Hof geeft te strenge uitleg aan begrip ‘redelijkerwijs kenbaar’ ex art. 16.2.c AWR: navorderingsaanslag vernietigd
Alle pagina's gelinkt aan
Samenvatting
Aan belanghebbende is een aanslag rioolheffing 2010 opgelegd van € 235. Deze aanslag is te laag, omdat de rioolheffing volgens de gemeentelijke verordening € 258 bedraagt. In het aanslagbiljet werd voor verdere informatie verwezen naar een meegezonden bijsluiter, waarin onder meer het bedrag van € 258 is genoemd. Voorts wordt in de bijsluiter de website www.svhw.nl vermeld, waar eveneens het bedrag van € 258 wordt genoemd. De gemeente heeft de fout gecorrigeerd door middel van het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslag van € 23. Hof Den Haag heeft geoordeeld dat de gemeente bevoegd is op grond van art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR na te vorderen.
Volgens het hof heeft belanghebbende bij kennisneming van zijn aanslagbiljet en de bijsluiter redelijkerwijs kunnen zien dat een fout is gemaakt omdat daarin verschillende bedragen worden vermeld, en dat belanghebbende vervolgens door raadpleging van een website had kunnen vaststellen welke van die bedragen het juiste was. De Hoge Raad deelt de zienswijze van het hof niet. Volgens de cassatierechter heeft het hof namelijk een strengere uitleg gegeven aan het begrip ‘redelijkerwijs kenbaar’ in art.16, lid 2, letter c, AWR dan blijkens de wetsgeschiedenis is beoogd. De enkele vermelding van een bedrag aan rioolheffing van € 235 is niet van dien aard dat daarmee voor een belastingplichtige onmiddellijk duidelijk had moeten zijn dat de aanslag onjuist is. Raadpleging van de bijsluiter, waarnaar op het aanslagbiljet wordt verwezen ‘voor verdere informatie’, en van de daarin vermelde website, lag daarmee niet voor de hand. Het hof heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat sprake was van een redelijkerwijs kenbare onjuistheid als bedoeld in art. 16, lid 2, letter c, AWR. De navorderingsaanslag dient te worden vernietigd.
(Cassatieberoep gegrond.)
Feiten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de rioolheffing van de gemeente Barendrecht opgelegd ten bedrage van € 235. Deze aanslag is te laag vastgesteld. Ingevolge de Verordening rioolheffing 2010 van de gemeente Barendrecht bedraagt de rioolheffing voor een geval als het onderhavige, een woning met meer dan twee bewoners, € 258. De fout is gemaakt bij alle belastingplichtige inwoners die hun belasting niet per automatische incasso betalen. Vervolgens is aan belanghebbende de onderhavige navorderingsaanslag ten bedrage van € 23 opgelegd.
3.1.2. In het aanslagbiljet van de primitieve aanslag werd voor verdere informatie verwezen naar een meegezonden bijsluiter. Daarin zijn onder meer de voor het jaar 2010 geldende tarieven voor de rioolheffing vermeld, waaronder het bedrag van € 258. Voorts wordt in de bijsluiter de website www.svhw.nl vermeld, waar eveneens het bedrag van € 258 wordt genoemd.
Geschil
3.2.1. Tussen partijen is in geschil of terecht is nagevorderd.
Rechtsoverwegingen
3.2.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende bij kennisneming van zijn aanslagbiljet en de bijsluiter redelijkerwijs heeft kunnen zien dat een fout is gemaakt, aangezien het bedrag van de aanslag niet overeenstemde met het voor hem geldende bedrag in de bijsluiter. Vervolgens had belanghebbende kunnen vaststellen welk tarief het juiste is door de in de bijsluiter vermelde website www.svhw.nl te raadplegen. Voor zover belanghebbende stelt de bijsluiter niet te hebben geraadpleegd, komt dit voor zijn rekening en risico, aldus het Hof. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat aan uitlatingen van de Staatssecretaris van Financiën met betrekking tot navordering van geringe bedragen, die hij heeft gedaan in zijn hoedanigheid van medewetgever, geen in rechte te beschermen vertrouwen kan worden ontleend. De navorderingsaanslag is daarom gelet op art. 16, lid 2, onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) terecht opgelegd, aldus het Hof.
3.3.1. Het eerste middel betoogt dat het Hof is uitgegaan van een te ruime uitleg van het begrip ‘kenbaar’ in art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR. Deze bepaling is van toepassing – voor zover hier van belang – in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven doordat ten gevolge van een fout een aanslag te laag is vastgesteld, hetgeen de belastingplichtige ‘redelijkerwijs kenbaar’ is. Volgens de toelichting op die bepaling ‘is de kenbaarheid in zekere mate geobjectiveerd door het gebruik van het woord ‘redelijkerwijs’. (…) Bij de toepassing van het kenbaarheidsvereiste gaat het er niet om of de onjuistheid voor een concrete belastingplichtige kenbaar is, maar of een belastingplichtige met een gemiddelde kennis van, en een gemiddeld inzicht in het fiscale recht, de onjuistheid onderkent.’ (Kamerstukken II, 2009-2010, 32 129, nr. 3, p. 25). Omtrent het begrip ‘kenbaar’ is in de memorie van toelichting voorts vermeld: ‘Kenbaar moet hier worden opgevat in de gebruikelijke zin van te kennen, te onderkennen, te onderscheiden. De belastingplichtige moet als het ware in één oogopslag (hebben) kunnen zien dat de belastingaanslag (…) niet juist is.’ (Kamerstukken II, 2009-2010, 32 129, nr.
3, p. 25). Van een belastingplichtige wordt niet gevraagd te beoordelen of een aan hem opgelegde belastingaanslag juist is (Kamerstukken II, 2009-2010, 32 129, nr. 8, p. 50).
3.3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende bij kennisneming van zijn aanslagbiljet en de bijsluiter redelijkerwijs heeft kunnen zien dat een fout is gemaakt omdat daarin verschillende bedragen worden vermeld, en dat belanghebbende vervolgens door raadpleging van een website had kunnen vaststellen welke van die bedragen het juiste was. Aldus heeft het Hof een strengere uitleg gegeven aan het begrip ‘redelijkerwijs kenbaar’ in art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR dan blijkens de wetsgeschiedenis is beoogd. De enkele vermelding van een bedrag aan rioolheffing van € 235 is niet van dien aard dat daarmee voor een belastingplichtige onmiddellijk duidelijk had moeten zijn dat de aanslag onjuist is. Raadpleging van de bijsluiter, waarnaar op het aanslagbiljet wordt verwezen ‘voor verdere informatie’, en van de daarin vermelde website, lag daarmee niet voor de hand. Het Hof heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat sprake was van een redelijkerwijs kenbare onjuistheid als bedoeld in art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR.
3.3.3. Het eerste middel slaagt derhalve. Het tweede middel behoeft dan geen behandeling meer.
3.4. ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De navorderingsaanslag dient te worden vernietigd.
Commentaar
Dit is de eerste zaak waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld over het zogenoemde ‘kenbaarheidsvereiste’ bij toepassing van het sinds 1 januari 2010 ingevoerde art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR. De invoering van deze bepaling was het rechtstreekse gevolg van HR 7 december 2007, NTFR 2007/2249. Dit arrest werd destijds uitvoerig besproken in alle landelijke dagbladen omdat de Hoge Raad daarin had besloten dat een belastingplichtige die abusievelijk € 3.419.635 in plaats van € 3.419 aan hypotheekrente had afgetrokken, door het ontbreken van een ‘nieuw feit’ werd beschermd. Door invoering van art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR werd vervolgens navordering altijd – dus ook zonder ‘nieuw feit’ – mogelijk in geval een inspecteur in de aanslagregeling een fout heeft gemaakt, welke fout ‘de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is’. Om deze verstrekkende navorderingsbevoegdheid door de kamer te loodsen, merkte de staatssecretaris – weliswaar als medewetgever – in de memorie van toelichting geruststellend op dat ‘het niet de bedoeling is om op grote schaal in absolute zin geringe bedragen na te vorderen’.
