Schadevergoeding ex art. 8:73 Awb (oud) voor kosten van rechtsbijstand in bezwaarfase
Alle pagina's gelinkt aan
Samenvatting
Hof Amsterdam (NTFR 2012/1674) heeft onder het oude recht – dat wil zeggen vóór invoering van art. 7:15 Awb per 12 maart 2002 – in procedures over drie belastingaanslagen (1993, 1996 en 1997) op de voet van art. 8:73 Awb (oud) een schadevergoeding toegekend voor de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase. De staatssecretaris heeft daartegen cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad overweegt dat ex art. 8:73 Awb (oud) schadevergoeding kan worden toegekend bij een gegrond beroep. Dit betekent echter niet dat de vergoeding is beperkt tot schade gerelateerd aan geschilpunten waarvoor de belanghebbende in beroep in het gelijk is gesteld. Een kostenveroordeling is ook mogelijk voor schade die is gerelateerd aan geschilpunten waarvoor de belanghebbende al bij uitspraak op bezwaar in het gelijk is gesteld. Verder oordeelt de Hoge Raad dat over de toegekende schadevergoeding wettelijke rente is verschuldigd vanaf de datum waarop het onrechtmatige besluit is genomen, althans vanaf het moment dat dat besluit schade tot gevolg heeft. Het recht op schadevergoeding ontstaat dus niet pas bij de veroordeling door de bestuursrechter.
Feiten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Aan (rechtsvoorgangers van) belanghebbende zijn onder meer (navorderings)aanslagen in de vennootschapsbelasting opgelegd over de jaren 1993, 1996 en 1997. De daarop betrekking hebbende beroepsprocedures bij het Hof betroffen onder meer de vraag of de Inspecteur terecht correcties heeft toegepast ter zake van rentekosten (hierna: de rentecorrecties).
3.1.2. Over het jaar 1993 heeft de Inspecteur twee navorderingsaanslagen opgelegd; de eerste navorderingsaanslag zag op een ‘correctie vrijval RAER’, groot f 6.945.821, en de tweede navorderingsaanslag zag op een rentecorrectie, groot f 961.622. Het Hof oordeelde dat de ‘correctie vrijval RAER’ geheel ten onrechte was toegepast, maar liet de eerste navorderingsaanslag gedeeltelijk in stand omdat daaraan – bij wijze van interne compensatie – alsnog de voormelde rentecorrectie ten grondslag werd gelegd, welke correctie het Hof tot een bedrag van f 868.642 juist achtte. De tweede navorderingsaanslag werd in beroep vernietigd.
3.1.3. Bij het opleggen van de aanslag voor het jaar 1996 heeft de Inspecteur op het aangegeven belastbare bedrag een aantal correcties aangebracht, waaronder een rentecorrectie. In zijn uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur deze rentecorrectie (nader) gesteld op f 50.655. De aldus verminderde correctie is in beroep in stand gebleven.
3.1.4. Bij het opleggen van de aanslag voor het jaar 1997 heeft de Inspecteur op het aangegeven belastbare bedrag een aantal correcties aangebracht, waaronder een rentecorrectie. In zijn uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur deze rentecorrectie (nader) gesteld op f 16.059. De aldus verminderde correctie is in beroep in stand gebleven.
Geschil
3.2. Voor het Hof was in geschil tot welk bedrag belanghebbende recht heeft op schadevergoeding wegens kosten van in de bezwaarfase verleende rechtsbijstand. Voor het Hof waren partijen tot overeenstemming gekomen dat 40 percent van deze kosten kan worden toegerekend aan (de bestrijding van) de rentecorrecties.
Het Hof heeft geoordeeld dat van deze 40 percent een gedeelte, door het Hof in goede justitie vastgesteld op 75 percent, voor vergoeding in aanmerking komt. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de gehele toe te kennen schadevergoeding moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling door belanghebbende van die kosten.
Tegen deze oordelen keren zich de middelen.
Rechtsoverwegingen
3.3.1. Middel I betoogt in de eerste plaats dat het Hof ten onrechte op de voet van artikel 8:73 Awb een vergoeding heeft toegekend voor kosten die zijn ontstaan tijdens de bezwaarfase en die uitsluitend zijn toe te rekenen aan correcties die reeds bij uitspraak op bezwaar zijn teruggenomen. Het middel verdedigt de opvatting dat voor een vergoeding van die kosten op de voet van artikel 8:73 Awb geen plaats is.
3.3.2. Artikel 8:73, lid 1, Awb bepaalt dat indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zij, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan kan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt. De gestelde voorwaarde van een gegrond beroep ziet op de beslissing (het dictum) bedoeld in artikel 8:70, letter d, Awb. De bevoegdheid van de rechter het bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de partij lijdt, is niet beperkt tot schade gerelateerd aan geschilpunten waarvoor de belanghebbende in beroep in het gelijk is gesteld. De op grond van artikel 8:73 Awb toe te kennen schadevergoeding heeft betrekking op alle schade die een partij als gevolg van het door de inspecteur onrechtmatig genomen besluit heeft geleden en waarvoor wordt voldaan aan de vereisten voor de toekenning van een schadevergoeding op grond van artikel 6:162 BW. Derhalve is een kostenveroordeling ook mogelijk voor schade die is gerelateerd aan geschilpunten over het genomen besluit waarvoor de belanghebbende bij uitspraak op bezwaar in het gelijk is gesteld. Middel I faalt in zoverre.
