Hennepkweker heeft vereiste aangifte niet gedaan; schattingen van inkomsten zijn redelijk

Samenvatting


Belanghebbende is strafrechtelijk veroordeeld voor de handel in en het telen van hennep. Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek heeft de inspecteur over de jaren 1999 tot en met 2002 (navorderings)aanslagen opgelegd. Het hof acht aannemelijk dat belanghebbende betrokken was bij de teelt en handel in hennep. Hij heeft de inkomsten daaruit niet aangegeven. Het hof oordeelt dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Dit leidt tot omkering van de bewijslast. De omvang van de inkomsten zijn slechts door middel van schattingen vast te stellen, aangezien belanghebbende geen administratie heeft bijgehouden van de activiteiten en de opbrengsten daaruit. De schattingen van de inspecteur dienen wel redelijk te zijn. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende aangevoerd voor de conclusie dat de schattingen van de inspecteur onredelijk zijn.

(Hoger beroep ongegrond.)

Commentaar


De bewijslast of belanghebbende de vereiste aangifte al dan niet heeft gedaan, rust op de inspecteur. De inspecteur slaagt volgens het hof in dit bewijs; de bewijslast wordt omgekeerd. Omkering van de bewijslast betekent dat alle bewijslast op de belastingplichtige komt te rusten en dat deze bewijslast ook wordt verzwaard van ‘aannemelijk maken’ naar ‘doen blijken’, dat wil zeggen overtuigend aantonen.

Indien een rechter concludeert tot omkering van de bewijslast, betekent dit niet dat de schatting van de inspecteur daarmee eveneens vaststaat (HR 28 maart 2003, nr. 38.039, NTFR 2003/593). De omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de inspecteur niet van zijn verplichting bij het vaststellen van de aanslag niet naar willekeur te handelen; er dient sprake te zijn van een redelijke schatting. Hierbij moet de inspecteur een zekere armslag worden gegeven om een redelijke schatting te maken van het belastbare inkomen van belanghebbende. De inspecteur dient zijn schatting uiteraard wel te onderbouwen. Indien de inspecteur verwijst naar (het proces-verbaal van het financieel onderzoek in) de strafprocedure, is van belang of belanghebbende onherroepelijk is veroordeeld. Is hij dat niet, dan is een enkele verwijzing van de inspecteur naar de strafprocedure naar mijn mening onvoldoende. In casu is belanghebbende onherroepelijk veroordeeld en wordt er verwezen naar meer dan alleen de strafprocedure. Ook dan liggen er zeker nog mogelijkheden voor belanghebbende, alleen moet hij dan wel in actie komen. De belanghebbende in deze zaak bestrijdt wel dat hij inkomsten heeft genoten uit de teelt en handel in hennep, maar draagt hiertoe niets aan. Belanghebbende stelt dat het de inspecteur niet is toegestaan om de aanslagen te baseren op schattingen, maar voert vervolgens onvoldoende aan dat de schattingen van de inspecteur onredelijk zijn. De belanghebbende zal de ‘redelijke’ schatting van de inspecteur moeten weerspreken. Doet belanghebbende dat niet, dan is de rechterlijke instantie snel klaar. De rechterlijke instantie zal namelijk hetgeen de inspecteur en belanghebbende naar voren brengen, tegen elkaar afzetten en daaraan zijn oordeel verbinden of al dan niet sprake is van een redelijke schatting. Zo is ook geschied in deze zaak. Gelet op wat de belanghebbende naar voren heeft gebracht, kan en kon het gerechtshof niet tot een ander oordeel komen dan dat de visie van de inspecteur moet worden gevolgd.

[1] Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Jaeger advocaten-belastingkundigen te Amsterdam.

Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur