Administratie van exploitant Chinees restaurant ten onrechte verworpen

NTFR2010/1251 Administratie van exploitantChinees restaurantten onrechte verworpen
HofArnhem30maart2010,nr.08/00564 HofArnhem30maart2010,nr.08/00565 HofArnhem30maart2010,nr.08/00569
Belastingjaar/tijdvak Wetsartikelen
Auteur LJN
ECLI
2002 – 2004Brondocument AWR-art. 52
AWR-art. 25

Samenvatting

Belanghebbende exploiteert een Chinees restaurant. Naar aanleiding van de bevindingen van een boekenonderzoek heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende op grote schaal omzet heeft verzwegen. Nu de administratie niet deugt, moet de bewijslast volgens de inspecteur worden omgekeerd en verzwaard. Het hof is het daar niet mee eens. Volgens het hof is namelijk niet aannemelijk geworden dat de administratie van belanghebbende niet voldoet aan de eisen van art. 52 AWR. De daartoe door de inspecteur aangedragen argumenten zijn door het hof te licht bevonden. Anders dan de inspecteur is het hof onder meer van oordeel dat 1. geen sprake is van negatieve kassaldi, 2. de bevindingen van twee waarnemingen ter plaatse te mager bewijs vormen voor de conclusie dat omzet is verzwegen, 3. de stelling dat inkopen niet volledig zijn verantwoord in de administratie onvoldoende is onderbouwd en 4. dat aannemelijk is dat de omzet per kilo rijst of bami voor een afhaalrestaurant lager is dan voor een nietafhaalrestaurant. Nu de bewijslast niet wordt omgekeerd en verzwaard, vernietigt het hof de opgelegde aanslagen en boetebeschikkingen.(Hoger beroep gegrond.)

Commentaar

In art. 25, lid 3, AWR en art. 27e AWR zijn limitatief opgesomd de gevallen waarin op grond van een gebrek aan medewerking van de belastingplichtige omkering van de bewijslast’ optreedt (zie uitgebreid:Omkering van de bewijslast’, P.G.H. Albert, NTFR 2005/63). In dat geval hoeft de inspecteur niet meer te bewijzen dat de door hem opgelegde belastingaanslag juist is, maar dient de belastingplichtige te bewijzen dat de belastingaanslag onjuist is. De artikelen bevatten echter niet alleen een verplichte toedeling van de bewijslast aan de belastingplichtige, maar bevatten tevens een verzwaring van die last. De belastingplichtige moet in dergelijke gevallen namelijk ‘doen blijken’ dat de aan hem opgelegde belastingaanslag onjuist is. Dat is een aanmerkelijk zwaardere eis dan het in het fiscale procesrecht algemeen geldende uitgangspunt dat kan worden volstaan met aannemelijk maken’. Het is met name deze verzwaring van de bewijslast die een belastingplichtige in voorkomende gevallen voor een welhaast onmogelijke bewijsopdracht stelt. Wie stelt, bewijst’ zo luidt een bewijsrechtelijk adagium. Wanneer de inspecteur stelt dat zich één van de in art. 25, lid 3, AWR en art.
27e AWR genoemde gevallen voordoet, dan zal de inspecteur – indien belanghebbende dat betwist – zijn stelling moeten bewijzen. In de onderhavige procedure stelt de inspecteur zich op het standpunt dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de in art. 52 AWR omschreven administratie- en bewaarplicht, maar slaagt er vervolgens niet in om dit ook aannemelijk te maken. In dat geval keert de bewijslast niet om en geldt de normale bewijslastverdeling: de inspecteur moet bewijzen dat de door hem opgelegde belastingaanslagen juist zijn. Maar ook dat lukt de inspecteur niet en het hof vernietigt vervolgens de ambtshalve geschatte belastingaanslagen en boetebeschikkingen.


[1] Mr. I.R.J. Thijssen is advocaat bij Jaeger advocaten-belastingkundigen te Amsterdam.
Bron: http://www.ndfr.nl/link/NTFR2010-1251

Stuur een reactie naar de auteur