Veroordeling voor faillissementsfraude

ECLI:NL:RBGEL:2024:5609

Inhoudsindicatie

Veroordeling voor faillissementsfraude. Schuldeisers benadeeld door enig goed aan de boedel te onttrekken vóór faillissement.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team Strafrecht

Zittingsplaats Zutphen

Parketnummer: 05/152092-21

Datum uitspraak : 4 juli 2024

Tegenspraak

vonnis van de meervoudige kamer

in de zaak van

de officier van justitie

tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1978 in [geboorteplaats] ,

wonende aan de [adres] , [postcode] in [plaats 1] .

Raadsman: mr. W. de Vries, advocaat in Amsterdam.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1 De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

zij
voor of tijdens het faillissement van een ander, te weten [bedrijf 1] ,
te weten in of omstreeks de periode van 19 juli 2019 tot en met 27 juli 2020,
te Brummen en/of Zeewolde en/of Rotterdam en/of Hulshorst en/of Hierden,
althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of
rechtsperso(o)n(en), waaronder [bedrijf 2] althans alleen,
terwijl zij, verdachte, wist dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun
verhaalsmogelijkheden werden benadeeld
de klantenportefeuille met particuliere klanten van [bedrijf 1] ,
althans enig goed aan de boedel heeft onttrokken,
door deze portefeuille om niet over te nemen in [bedrijf 2]
[bedrijf 2] , waarvan zij, verdachte, bestuurder was/is.

2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs1

De feiten

Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. De partner van verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] , is als feitelijk bestuurder sinds 2017 betrokken bij [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ), het bedrijf van zijn ouders (dhr. [medeverdachte 2] en mw. [medeverdachte 3] , tevens medeverdachten) dat zich richtte op schuldhulp aan particulieren.2 [bedrijf 1] , tevens handelende onder de naam [naam] , was statutair gevestigd in Brummen en feitelijk gevestigd in Zeewolde.3 Medeverdachte [medeverdachte 2] , wonende in [plaats 2] , was enig formeel bestuurder en aandeelhouder van het bedrijf.4 Verdachte zelf raakte enkele maanden na haar partner in 2017 ook betrokken bij het bedrijf.5

Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 20 augustus 2019 is [bedrijf 1] failliet verklaard.6 Vlak daarvoor, op 19 juli 2019, is [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) opgericht en is de klantenportefeuille van [bedrijf 1] om niet overgedragen aan [bedrijf 2] . Verdachte is enig aandeelhouder en bestuurder van dit bedrijf.7 De door de rechtbank aangestelde curator, [curator] heeft op 27 juli 2020 aangifte gedaan van faillissementsfraude door verdachte en haar medeverdachten.8 Op 15 maart 2021 heeft hij deze aangifte aangevuld.9

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft (samengevat) primair bepleit dat geen sprake is van onttrekken in de zin van artikel 343 Wetboek van Strafrecht nu verdachte de klantenportefeuille niet heeft verborgen of buiten het bereik en beheer van de curator heeft gehouden. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat door de overdracht van de klantenportefeuille geen schuldeisers benadeeld zijn. De klantenportefeuille is ‘om niet’ ondergebracht bij [bedrijf 2] . De klantenportefeuille had geen waarde en was zelfs verlieslatend. In ieder geval dient de rechtbank voor de waardebepaling van de klantenportefeuille de door de Boete Fraude Coördinator van de Belastingdienst opgestelde analyse en veredeling van de bankafschriften van de bankrekeningen van [bedrijf 1] en daaraan gelieerde rechtspersonen uit te sluiten van het bewijs, omdat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.

Beoordeling door de rechtbank

Niet ter discussie staat dat vlak voor het faillissement de klantenportefeuille om niet is overgedragen aan [bedrijf 2] , het bedrijf waar verdachte bestuurder en enig aandeelhouder van is. De vraag die de rechtbank in dit geval moet beantwoorden is of verdachte door het overdragen van de klantenportefeuille enig goed aan de boedel van [bedrijf 1] heeft onttrokken terwijl zij wist dat daarmee schuldeiser(s) in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 344 Wetboek van Strafrecht het strafbaar is om enig goed, wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers van een andere rechtspersoon die failliet is gegaan in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, voor of tijdens het faillissement aan de boedel te onttrekken. Er is ook sprake van onttrekken als een goed uit de boedel wordt vervreemd om niet of beneden de waarde.

De rechtbank zal niet ingaan op het uitgebreide bewijsuitsluitingsverweer van de verdediging, omdat zij de betreffende informatie van de Boete Fraude Coördinator van de Belastingdienst niet gebruikt voor het bewijs.

Verdachte heeft verklaard dat [bedrijf 2] in juli 2019 is opgericht door haar zodat dit bedrijf de klantenportefeuille van het verlieslijdende [bedrijf 1] kon overnemen. Toen het faillissement van [bedrijf 1] werd aangevraagd, heeft zij gezamenlijk met medeverdachte [medeverdachte 1] de klantenportefeuille daadwerkelijk overgedragen, zonder dat [bedrijf 2] [bedrijf 1] daarvoor enige vergoeding betaalde. Deze klantenportefeuille betrof ongeveer 200 klanten die door middel van een abonnement betaalden voor schuldhulp. De klantenportefeuille genereerde omzet volgens verdachte. Daarnaast wist verdachte ten tijde van de overdracht dat [bedrijf 1] aanzienlijke schulden had bij de Belastingdienst. 10

De rechtbank overweegt het volgende. [bedrijf 1] richtte zich op schuldhulp voor particulieren. Deze particulieren betaalden (maandelijks) voor deze hulpverlening. Daarmee staat reeds vast dat de klantenportefeuille waarde vertegenwoordigde. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, is niet van belang of [bedrijf 1] verlies draaide. De kosten van [bedrijf 1] zijn immers geen onderdeel van de klantenportefeuille. In het zicht van het faillissement is de enige omzet genererende en waarde vertegenwoordigende activiteit van [bedrijf 1] – de ‘core business’ – om niet overgedragen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank de klantenportefeuille in het zicht van het faillissement bewust aan de boedel onttrokken, terwijl verdachte wist dat [bedrijf 1] op dat moment schulden had. Door deze overdracht is de curator voor een voldongen feit geplaatst. De curator kon niets meer doen met de klantenportefeuille. Deze was inmiddels in beheer bij [bedrijf 2] en voor de curator niet inzichtelijk. Hij kon daardoor niet onderzoeken of een eventuele derde partij de klantenportefeuille wilde overnemen, zodat er geld gegenereerd kon worden voor de schuldeisers. Door het opzettelijk overhevelen van de klantenportefeuille door verdachte en haar medeverdachte met het faillissement in zicht zijn naar het oordeel van de rechtbank schuldeisers benadeeld. Verdachte heeft zich daarmee samen met haar medeverdachte [medeverdachte 1] schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde feit. Dat verdachte of haar medeverdachte [medeverdachte 1] in gesprekken met de curator na het uitspreken van het faillissement niet heeft verborgen dat de klantenportefeuille was overgedragen, doet aan het voorgaande niet af.

3 De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:

zij
voor of tijdens het faillissement van een ander, te weten [bedrijf 1] ,
te weten in of omstreeks de periode van 19 juli 2019 tot en met 27 juli 202020 augustus 2019,
te Brummen en/of Zeewolde en/of Rotterdam en/of Hulshorst en/of Hierden,
althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of
rechtsperso(o)n(en), waaronder [bedrijf 2] althans alleen,
terwijl zij, verdachte, wist dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun
verhaalsmogelijkheden werden benadeeld
de klantenportefeuille met particuliere klanten van [bedrijf 1] ,
althans enig goed aan de boedel heeft onttrokken,
door deze portefeuille om niet over te nemen in [bedrijf 2]
[bedrijf 2] , waarvan zij, verdachte, bestuurder was/is.

