Beleidsregel minister van Veiligheid en Justitie met betrekking tot verzoeken immateriële schadevergoeding

Samenvatting

Op 8 juli 2014 heeft de minister van Veiligheid en Justitie een beleidsregel uitgevaardigd over het voeren van verweer in procedures voor het toekennen van een immateriële schadevergoeding. Deze beleidsregel ziet op de situatie waarin de bestuursrechter (waaronder de belastingrechter) niet binnen een redelijke termijn tot de afwikkeling van de procedure komt. Uit de beleidsregel volgt dat de minister in principe afziet van het voeren van verweer. Het argument daarvoor is dat de jurisprudentie op dit front inmiddels uitgekristalliseerd is in die zin dat over het algemeen een vergoeding van € 500 wordt toegekend per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden. Van deze hoofdregel wijkt de minister slechts af in twee gevallen. In de eerste plaats wenst de minister wel verweer te voeren indien de te verwachten immateriële schadevergoeding € 5.000 overstijgt. In de tweede plaats wenst de minister verweer te kunnen voeren indien belangrijke nieuwe rechtsvragen aan de orde zijn. Verder volgt uit de beleidsregel dat de minister van zijn verweermogelijkheden gebruik zal maken indien hij zelf hoger beroep heeft ingesteld tegen de hoogte van een toegekende immateriële schadevergoeding. Tot slot blijkt uit de toelichting bij de beleidsregel dat als de bestuursrechter de minister uitnodigt een reactie te geven, aan die uitnodiging gehoor zal worden gegeven.

Commentaar

Op 10 juni 2011 (nr. 09/03847, NTFR 2011/1376, nr. 09/02639, NTFR 2011/1366 en nr. 09/05113, NTFR 2011/1368) heeft de Hoge Raad de mogelijkheid geopend om in belastingzaken een immateriële schadevergoeding toegekend te krijgen indien niet binnen een redelijke termijn werd beslist. De vertraging in de procedure kan ontstaan in de bezwaarfase, maar ook in de (hoger) beroepsfase of de cassatiefase. Indien de vertraging ontstaat in de bezwaarfase, dan is de Belastingdienst en dus de minister van Financiën daarvoor aansprakelijk. Is de vertraging te wijten aan een vertraging door de rechtelijke macht, dan is de minister van Veiligheid en Justitie daarvoor verantwoordelijk.
Aangezien de minister van Veiligheid en Justitie niet direct een procespartij is in een belastingzaak, werd in de praktijk de beslissing over het toekennen van een immateriële schadevergoeding altijd aangehouden. Dit om de minister de gelegenheid te geven deel te nemen aan de procedure en zich uit te laten over de vraag of de redelijke termijn is geschonden en zo ja, welke consequenties daaraan moeten worden verbonden. Hiermee was de nodige tijd gemoeid. Dit zorgde er weer voor dat de belastingplichtige in feite (nog) meer spanning en frustratie voelde.
Uit de toelichting op de beleidsregel volgt dat de minister de heropening c.q. aanhouding een onnodige vertraging in de procedure vindt opleveren. Daarnaast heeft hij in de afweging om tot de beleidsregel de kosten van de procedure meegewogen. De jaarlijkse kosten die samenhangen met de heropening en het voeren van verweer zijn aanzienlijk hoger dan de toe te kennen schadevergoeding.
De minister heeft dan ook besloten om voortaan in principe af te zien van verweer. Als gevolg daarvan kan de rechter direct een beslissing nemen op het verzoek om het toekennen van een immateriële schadevergoeding. Dit komt dus niet alleen de snelheid ten goede, maar ook ’s Rijksschatkist.
De minister is echter niet bereid om in alle gevallen af te zien van verweer. Indien de toe te kennen schadevergoeding meer bedraagt dan € 5.000 of als sprake is van belangrijke rechtsvragen dan wenst de minister wel te verweren. Daarnaast houdt de minister de mogelijkheid open om verweer te voeren op een voor hem negatieve beslissing van de rechtbank.
Deze beleidsregel past binnen het beleid zoals dat tot nu toe eigenlijk al door de minister werd uitgevoerd. Immers, bestond zijn verweer in de meeste gevallen slechts uit het refereren aan het oordeel van de rechtbank of het gerechtshof. Door nu vast te leggen dat hij afziet van verweer, kan het verzoek voor het toekennen van een immateriële schadevergoeding voortvarend door de rechtelijke macht ter hand worden genomen. Hierdoor komt er voor een belastingplichtige sneller een einde aan de procedure en hoeft hij niet maanden/jaren te wachten op een beslissing over de schadevergoeding en bouwt zich ook geen nieuwe spanning en frustratie op.

[1] Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Hertoghs advocaten – belastingkundigen.

Bron: http://www.ndfr.nl/link/NTFR2014-2012
Datum: 25-4-2016 13:01:06

Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur