op 17 augustus 2010 gelegaliseerd door notaris mr. [notaris 3] te [plaats].

In de overeenkomst is opgenomen dat [medeverdachte 5] feitelijke leiding heeft gegeven aan [bedrijf 6] vanaf 20 februari 2009. Tevens is in de overeenkomst opgenomen dat vanaf 20 februari 2009 alleen [medeverdachte 5] de volledige inzage in de administratie van [bedrijf 6] had. Verder is op de vierde pagina van deze overeenkomst opgenomen dat de complete administratie door [medeverdachte 5] is ontvangen.

Verdachte heeft verklaard dat hij de overeenkomst heeft opgemaakt. Hij heeft verklaard dat de tekst standaard in zijn computer staat en dat hij het contract steeds aanpast naar gelang de situatie. Hij heeft ook verklaard dat hij de feitelijk leidinggevende was van [bedrijf 6] in de periode van 20 februari 2009 tot 9 april 2010.

Gedeeltelijke vrijspraak

De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de administratie niet is overgedragen aan medeverdachte [medeverdachte 5]. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onderdeel in de tenlastelegging waarin verdachte wordt verweten dat in de overeenkomst in strijd met de waarheid is opgenomen dat [medeverdachte 5] de beschikking had over de volledige administratie.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 13

Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte, door die overeenkomst op te stellen en door anderen te doen ondertekenen, een valse overeenkomst heeft opgesteld met het oogmerk die overeenkomst als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken.

De rechtbank overweegt dat de overeenkomst een onderhandse akte betreft. Een dergelijk stuk is naar zijn aard bedoeld om te dienen tot het bewijs van hetgeen is overeengekomen door degenen die bij de overeenkomst zijn betrokken.

[bedrijf 4]

Het bewijs ten aanzien van feit 14

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan op grond van het navolgende.

[bedrijf 4] was gevestigd in Almere. [bedrijf 4] beschikte over Fortis-bankrekening [rekeningnummer] en over Rabobank-rekening 1095.00.083.

In het eerste kwartaal 2009 werden op bankrekening [rekeningnummer] bedragen bijgeschreven van in totaal € 4.576,–. In het tweede kwartaal 2009 werd op deze rekening een totaalbedrag bijgeschreven van € 137.035,–.

In november 2009 werden op Rabobank-rekening [rekeningnummer] bedragen bijgeschreven van in totaal € 257.913,–. In december 2009 werd op deze rekening een totaalbedrag bijgeschreven van € 644.435,–. In januari 2010 werd op deze rekening een totaalbedrag bijgeschreven van € 101.732,–. In februari 2010 werd op deze rekening een totaalbedrag bijgeschreven van € 76.446,–. In maart 2010 werd op deze rekening een totaalbedrag bijgeschreven van € 127.536,–. In april 2010 werd op deze rekening een totaalbedrag bijgeschreven van € 120.181,–. In mei 2010 werd op deze rekening een totaalbedrag bijgeschreven van € 135.695,–.

Deze geldbedragen betreffen omzet, bestaande uit pintransacties, aan- en/of afbetalingen en contante stortingen.

Met betrekking tot het eerste en het tweede kwartaal 2009 is [bedrijf 4] uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting, uiterlijk op respectievelijk 30 april 2009 en 31 juli 2009. Met betrekking tot de maanden juli 2009 tot en met januari 2010 is [bedrijf 4] uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting, uiterlijk op de laatste dag van de maand volgende op de betreffende periode. Met betrekking tot de maanden februari 2010 tot en met juni 2010 is [bedrijf 4] uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting, uiterlijk op de laatste dag van de maand volgende op de betreffende periode.

[bedrijf 4] heeft met betrekking alle genoemde perioden geen aangifte omzetbelasting gedaan.

Verdachte was bij [bedrijf 4] in dienst als leidinggevende. Verdachte had de verantwoordelijkheid voor het bestuur van [bedrijf 4] en was verantwoordelijk voor het doen van de aangiften omzetbelasting. Verdachte erkent dat hij nalatig is geweest aangiften omzetbelasting te doen.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 14

De rechtbank stelt vast dat [bedrijf 4] in de ten laste gelegde periode ingevolge artikel 6 van de AWR door de inspecteur telkens is uitgenodigd tot het doen van belastingaangifte. Ingevolge artikel 8 van de AWR wordt [bedrijf 4] telkens als aangifteplichtige inzake de Wet op de omzetbelasting aangemerkt.

