Dat gemachtigde anders dan advocaat een volmacht moet overleggen is niet discriminatoir
Alle pagina's gelinkt aan
Samenvatting
Gemachtigde X heeft namens A beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij aangetekende brief aan X verzocht om een volmacht te verstrekken. X heeft niet aan dit verzoek voldaan. X stelt dat hij de aangetekend brief niet heeft ontvangen. Volgens de Hoge Raad komt dit voor risico van X, nu is gebleken dat de brief op het door X opgegeven adres in ontvangst is genomen door een persoon met wie X samen een kantoorruimte huurt en met wie X heeft afgesproken dat zij over en weer zorg dragen voor het aannemen van de voor hen bestemde post. Verder heeft X nog aangevoerd dat hij als rechtsbijstandverlener ten onrechte anders wordt behandeld dan een advocaat van wie op grond van art. 8:24 Awb geen volmacht wordt gevraagd. Ook dit betoog kan niet slagen. Een advocaat is gebonden aan specifiek voor zijn beroep geldende voorschriften en verkeert daarom in een andere positie dan een rechtsbijstandverlener die niet de hoedanigheid van advocaat heeft. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep niet-ontvankelijk.
Feiten
1.1. Het beroep in cassatie is volgens het beroepschrift, met dagtekening 12 juli 2014, ingesteld namens A te Q.
1.2. Naar de ontvankelijkheid van het beroepschrift in cassatie heeft een onderzoek plaatsgevonden ter zitting van de Hoge Raad van 6 oktober 2014, waarbij is verschenen X (hierna: X). Dit onderzoek heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een brief van X in reactie op een brief van de griffier van de Hoge Raad dat in de zaak op 26 september 2014 uitspraak zou worden gedaan.
1.3. Bij aangetekende brief van 16 juli 2014, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is aangeboden op het door X opgegeven adres en aldaar ook in ontvangst is genomen, heeft de griffier van de Hoge Raad X verzocht binnen zes weken na de dagtekening van deze brief een bewijsstuk van een aan hem verstrekte volmacht tot het indienen van het beroepschrift in cassatie over te leggen, dan wel een verklaring van degene namens wie hij beroep in cassatie heeft ingesteld, dat deze daarmee instemt. X is in gebreke gebleven tijdig aan dat verzoek te voldoen.
Geschil
Aan de orde is de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie.
Rechtsoverwegingen
1.4. Indien bij een beroepschrift dat is ondertekend door een andere persoon dan de indiener niet een schriftelijke volmacht is overgelegd, is sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 Awb. Dit is slechts anders ingeval de gemachtigde een advocaat is. Zie over dit een en ander HR 10 januari 2014, nr. 13/02112, ECLI:NL:HR:2014:2, BNB 2014/44 (red.: NTFR 2014/541). Laatstbedoelde, op artikel 8:24, lid 2, Awb berustende uitzondering maakt, anders dan X onder meer heeft betoogd, geen inbreuk op enig algemeen en/of verdragsrechtelijk beschermd rechtsbeginsel, in het bijzonder niet op het gelijkheidsbeginsel, aangezien een advocaat doordat deze op grond van de wet is gebonden aan specifiek voor zijn beroep geldende voorschriften, in een andere positie verkeert dan een rechtsbijstandverlener die niet de hoedanigheid van advocaat heeft.
1.5. Tijdens het onderzoek ter zitting heeft X erkend – na kennisneming van de kopie van de inontvangstneming afkomstig van PostNL – dat de hiervoor in 1.3 vermelde brief van 16 juli 2014 op het door hem opgegeven adres in ontvangst is genomen. Voor de inontvangstneming heeft getekend, aldus X, de persoon met wie hij samen op het hiervoor in 1.3 bedoelde adres een kantoorruimte huurt en waarin beiden een adviespraktijk uitoefenen. X en die persoon plegen over en weer zorg te dragen voor het aannemen van de voor hen bestemde post. Van de ontvangst van de hiervoor vermelde brief was X – naar hij stelt – niet op de hoogte.