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.

Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4 De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van het, in geval van een faillissement van een ander, wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, enig goed aan de boedel hebben onttrokken

5 De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6 De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7 De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 160 uren, te vervangen door 80 dagen bij het niet verrichten van die taakstraf.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat de redelijke termijn is overschreden met één jaar en zeven maanden. Deze overschrijding kan niet worden toegerekend aan de verdediging en dient daarom een rechtsgevolg te hebben. Deze zaak is grondslag geweest voor een onderzoek naar de andere rechtspersonen van verdachte en haar partner. De strafrechtelijke vervolging valt haar zwaar. Dit dient een sterk strafmatigend effect te hebben.

De beoordeling door de rechtbank

De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard

en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan.

De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van

verdachte.

De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. Zij heeft als zodanig vlak voor het faillissement de klantenportefeuille aan [bedrijf 1] onttrokken door deze zonder tegenprestatie over te dragen aan de speciaal daartoe nieuw opgerichte vennootschap [bedrijf 2] , waar zij bestuurder van werd. Daarmee hebben verdachte en haar medeverdachte feitelijk de volledige omzet uit [bedrijf 1] gehaald, terwijl zij en haar mededader wisten dat [bedrijf 1] schulden had. De curator werd daardoor de mogelijkheid ontnomen om de klantenportefeuille over te dragen aan een betalende partij. Door de handelswijze van verdachte zijn de schuldeisers van [bedrijf 1] benadeeld, onder wie de Belastingdienst die een vordering op [bedrijf 1] heeft van ruim € 350.000,-. Verdachte heeft daarmee niet alleen financiële schade voor de schuldeisers in het faillissement van [bedrijf 1] veroorzaakt, maar daarmee ook schade toegebracht aan het vertrouwen dat een goed functionerend handelsverkeer vereist, namelijk dat schulden worden voldaan.

De rechtbank rekent het voorgaande verdachte ernstig aan.

De rechtbank heeft voor de straftoemeting gekeken naar de eis van de officier van justitie en naar wat er in vergelijkbare zaken wordt opgelegd. De rechtbank heeft verder kennis genomen van de justitiële documentatie van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Gelet op het voorgaande zou de rechtbank uitkomen op een straf conform de eis van de officier van justitie, maar anders dan de officier van justitie weegt de rechtbank de overschrijding van de redelijke termijn in strafverminderende mate mee bij de strafoplegging. De omstandigheid dat verdachte gebruikt heeft gemaakt van haar verdedigingsrechten in de vorm van getuigenverhoren en bezwaarschriften, vormt in dit geval onvoldoende rechtvaardiging voor de overschrijding. De rechtbank komt daarom uit op een taakstraf van 140 uur, te vervangen door 70 dagen hechtenis indien niet verricht.

8. De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 344 van het Wetboek van Strafrecht.

9 De beslissing

De rechtbank:

 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;

 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;

 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;

 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;

 veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf van 140 (honderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 70 (zeventig) dagen.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.P.T. Blokhuis (voorzitter), mr. M.J. Ouweneel en mr. T. Kok, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Duis – van Grol, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2024.

Mr. M.J. Ouweneel, mr. T. kok en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

1Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van het Bureau Economische Handhaving, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 50971, gesloten op 25 mei 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.

2Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 juni 2024.

3Uittreksel KvK [bedrijf 1] , D-002 P1.

4Uittreksel KvK [bedrijf 1] , D-002 P4.

5Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 juni 2024.

6Vonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen van 20 augustus 2019, D-001 P1.

7Uittreksel KvK [bedrijf 2] , D-003 P1.

8Proces-verbaal aangifte curator, G-01 P1-P6.

9Proces-verbaal aangifte curator, G-01-02.

10Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 juni 2024.

Dit bericht werd geplaatst in: Fiscaal strafrecht (FIOD)

Stuur een reactie naar de auteur