[bedrijf 4] heeft naar het oordeel van de rechtbank in de ten laste gelegde periode opzettelijk nagelaten aangiften omzetbelasting te doen over bovengenoemde periodes, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.

De rechtbank stelt vast dat de gedragingen van verdachte kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon en dat verdachte tevens feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen van de rechtspersoon.

Het bewijs ten aanzien van feit 15

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd op grond van het navolgende.

In het dossier bevindt zich de overeenkomst getiteld ‘overdracht directie en administratie van [bedrijf 4] aan de heer [medeverdachte 7]’ gedateerd op 15 juni 2010. Deze overeenkomst is ondertekend door medeverdachten [medeverdachte 12] en [medeverdachte 7]. De handtekeningen onder deze overeenkomst zijn op 15 juni 2010 gelegaliseerd door notaris mr. [notaris 2] te [plaats].

In de overeenkomst is opgenomen dat [medeverdachte 7] verklaart dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan [bedrijf 4] vanaf 30 september 2008. Tevens is in de overeenkomst opgenomen dat vanaf 30 september 2008 alleen [medeverdachte 7] de volledige inzage in de administratie van [bedrijf 4] had. Verder is op de laatste (vierde) pagina van deze overeenkomst opgenomen dat de complete administratie door [medeverdachte 7] is ontvangen.

Verdachte heeft verklaard dat hij de overeenkomst heeft opgemaakt. Hij heeft verklaard dat de tekst standaard in zijn computer staat en dat hij het contract steeds aanpast naar gelang de situatie. Hij heeft ook verklaard dat hij de feitelijk leidinggevende was van [bedrijf 4] in de periode van 30 september 2008 tot 15 juni 2010.

Medeverdachte [medeverdachte 7] heeft verklaard dat hij heeft getekend voor het feit dat hij vanaf 30 september 2008 feitelijke leidinggever was, maar dat dit absoluut niet zo is geweest. Voorts heeft medeverdachte [medeverdachte 7] verklaard dat met hem summier is gesproken over fiscale schuld en crediteuren, maar dat dit hem niet zo interesseerde. Medeverdachte [medeverdachte 7] heeft verder verklaard dat hij geen administratieve stukken heeft ingezien en geen administratieve stukken heeft ontvangen of heeft meegenomen.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 15

Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte, door die overeenkomst op te stellen en door anderen te doen ondertekenen, een valse overeenkomst heeft opgesteld met het oogmerk die overeenkomst als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken.

De rechtbank overweegt dat de overeenkomst een onderhandse akte betreft. Een dergelijk stuk is naar zijn aard bedoeld om te dienen tot het bewijs van hetgeen is overeengekomen door degenen die bij de overeenkomst zijn betrokken.

De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte ook na de overdracht van [bedrijf 4] aan de heer [medeverdachte 7] feitelijk leidinggever is gebleven van [bedrijf 4]. De rechtbank baseert dit op het gegeven dat verdachte de vennootschap heeft laten overdragen aan een katvanger ([medeverdachte 7]) die geen activiteiten voor [bedrijf 4] heeft verricht, geen stukken over de vennootschap heeft gezien en hiervoor geld heeft aangenomen. Verdachte kon voorzien dat deze katvanger geen aangifte namens de vennootschap zou gaan doen en heeft zelf feitelijk leiding gegeven aan het door de vennootschap gepleegde strafbare feit.

[bedrijf 10]

Het bewijs ten aanzien van feit 16

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan op grond van het navolgende.

[bedrijf 10] was gevestigd in [plaats]. Handelsnaam van [bedrijf 10] is per 2 juli 2007 tot 3 juli 2008 [winkel 2] en [winkel 2], [adres], in Woerden. De winkel [winkel 2] in Woerden beschikte over een bankrekening bij Deutsche Bank Nederland BV met rekeningnummer [rekeningnummer].

In het jaar 2008 werden op de Deutsche Bank-rekening [rekeningnummer] bedragen bijgeschreven van in totaal € 1.131.452,-. Deze geldbedragen betreffen omzet, bestaande uit pintransacties, aan- en/of afbetalingen en contante stortingen.

Met betrekking tot het jaar 2008 is [bedrijf 10] uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting, uiterlijk op 31 maart 2009. [bedrijf 10] heeft met betrekking tot het jaar 2008 geen aangifte omzetbelasting gedaan.

Verdachte was bij [bedrijf 10] in dienst als leidinggevende. Verdachte had de verantwoordelijkheid voor het bestuur van [bedrijf 10] en was verantwoordelijk voor het doen van de aangiften omzetbelasting. Verdachte erkent dat hij nalatig is geweest aangiften omzetbelasting te doen.

