Redelijke uitleg van beleid voor navorderingsaanslagen tot € 450
Alle pagina's gelinkt aan
Hoge Raad, 26 juni 2020, 19/05091, ECLI:NL:HR:2020:1109
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft in zijn aangiften IB/PVV 2014 en 2015 onder meer specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. De aanslagen over die jaren zijn opgelegd conform de aangiften. Daarna heeft de Inspecteur vragen gesteld over de aftrek van specifieke zorgkosten, die aftrek herzien en navorderingsaanslagen opgelegd ten bedrage van € 942 over 2014 en € 1.032 over 2015. Nadat X bezwaar had gemaakt tegen de navorderingsaanslagen en nadere informatie over de zorgkosten had verstrekt, zijn de navorderingsaanslagen verminderd tot bedragen die lager zijn dan € 450. Voor Hof Den Haag was onder meer in geschil of de navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd omdat zij uiteindelijk minder dan € 450 bedragen. Volgens het Hof blijkt dit niet uit een door de Inspecteur overgelegde notitie ‘correctiebeleid versie 2.1’. En het is niet aan de rechter om goedkeurend beleid van de Belastingdienst op te rekken, aldus het Hof.
Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dit gegrond. De notitie vermeldt achtergronden van het beleid om navorderingsaanslagen tot een bedrag van niet meer dan € 450 niet op te leggen. Daarin komt naar voren dat navordering in dergelijke gevallen niet passend wordt geacht vanuit een tweeledig perspectief, te weten het perspectief van een doelmatige belastingheffing door de Inspecteur en dat van daaraan meewerkend gedrag van belastingplichtigen. In dit licht brengt een redelijke uitleg mee dat er geen aanleiding is verschil te maken tussen het geval waarin de Inspecteur een navorderingsaanslag van niet meer dan € 450 oplegt en het geval waarin een navorderingsaanslag door aanwending van een rechtsmiddel wordt verlaagd tot een bedrag van niet meer dan € 450. De tekst en de strekking van de notitie bevatten geen aanknopingspunten om aan te nemen dat desondanks is beoogd het geval waarin een navorderingsaanslag door aanwending van een rechtsmiddel wordt verlaagd tot een bedrag van niet meer dan € 450 uit te sluiten van het in de notitie vermelde beleid.
De Hoge Raad doet de zaak zelf af. Aangezien de navorderingsaanslagen zijn verminderd tot bedragen van niet meer dan € 450 worden die aanslagen vernietigd. De proceskostenvergoedingen voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep worden vastgesteld met toepassing van het in het Bpb voor 2020 vastgestelde tarief.
NOOT
Deze zaak is beslist op ongepubliceerd begunstigend beleid. In mijn noot bij de uitspraak van Hof Amsterdam van 28 mei 2020 bespreek ik dat dit beleid geen recht is in de zin van artikel 79 Wet RO en dat het afdwingen daarvan daardoor niet rechtstreeks mogelijk is, maar over de band van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel loopt [1]. Ik bespreek daarbij de gevolgen die dat heeft voor de wijze waarop de rechter dergelijk beleid interpreteert.
Als een beroep wordt gedaan op het gelijkheidsbeginsel, is de interpretatie die de Inspecteur voorstaat in beginsel leidend. Wellicht dat Hof Den Haag dat bedoelde met de opmerking dat het niet aan de rechter is om goedkeurend beleid van de Belastingdienst op te rekken (r.o. 2.2.2 van het arrest van de Hoge Raad). Dat verhoudt zich echter moeizaam met de vaststelling van de Hoge Raad dat in cassatie niet in geschil is ‘dat belanghebbende zich kan beroepen op het beleid dat is vermeld in de hiervoor in 2.1.3 aangehaalde notitie’. Wat Hof Den Haag exact aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd is onduidelijk, omdat de uitspraak niet is gepubliceerd. De vaststelling van de Hoge Raad maakt dat het Hof het beleid had moeten toepassen als ware het recht, door de eigen uitleg voorop te stellen. De (redelijke) uitleg die de Hoge Raad aan het beleid geeft, onderschrijf ik van harte.Nick van den HoekJaeger Advocaten-belastingkundigen [1] Hof Amsterdam 28 mei 2020, 19/00631 t/m 19/00633, ECLI:NL:GHAMS:2020:1408, NLF 2020/1583, met noot van ondergetekende.
Stuur een reactie naar de auteur