Aan belanghebbende is door (de heffingsambtenaar van) de gemeente Barendracht een foutieve aanslag rioolheffingen 2010 op gelegd van slechts € 235, terwijl uit de bijsluiter en uit de in deze bijsluiter vermelde website was af te leiden dat belanghebbende – als gebruiker van een woning met meer dan twee bewoners – een tarief van € 258 verschuldigd is. Deze fout van € 23 is overigens niet alleen bij belanghebbende gemaakt, maar bij alle belastingplichtige inwoners die hun rioolbelasting niet per automatische incasso betalen. Vervolgens zijn al deze fouten hersteld door navorderingsaanslagen van € 23 op te leggen. Dit lijkt in strijd met de eerder aangehaalde toezegging van de staatssecretaris omdat desondanks toch op grote schaal (namelijk bij alle inwoners van Barendrecht die hun gemeentelijke heffingen niet per automatische incasso betalen) toch een gering bedrag (namelijk € 23) is nagevorderd. De Hoge Raad laat zich over dit aspect verder niet uit omdat de Barendrechter reeds in het gelijk wordt gesteld vanwege het feit dat de fout van € 23 hem überhaupt niet kenbaar was. Overigens is in het onlangs ingediende wetsvoorstel ‘Wet vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst’ (NTFR 2013/1756) een bepaling opgenomen die navordering steeds mogelijk maakt – dus ook in de gevallen wanneer de fout niet kenbaar is voor de belastingplichtige – indien sprake is van een fout of verstoring in de geautomatiseerde systemen, als gevolg waarvan massaal definitieve aanslagen onjuist worden vastgesteld.
Zoals gezegd oordeelt de Hoge Raad dat de onjuistheid van de € 23 te lage aanslag de belastingplichtige niet kenbaar was. De Hoge Raad past een wetshistorische interpretatiemethode toe bij de invulling van het begrip ‘kenbaar’ en haalt in zijn arrest een aantal passages aan uit de memorie van toelichting waarin onder meer is vermeld: ‘Kenbaar moet hier worden opgevat in de gebruikelijke zin van te kennen, te onderkennen, te onderscheiden. De belastingplichtige moet als het ware in één oogopslag (hebben) kunnen zien dat de belastingaanslag (…) niet juist is’. Vervolgens oordeelt de Hoge Raad dat: ‘De enkele vermelding van een bedrag aan rioolheffing van € 235 is niet van dien aard dat daarmee voor een belastingplichtige onmiddellijk duidelijk had moeten zijn dat de aanslag onjuist is.
Raadpleging van de bijsluiter, waarnaar op het aanslagbiljet ‘voor verdere informatie’, een van de daarin vermelde website, lag daarmee niet voor de hand’. Is er geen sprake van een bij eerste kennisneming in het oog springende fout (qua hoogte) van de aanslag, dan is een belastingplichtige niet gehouden om de juistheid ervan te controleren of na te rekenen. Dit – overigens terechte – oordeel van de Hoge Raad heeft evenwel beperkte betekenis voor de praktijk omdat het bezien moet worden in het licht van de specifieke feiten en omstandigheden van het betreffende geval: een eenvoudige aanslag (rioolheffing), een qua omvang zeer beperkte fout (€ 23) en een geval waarin belanghebbende niet werd bijgestaan door een belastingadviseur. Overigens zal met de inwerkingtreding van het eerdergenoemde wetsvoorstel het criterium ‘redelijkerwijs kenbaar’ worden vervangen door het criterium ‘wist of behoorde te weten’.
Hoewel nog onduidelijk is wat de precieze betekenis van het criterium ‘wist of behoorde te weten’ zal zijn, is uit de memorie van toelichting op te maken dat het veel ruimer bedoeld is dan het criterium ‘redelijkerwijs kenbaar’. Zo bezien heeft het onderhavige arrest waarschijnlijk enkel betekenis voor onjuiste aanslagen die zijn opgelegd in de periode 1 januari 2010 (inwerkingtreding art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR) tot 1 januari 2015 (vermoedelijk tijdstip inwerkingtreding Wet vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst).
[1] Igor Thijssen is verbonden aan Jaeger advocaten-belastingkundigen te Amsterdam
Bron: http://www.ndfr.nl/link/NTFR2014-485
Datum: 11-4-2016 15:41:41
Stuur een reactie naar de auteur