[medeverdachte 8] heeft verklaard dat hij werkzaam is als katvanger en dat hij [bedrijf 10] heeft overgenomen van [verdachte]. [medeverdachte 8] heeft voorts verklaard dat hij als katvanger is opgetreden, omdat hij geld nodig had en dat hij [bedrijf 10] heeft overgenomen zonder daarvan stukken te hebben gezien en zonder van plan te zijn iets in deze BV te doen. [medeverdachte 8] heeft geen activiteiten in [bedrijf 10] ontplooid.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 16

De rechtbank stelt vast dat [bedrijf 10] in de ten laste gelegde periode ingevolge artikel 6 van de AWR door de inspecteur telkens is uitgenodigd tot het doen van belastingaangifte. Ingevolge artikel 8 van de AWR wordt [bedrijf 10] telkens als aangifteplichtige inzake de Wet op de omzetbelasting aangemerkt.

[bedrijf 10] heeft naar het oordeel van de rechtbank in de ten laste gelegde periode opzettelijk onjuist aangiften omzetbelasting gedaan over bovengenoemde periodes, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.

De rechtbank stelt vast dat de gedragingen van verdachte kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon en dat verdachte tevens feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen van de rechtspersoon.

De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte ook na de overdracht van [bedrijf 10] aan de heer [medeverdachte 8] feitelijk leidinggever is gebleven van [bedrijf 10]. De rechtbank baseert dit op het gegeven dat verdachte de vennootschap heeft laten overdragen aan een katvanger ([medeverdachte 8]) die geen activiteiten voor [bedrijf 10] heeft verricht, geen stukken over de vennootschap heeft gezien en hiervoor geld heeft aangenomen. Verdachte kon voorzien dat deze katvanger geen aangifte namens de vennootschap zou gaan doen en heeft zelf feitelijk leiding gegeven aan het door de vennootschap gepleegde strafbare feit.

Het bewijs ten aanzien van feit 17

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd en baseert zich daarbij op het navolgende.

In het dossier bevindt zich de overeenkomst getiteld ‘overdracht van directie en administratie van [bedrijf 10] aan de heer [medeverdachte 8]’ gedateerd op 2 juli 2008. Deze overeenkomst is – onder anderen – ondertekend door verdachte. Zijn handtekening en de andere handtekeningen onder deze overeenkomst zijn gelegaliseerd door notaris mr. [notaris 2] te [plaats] op 3 juli 2008.

In de overeenkomst is opgenomen dat [medeverdachte 8] verklaart dat hij feitelijke leiding heeft gehad over [bedrijf 10] vanaf 1 januari . Tevens is in de overeenkomst opgenomen dat vanaf 1 januari alleen [medeverdachte 8] de volledige inzage in de administratie van [bedrijf 10] had. Verder is op de derde pagina van deze overeenkomst opgenomen dat de complete administratie door [medeverdachte 8] is ontvangen op 2 juli 2008.

Verdachte heeft verklaard dat hij de overeenkomst heeft opgemaakt. Hij heeft ook verklaard dat hij de feitelijk leidinggevende was van [bedrijf 10] in de periode van 14 juni 2007 tot 3 juli 2008.

[medeverdachte 8] heeft verklaard dat hij werkzaam is als katvanger en dat hij [bedrijf 10] heeft overgenomen van [verdachte]. [medeverdachte 8] heeft voorts verklaard dat hij als katvanger is opgetreden, omdat hij geld nodig had en dat hij [bedrijf 10] heeft overgenomen zonder daarvan stukken te hebben gezien en zonder van plan te zijn iets in deze BV te doen. [medeverdachte 8] heeft geen activiteiten in [bedrijf 10] ontplooid.

Gedeeltelijke vrijspraak

De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de administratie niet is overgedragen aan medeverdachte [medeverdachte 8]. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onderdeel in de tenlastelegging waarin verdachte wordt verweten dat in de overeenkomst in strijd met de waarheid is opgenomen dat [medeverdachte 8] de beschikking had over de volledige administratie.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 17

Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte, door het opmaken van de overeenkomst en door anderen een handtekening te laten zetten onder deze overeenkomst, een valse overeenkomst heeft opgesteld met het oogmerk die overeenkomst als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken.

De rechtbank overweegt dat de overeenkomst een onderhandse akte betreft. Een dergelijk stuk is naar zijn aard bedoeld om te dienen tot het bewijs van hetgeen is overeengekomen door degenen die bij de overeenkomst zijn betrokken.

[bedrijf 7]

Het bewijs ten aanzien van feit 18 en feit 19

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan op grond van het navolgende.

[bedrijf 7] was gevestigd in Almelo. [bedrijf 7], beschikte over Fortis bankrekening [rekeningnummer]. Handelsnaam van [bedrijf 7] is [winkel 3][winkel 2], [adres] in Woerden. [winkel 2] in Woerden beschikte over een bankrekening bij Deutsche Bank Nederland BV met rekeningnummer [rekeningnummer].

In het derde kwartaal van 2008 werden op Fortis-rekening [rekeningnummer] en Deutsche Bank-rekening [rekeningnummer] bedragen bijgeschreven van in totaal € 570.516,–. In het vierde kwartaal van 2008 werd op deze rekeningen een totaalbedrag bijgeschreven van

€ 514.290,–.

In het eerste kwartaal van 2009 werd op deze rekeningen een totaalbedrag bijgeschreven van € 672.401,-.- In het tweede kwartaal van 2009 werd op deze rekeningen een totaalbedrag bijgeschreven van € 409.008,–. In het derde kwartaal van 2009 werd op deze rekeningen een totaalbedrag bijgeschreven van € 311.908,–. In het vierde kwartaal van 2009 werd op deze rekeningen een totaalbedrag bijgeschreven van € 193.900,–.

In januari 2010 werd op deze rekeningen een totaalbedrag bijgeschreven van € 24.285,–. Deze geldbedragen betreffen omzet, bestaande uit pintransacties, aan- en/of afbetalingen en contante stortingen.

[bedrijf 7] is op 10 december 2008 aangifte omzetbelasting gedaan met betrekking tot het derde kwartaal van 2008. Daarbij is een omzet van € 224.726,– aangegeven.

Met betrekking tot het vierde kwartaal van 2008 is [bedrijf 7] omstreeks 22 december 2008 uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting, uiterlijk op 31 januari 2009.

Met betrekking tot het eerste, tweede, derde en vierde kwartaal 2009 is [bedrijf 7] omstreeks, respectievelijk 27 maart 2009, 26 juni 2009, 28 september 2009 en 29 december 2009 uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting. Bij deze uitnodigingen is een termijn gegeven tot uiterlijk, respectievelijk 30 april 2009, 31 juli 2009, 31 oktober 2009 en 31 januari 2010.

Met betrekking tot januari 2010 is [bedrijf 7] omstreeks 28 januari 2010 uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting, uiterlijk op 28 februari 2009.

[bedrijf 7] heeft met betrekking tot het vierde kwartaal 2008, alle kwartalen van 2009 en januari 2010 geen aangifte omzetbelasting gedaan.

Verdachte was bij [bedrijf 7] in dienst als leidinggevende. Verdachte had de verantwoordelijkheid voor het bestuur van [bedrijf 7] en was verantwoordelijk voor het doen van de aangiften omzetbelasting. Verdachte erkent dat hij nalatig is geweest aangiften omzetbelasting te doen. De indiening van de aangiften omzetbelasting met betrekking tot het derde kwartaal 2008 werd verzorgd door [accountant] in Amsterdam op basis van gegevens die door [bedrijf 7] werden aangeleverd. Verdachte heeft opdracht gegeven tot het indienen van deze aangifte en heeft de benodigde gegevens aangeleverd.

Tot en met 16 november 2010 had verdachte de beschikking over de bankpas van de Fortis- rekening [rekeningnummer]. Medeverdachten [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] waren de bestuurders van Stichting [stichting] die de aandelen van [bedrijf 7] heeft overgenomen. Zij hebben niet de beschikking gehad over bankrekeningen van [bedrijf 7] en hebben in [bedrijf 7] nooit activiteiten verricht.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 18 en 19

De rechtbank stelt vast dat [bedrijf 7] in de ten laste gelegde periode ingevolge artikel 6 van AWR door de inspecteur telkens is uitgenodigd tot het doen van belastingaangifte. Ingevolge artikel 8 van de AWR wordt [bedrijf 7] telkens als aangifteplichtige inzake de Wet op de omzetbelasting aangemerkt.

[bedrijf 7] heeft naar het oordeel van de rechtbank in de ten laste gelegde periode opzettelijk nagelaten aangiften omzetbelasting te doen (feit 18) en onjuist aangiften omzetbelasting gedaan over bovengenoemde periodes (feit 19), terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.

