Beslissing op suppletieaangifte is geen voor bezwaar vatbare beslissing

Samenvatting

Belanghebbende heeft suppleties omzetbelasting ingediend voor de jaren 2012 en 2013. De inspecteur heeft de suppleties aangemerkt als een bezwaar tegen de aangifte 2012 en naheffingsaanslag 2013. De inspecteur heeft de bezwaarschriften niet-ontvankelijk verklaard en de suppletieaangiften in behandeling genomen als een verzoek om ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen. Het hof is met Rechtbank Noord-Holland van oordeel dat de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hetgeen belanghebbende daartegen heeft ingebracht, namelijk dat termijnoverschrijding het gevolg is van financiële, maatschappelijke en persoonlijke omstandigheden, doet daaraan niet af. Het hof oordeelt dat art. 10a AWR, noch enige andere wettelijke bepaling voorschrijft dat op een suppletie wordt beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking. Verder heeft belanghebbende nog gesteld dat nu de te laat ingediende bezwaarschriften zijn behandeld als verzoeken om ambtshalve vermindering, de inspecteur op deze verzoeken had behoren te beslissen bij voor bezwaar vatbare beschikking. Ook deze stelling wordt verworpen, omdat deze geen steun vindt in het recht.

(Hoger beroep ongegrond.)

Noot

In deze zaak loopt de belastingplichtige tegen het gesloten systeem van rechtsmiddelen aan omdat zijn verzoek slechts in de ambtshalve sfeer wordt behandeld. De reden daarvoor is dat een suppletie die leidt tot een te betalen bedrag wordt afgewikkeld met een naheffingsaanslag, terwijl een suppletie die leidt tot een teruggave in de ambtshalve sfeer wordt afgewikkeld. Van belang daarbij is dat tegen een beslissing van een inspecteur op een verzoek om ambtshalve vermindering geen fiscaal rechtsmiddel openstaat, terwijl dit bij een naheffingsaanslag wél het geval is. De vraag is of dit onderscheid wel zo terecht is en of de civiele rechter in een dergelijk geval de enige uitweg zou moeten zijn.

Het nationale systeem kan in dergelijke gevallen ervoor zorgen dat het een belastingplichtige uiterst moeilijk of zelfs onmogelijk wordt gemaakt om rechten die kunnen worden ontleend aan het Unierecht uit te oefenen. Dit is in strijd met het beginsel van doeltreffendheid (ook wel effectiviteitsbeginsel). Het moet voor een belastingplichtige namelijk mogelijk zijn om daadwerkelijk en binnen een redelijke termijn een recht op teruggaaf te krijgen ingeval in strijd met het unierecht (te veel) belasting is betaald. Helaas bestaat er in Nederland in dergelijke gevallen geen algemene procedure voor terugbetalingen en is de belastingplichtige dus aangewezen op een ambtshalve vermindering of teruggave ingevolge art. 65 AWR. Gevolg: de toegang tot de fiscale rechter is in mijn ogen ten onrechte niet mogelijk. Ik meen dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen met het Unierecht al is achterhaald. Tijd voor verandering?

Gegevens:

Publicatie: NTFR 2018/2205

Instantie: Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak: 29 mei 2018

Annotator: mr. M.H.W.N. Lammers

ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2018:1694

Zaaknummer: 17/00165 en 17/00172

Relevante informatie: Awb art. 6:7, Awb art. 6:11, AWR art. 10a

Stuur een reactie naar de auteur