3.3.3. Middel I keert zich voor het overige met een motiveringsklacht tegen de hoogte van de door het Hof toegekende schadevergoeding ter zake van de rentecorrecties. Het middel concludeert dat de door het Hof toegekende schadevergoeding voor de ten onrechte toegepaste rentecorrecties (75 percent van de terzake door partijen overeengekomen 40 percent van de kosten van rechtsbijstand) primair geheel buiten de berekening dient te blijven, of subsidiair moet worden vervangen door 30 percent van 40 percent.
Het middel faalt ook in zoverre. Het Hof heeft zijn oordeel dienaangaande in goede justitie gebaseerd op zijn vaststellingen dat de bij de (navorderings)aanslagen voor de jaren 1993, 1996 en 1997 toegepaste rentecorrecties in totaal f 3.009.217 bedroegen en dat van die correcties uiteindelijk f 935.356 in stand is gebleven. Deze vaststellingen heeft het Hof blijkens zijn rechtsoverwegingen 3.14.4, 3.16.4 en 3.17 mede gebaseerd op de door belanghebbende bij haar brief van 19 oktober 2011 gevoegde specificaties. Deze vaststellingen vormen een voldoende dragende grond voor ‘s Hofs in goede justitie gegeven oordeel omtrent de toerekening van rechtsbijstand. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk.
3.4. Middel II keert zich tegen ’s Hofs oordeel dat over de toegekende schadevergoeding wettelijke rente is verschuldigd vanaf de datum waarop het desbetreffende besluit genomen is, althans vanaf het moment dat het onrechtmatig genomen besluit schade tot gevolg heeft.
Het middel betoogt daartoe dat artikel 8:73 Awb vereist dat een verzoek tot vergoeding van deze kosten wordt gedaan en dat pas vanaf het moment waarop dit verzoek is gedaan de wettelijke rente verschuldigd kan worden.
Het middel faalt op de gronden uiteengezet in de onderdelen 6.32 tot en met 6.35 van de conclusie van de Advocaat-Generaal. De omstandigheid dat artikel 8:73 Awb een zogenoemde ‘kan-bepaling’ is, op grond waarvan de bestuursrechter bevoegd is om te beslissen op een verzoek om een schadevergoeding, maar ook kan besluiten een dergelijk verzoek buiten behandeling te laten, kan de Staatssecretaris niet baten. Die omstandigheid brengt niet mee dat het recht op schadevergoeding eerst ontstaat door de veroordeling door de bestuursrechter. Dit recht vloeit rechtstreeks voort uit de onrechtmatige daad. De veroordeling door de bestuursrechter heeft in zoverre niet een constitutief, maar een declaratoir karakter.
(Volgt ongegrondverklaring.)
Conclusie advocaat-generaal
6.32. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 8:73 Awb blijkt dat bij de beoordeling van een op dit artikel gebaseerd verzoek moet worden aangesloten bij het algemene civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Daarin is als uitgangspunt tot uitdrukking gebracht: ‘(met de) regeling wordt geen wijziging beoogd van het geldende, materiële, schadevergoedingsrecht’ en ‘de criteria die de administratieve rechter zal hanteren bij de beantwoording van de vraag of er aanspraak op schadevergoeding bestaat, zijn dezelfde als de criteria die de civiele rechter hanteert bij de afdoening van geschillen ter zake van onrechtmatige overheidsdaad.’ 6.33. Ik merk op dat daaraan slechts kan worden afgedaan indien ten aanzien van een bepaalde schadepost specifieke wettelijke regels gelden, zoals een wettelijke regeling omtrent vergoeding van invorderingsrente of heffingsrente. In casu was echter geen sprake van enige toepasselijke afwijkende wettelijke regeling. Dat betekent dat hier van toepassing is de algemene civielrechtelijke regeling omtrent het verschuldigd worden van de wettelijke rente.
6.34. Ingevolge artikel 6:119, lid 1, BW bestaat de schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest.
6.35. In casu gaat het om een verbintenis uit de wet (dus niet uit overeenkomst), namelijk op grond van onrechtmatige (overheids)daad.
Alsdan treedt verzuim reeds in zonder ingebrekestelling. Uit artikel 6:83 BW volgt dat het verzuim intreedt zonder ingebrekestelling, voor zover hier van belang, wanneer de verbintenis voortvloeit uit onrechtmatige daad of strekt tot schadevergoeding. In dat geval treedt het verzuim terstond in en begint de termijn waarover wettelijke rente vergoed moet worden meteen te lopen na het ontstaan van de schade.
Derhalve niet pas nadat in gebreke is gesteld, in casu in de vorm van een verzoek tot vergoeding van de wettelijke vertragingsrente.
Commentaar
Voor het commentaar bij dit arrest verwijs ik naar mijn commentaar bij HR 11 april 2014, nr. 12/03373, NTFR 2014/1263.
[1] Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Hertoghs advocaten – belastingkundigen.
Bron: http://www.ndfr.nl/link/NTFR2014-1262
Datum: 25-4-2016 15:05:26
Stuur een reactie naar de auteur