De rechtbank stelt vast dat de gedragingen van verdachte kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon en dat verdachte tevens feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen van de rechtspersoon.

De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte ook na de overdracht van [bedrijf 7] aan de heer [medeverdachte 9], feitelijk leidinggever is gebleven van [bedrijf 7] De rechtbank baseert dit op het gegeven dat medeverdachten [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] hebben verklaard nooit activiteiten in de vennootschap te hebben verricht, en verdachte tot en met 16 november 2010 de beschikking heeft gehad over de bankpas en over de bankrekeningen van [bedrijf 7]

Het bewijs ten aanzien van feit 20

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd en baseert zich daarbij op het navolgende.

In het dossier bevindt zich de overeenkomst getiteld ‘overdracht van directie en administratie van [bedrijf 7] aan de heer [medeverdachte 9] en mevrouw [medeverdachte 10]’ gedateerd op 27 mei 2009. Deze overeenkomst is ondertekend door medeverdachten [medeverdachte 9], [medeverdachte 11], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. De handtekeningen onder deze overeenkomst zijn gelegaliseerd door notaris mr. [notaris 2] te [plaats] op 27 mei 2009.

In de overeenkomst is opgenomen dat [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] verklaren dat alleen zij de feitelijke leiding hebben gehad over [bedrijf 7] vanaf 2 juli 2008. Tevens is in de overeenkomst opgenomen dat vanaf 2 juli 2008 alleen [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] de volledige inzage in de administratie van [bedrijf 7] hadden. Verder is op de laatste (vierde) pagina van deze overeenkomst opgenomen dat de complete administratie door [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] is ontvangen.

Verdachte heeft verklaard dat hij deze overeenkomst heeft opgemaakt. Hij heeft verklaard dat de tekst standaard in zijn computer staat en dat hij het contract steeds aanpast naar gelang de situatie. Hij heeft ook verklaard dat hij de feitelijk leidinggever was van [bedrijf 7] in de periode van 2 juli 2008 tot 27 mei 2009.

Medeverdachte [medeverdachte 9] heeft verklaard dat hij heeft getekend voor het in ontvangst nemen van de boekhouding van [bedrijf 7], maar dat hij die boekhouding nooit heeft ontvangen. [medeverdachte 9] heeft ook verklaard dat hij nooit activiteiten heeft verricht in [bedrijf 7]

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 20

Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte, door die overeenkomst op te stellen en door anderen te doen ondertekenen, een valse overeenkomst heeft opgesteld met het oogmerk die overeenkomst als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken.

De rechtbank overweegt dat de overeenkomst een onderhandse akte betreft. Een dergelijk stuk is naar zijn aard bedoeld om te dienen tot het bewijs van hetgeen is overeengekomen door degenen die bij de overeenkomst zijn betrokken.

Het bewijs ten aanzien van feit 21

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte valsheid in geschrift heeft gepleegd op grond van het navolgende.

In het dossier bevinden zich de factuur d.d. 1 december 2007 met omschrijving ‘Huur van de magazijnruimte [adres] in Mijdrecht’ en de factuur d.d. 2 oktober 2007 met omschrijving ‘Betreft: [adres] te Mijdrecht’ .

Deze facturen zijn door verdachte ingestuurd ter onderbouwing van een aangifte omzetbelasting van [bedrijf 3] over het vierde kwartaal van 2007.

Deze facturen waren gericht aan [bedrijf 11] v.o.f., maar door middel van een sticker is in de facturen opgenomen dat deze gericht zijn aan [bedrijf 3]

Verdachte heeft verklaard dat hij de facturen heeft omgestickerd.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 21

Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte valse facturen heeft opgemaakt met het oogmerk die facturen als echt en onvervalst te gebruiken.

De rechtbank is van oordeel dat de facturen bedoeld zijn om als bewijs van enig feit te dienen. In dit geval zijn de facturen ook daadwerkelijk gebruikt om als bewijs van enig feit te dienen, nu verdachte de facturen heeft ingediend bij de Belastingdienst ter onderbouwing van een aangifte omzetbelasting.

4.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat

1.

[bedrijf 1] in de periode van 28 september 2009 tot en met 16 november 2010, te Vinkeveen en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de Omzetbelasting over het derde en vierde kwartaal 2009 ten name van [bedrijf 1] niet heeft gedaan, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,

aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.

2.