1.6. Het feit dat X – zoals hij stelt – niet op de hoogte was van de hiervoor in 1.3 vermelde brief van 16 juli 2014 moet, gelet op de hiervoor in 1.5 vermelde omstandigheden, voor zijn rekening komen. In aanmerking genomen dat X niet binnen de hiervoor in 1.3 gestelde termijn van zes weken een schriftelijke machtiging heeft overgelegd, zal de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.
(Volgt niet-ontvankelijkverklaring.)
Commentaar
Ingevolge art. 8:24, lid 2, Awb heeft de rechtbank de bevoegdheid van een gemachtigde te verlangen dat hij een schriftelijke machtiging overlegt ten einde vast te stellen of degene die zich als gemachtigde van een bepaalde persoon presenteert daartoe ook werkelijk bevoegd is. Advocaten hoeven daarentegen geen volmacht te overleggen (art. 8:24, lid 3, Awb). De advocaat die stelt vertegenwoordigingsbevoegd te zijn, wordt door de rechter op zijn woord geloofd. Dat geldt niet alleen in bestuursrechtelijke procedures; ook in civiele en strafrechtelijke procedures hoeft een advocaat geen volmacht te overleggen. Dit privilege hangt onder meer samen met het feit dat het beroep advocaat wettelijk is geregeld en het eveneens wettelijk geregelde tuchtrecht een goede waarborg is voor een juist optreden van de advocaat.
Anders dan voor het beroep advocaat is het beroep van de belastingadviseur niet wettelijk geregeld. Een ieder kan zich vrijelijk belastingadviseur noemen en ook als zodanig vestigen. Hoewel er privaatrechtelijke beroepsverenigingen zijn die eigen beroepsregels hebben opgesteld (zoals de RB en NOB), is het lidmaatschap van een dergelijke vereniging niet verplicht om als belastingadviseur werkzaam te zijn.
In 2008 zette Röben in zijn opinie ‘Over communicatie, digitaal procederen en de machtiging’ (NTFR 2008/1736) vraagtekens bij de “voorkeursbehandeling” die een advocaat in het (fiscale) bestuursrecht geniet ten opzichte van andere professionele rechtsbijstandverleners. Hij stelde de vraag waarom een rechter een advocaat wel op zijn woord moeten geloven en een andere professionele rechtsbijstandsverlener niet. Mede vanwege het feit dat de meeste rechtsbijstandsverleners (accountants en belastingadviseurs) zijn aangesloten bij een solide beroepsverenigingen die eveneens een gedegen tuchtrecht kennen, is er volgens Röben geen goede reden meer voor het onderscheid tussen de ‘geprivilegieerde advocatuur’ en andere professionele rechtsbijstandverleners. Om deze schrijnende ongelijkheid te beëindigen wordt de suggestie gedaan om art. 8:24, lid 3, Awb te schrappen als gevolg waarvan advocaten in bestuursrechtelijke procedures ook een volmacht moeten overleggen.
In de onderhavige procedure heeft een (belasting)adviseur verzuimd om desgevraagd een volmacht van zijn cliënt te overleggen aan de Hoge Raad. Om aan niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep te ontkomen doet de gemachtigde een beroep op het gelijkheidsbeginsel en stelt hij dat hij – evenals een advocaat – niet verplicht kan worden om een volmacht te overleggen. De Hoge Raad oordeelt echter dat geen sprake is van gelijke gevallen ‘aangezien een advocaat doordat deze op grond van de wet is gebonden aan specifiek voor zijn beroep geldende voorschriften, in een andere positie verkeert dan een rechtsbijstandverlener die niet de hoedanigheid van advocaat heeft’ en verklaart het cassatieberoep niet-ontvankelijk.
[1] Igor Thijssen is verbonden aan KanPiek Fiscale Advocatuur te Amsterdam
Bron: http://www.ndfr.nl/link/NTFR2015-716
Datum: 14-4-2016 14:36:47
Stuur een reactie naar de auteur