[bedrijf 1] in de periode van 30 juli 2009 tot en met 31 juli 2009 te Amstelveen en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de Omzetbelasting over het eerste en tweede kwartaal 2009 ten name van [bedrijf 1] onjuist heeft gedaan, immers heeft [bedrijf 1] telkens opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Utrecht en/of Heerlen en/of Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde perioden telkens een onjuist bedrag aan omzetbelasting opgegeven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,

tot welke feiten hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.

3.

hij in de periode van 1 mei 2009 tot en met 30 mei 2009 te Vinkeveen en/of [plaats] en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen een geschrift, te weten

– de overeenkomst getiteld ‘overdracht van directie en administratie van [bedrijf 1] aan de heer [medeverdachte 2]’ d.d. 15 mei 2009 zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders valselijk en in strijd met de waarheid in die overeenkomst opgenomen dat [medeverdachte 2] met ingang van 2 juli 2008 de feitelijk leidinggever was terwijl in werkelijkheid hij, verdachte, feitelijk leidinggever was van [bedrijf 1], zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken.

4.

[bedrijf 2] in de periode van 27 augustus 2009 tot en met 16 november 2010, te Vinkeveen en/of Leeuwarden en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de Omzetbelasting over de maanden augustus 2009 tot en met december 2009 en de maanden januari 2010 tot en met april 2010 ten name van [bedrijf 2] niet heeft gedaan, zulks terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven

aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.

7.

[bedrijf 3] in de periode van 1 juni 2008 tot en met 16 november 2010, te Vinkeveen en/of Leeuwarden en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de Omzetbelasting over het derde en vierde kwartaal 2008 en het eerste kwartaal 2009 en de maanden april tot en met juli 2009 ten name van [bedrijf 3] niet heeft gedaan, zulks terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,

aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.

8.

[bedrijf 3] in de periode van 21 mei 2008 tot en met 31 juli 2008, te Vinkeveen en/of Leeuwarden en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de Omzetbelasting over het vierde kwartaal 2007 en het tweede kwartaal 2008 ten name van [bedrijf 3] onjuist heeft gedaan, immers heeft [bedrijf 3] telkens opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde perioden telkens een onjuist bedrag aan omzetbelasting opgegeven, zulks terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,

tot welke feiten hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.

9.

hij in de periode van 1 juli 2008 tot en met 31 juli 2008 te Vinkeveen en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen een geschrift, te weten

– de overeenkomst getiteld ‘overdracht van directie en administratie van [bedrijf 3] aan de heer [medeverdachte 4]’ d.d. 30 juli 2008 zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders valselijk en in strijd met de waarheid in die overeenkomst opgenomen dat [medeverdachte 4] met ingang van 2 juli 2007 de feitelijk leidinggever was en beschikking had over de volledige administratie van [bedrijf 3] terwijl in werkelijkheid hij, verdachte, feitelijk leidinggever was van [bedrijf 3] en [medeverdachte 4] niet de beschikking had over de volledige administratie van [bedrijf 3], zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken.

10.

[bedrijf 9] in de periode van 27 maart 2009 tot en met 16 november 2010, te Vinkeveen en/of Eindhoven en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de Omzetbelasting over het eerste en tweede kwartaal 2009 en de maanden juli 2009 tot en met december 2009 en de maanden januari 2010 tot en met mei 2010 ten name van [bedrijf 9] niet heeft gedaan, zulks terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,

aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.

11.

[bedrijf 5] in de periode van 27 maart 2009 tot en met 16 november 2010, te Vinkeveen en/of Maastricht en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de Omzetbelasting over het vierde kwartaal

2009 en het eerste en tweede kwartaal 2010 ten name van Meubeldetailhandel

[bedrijf 5] niet heeft gedaan, zulks terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig

belasting werd geheven,

aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven

12.

[bedrijf 6] in de periode van 28 september 2009 tot en met 16 november 2010, te Vinkeveen en/of Nijmegen en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de Omzetbelasting over het eerste en tweede kwartaal 2010 ten name van [bedrijf 6] niet heeft gedaan, zulks terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,

aan welke verboden gedragingen hij, verdachte en zijn mededader, feitelijke leiding hebben gegeven.

13.

hij in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 30 augustus 2010 te Vinkeveen en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen een geschrift, te weten

– de overeenkomst getiteld ‘overdracht van directie en administratie van [bedrijf 6] aan de heer [medeverdachte 5]’ d.d. 17 augustus 2010 zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders valselijk en in strijd met de waarheid in die overeenkomst opgenomen dat [medeverdachte 5] met ingang van 20 februari 2009 de feitelijk leidinggever was terwijl in werkelijkheid hij, verdachte, feitelijk leidinggever was van [bedrijf 6]

zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken.

14.

[bedrijf 4] in de periode van 1 maart 2009 tot en met 16 november 2010, te Vinkeveen en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de Omzetbelasting over het eerste en tweede kwartaal 2009 en de maanden juli 2009 tot en met december 2009 en de maanden januari 2010 tot en met mei 2010 ten name van [bedrijf 4] niet heeft gedaan, zulks terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,

aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.

15.

hij in de periode van 1 juni 2010 tot en met 30 juni 2010 te Vinkeveen en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen een geschrift te weten

– de overeenkomst getiteld ‘overdracht van directie en administratie van [bedrijf 4]

B.V. aan de heer [medeverdachte 7]’ d.d. 15 juni 2010 zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heef opgemaakt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders valselijk en in strijd met de waarheid in die overeenkomst opgenomen dat [medeverdachte 7] met ingang van 30 september 2008 de feitelijk leidinggever was en beschikking had over de volledige administratie van [bedrijf 4] terwijl in werkelijkheid hij, verdachte, feitelijk leidinggever was van [bedrijf 4] en [medeverdachte 7] niet de beschikking had over de volledige administratie van [bedrijf 4], zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken.

16.

[bedrijf 10] in de periode van 22 december 2008 tot en met 16 november 2010, te Vinkeveen en/of [plaats] en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de Omzetbelasting over de het jaar 2008 ten name van [bedrijf 10] niet heeft gedaan, zulks terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,

aan welke verboden gedraging hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.

17.

hij in de periode van 1 juli 2008 tot en met 31 juli 2008 te Vinkeveen en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen een geschrift, te weten

– de overeenkomst getiteld ‘overdracht van directie en administratie van [bedrijf 10] aan de heer [medeverdachte 8]’ d.d. 3 juli 2008 zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders valselijk en in strijd met de waarheid in die overeenkomst opgenomen dat [medeverdachte 8] met ingang van 1 januari 2008 de feitelijk leidinggever was terwijl in werkelijkheid hij, verdachte, feitelijk leidinggever was van [bedrijf 10] zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken.

18.

[bedrijf 7] in de periode van 22 december 2008 tot en met 16 november 2010, te Vinkeveen en/of Almelo en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de Omzetbelasting over het vierde kwartaal 2008 en het eerste tot en met het vierde kwartaal 2009 en de maand januari 2010 ten name van [bedrijf 7] niet heeft gedaan, zulks terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,

aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.

19.

[bedrijf 7] op 10 december 2008, te Vinkeveen en/of Almelo en/of elders in Nederland, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de Omzetbelasting over de periode van het derde kwartaal 2008 ten name van [bedrijf 7] onjuist heeft gedaan, immers heeft [bedrijf 7] opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen ingeleverde aangiftebiljet omzetbelasting over genoemde periode een onjuist bedrag aan omzetbelasting opgegeven, zulks terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,

tot welk feit hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en aan welke verboden gedraging hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven

20.

hij in de periode van 1 mei 2009 tot en met 31 mei 2009 te Vinkeveen en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen een geschrift, te weten

– de overeenkomst getiteld ‘overdracht van directie en administratie van [bedrijf 7] aan de heer [medeverdachte 9] en mevrouw [medeverdachte 10]’ d.d. 27 mei 2009

zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders valselijk en in strijd met de waarheid in die overeenkomst opgenomen dat [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] met ingang van 2 juli 2008 de feitelijk leidinggevers waren en beschikking hadden over de volledige administratie van [bedrijf 7], terwijl in werkelijkheid hij, verdachte, feitelijk leidinggever was van [bedrijf 7] en [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] niet de beschikking hadden over de volledige administratie van [bedrijf 7], zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken.

21.

hij in de periode van 1 oktober 2007 tot 16 november 2010 te Mijdrecht en/of Utrecht en/of Vinkeveen en/of elders in Nederland, geschriften, te weten

– de factuur d.d. 1 december 2007 met als omschrijving ‘Huur van de magazijnruimte [adres] in Mijdrecht’ en

– de factuur d.d. 2 oktober 2007 met als omschrijving ‘Betreft: [adres] te Mijdrecht’

zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte, valselijk en in strijd met de waarheid in die facturen telkens opgenomen dat deze gericht waren aan [bedrijf 3] terwijl in werkelijkheid de facturen gericht waren aan [bedrijf 11] v.o.f., zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5 De strafbaarheid

5.1 De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.

Feiten 1, 4, 7, 10, 11, 12, 14 en 18:

telkens: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;

Feit 16:

opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;

Feiten 2 en 8:

telkens: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij opdracht heeft gegeven tot het feit en feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;

Feit 19:

opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij opdracht heeft gegeven tot het feit en feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;

Feiten 3, 9, 13, 15, 17 en 20:

telkens: medeplegen van valsheid in geschrift.

Feit 21:

valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

5.2 De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet terug moet naar de gevangenis. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte al ongeveer 6,5 maand in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De verdediging voert voorts aan dat er veel onduidelijkheid is over het ontstane nadeel en dat daarmee rekening moet worden gehouden gelet op het feit dat de hoogte van het nadeel invloed heeft op de strafoplegging. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat niet ten laste gelegde feiten niet mogen meewegen in de strafmaat. Verdachte heeft niet het luxe leven geleid dat de officier van justitie hem toedenkt en hoe de officier van justitie tot een voordeel van 1,4 miljoen euro komt is niet duidelijk, aldus de raadsman.

6.3 Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.

Verdachte heeft zich meerdere malen, gedurende lange periodes, schuldig gemaakt aan belastingfraude en valsheid in geschrift. Verdachte heeft met zijn handelen vele partijen benadeeld. Niet alleen de fiscus en schuldeisers van de door hem gebruikte vennootschappen, maar ook een aantal particulieren heeft schade geleden doordat verdachte verschillende BV’s met veel schulden liet overdragen aan anderen door bekenden van hem die hij liet optreden als bestuurder van die vennootschap.

Een aantal betrokkenen wordt thans geconfronteerd met financiële problemen vanwege omvangrijke vorderingen die de fiscus tegen hen instelde. Verdachte zelf heeft met zijn handelwijze nadrukkelijk geprobeerd uit het zicht van de fiscus te blijven. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.

De rechtbank overweegt met betrekking tot de eis van de officier van justitie het volgende. De officier van justitie heeft in haar requisitoir opgenomen dat zij bij het bepalen van de strafmaat heeft meegewogen dat verdachte geen loonbelasting heeft afgedragen en de uit belastingontduiking afkomstige geldbedragen heeft gebruikt voor eigen plezier. De officier van justitie heeft tevens meegewogen dat verdachte ook anderen in de fraude heeft betrokken en dat er in feite sprake is van systeemfraude.

De strafrechter kan bij de strafoplegging echter alleen rekening te houden met niet ten laste gelegd strafbare gedragingen wanneer – kort weergegeven -:

– het gaat om een zogenoemd ad informandum gevoegd feit en op grond van een bekentenis door verdachte aannemelijk is geworden dat hij dat feit heeft begaan (en ervan mag worden uitgegaan dat het openbaar ministerie geen strafvervolging ter zake van dat feit zal instellen); of

– dit feit kan worden aangemerkt als een omstandigheid waaronder het bewezen verklaarde is begaan; of

– de verdachte voor dit feit onherroepelijk is veroordeeld.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet ten laste gelegde strafbare feiten niet kunnen worden meegewogen in de strafmaat en zal daarom tot een lagere strafoplegging komen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank weegt daarbij ook mee dat zij verdachte niet voor alle ten laste gelegde feiten zal veroordelen, terwijl de officier van justitie haar strafeis daar wel op heeft gebaseerd.

De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte gelet op:

– een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 18 mei 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten in aanraking is gekomen met politie en justitie;

– een de verdachte betreffend rapport van Reclassering Nederland d.d. 19 oktober 2011, waarin de reclassering zich onthoudt van het geven van een strafadvies.

De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst en de omvang van de bewezenverklaarde feiten, een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank zal een deel daarvan voorwaardelijk opleggen om te bevorderen dat verdachte in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten zal plegen. Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend en geboden is.

7 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8 De beslissing

De rechtbank:

Vrijspraak

– spreekt verdachte vrij van de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten;

Bewezenverklaring

– verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

– spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

– verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

Feiten 1, 4, 7, 10, 11, 12, 14 en 18:

telkens: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;

Feit 16:

opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;

Feiten 2 en 8:

telkens: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;

Feit 19:

opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;

Feiten 3, 9, 13, 15, 17 en 20:

telkens: medeplegen van valsheid in geschrift;

Feit 21:

valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

– verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

– veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zesendertig (36) maanden, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaar;

– bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;

– bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.

Stuur een reactie naar de auteur