Artikel 74 AWR staat in de weg aan ontnemingsvordering
Alle pagina's gelinkt aan
NLF 2024/1489, Rechtbank Oost-Brabant, 24 mei 2024, 82-067790-22, ECLI:NL:RBOBR:2024:2203
SAMENVATTING
In deze strafzaak heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat X moet worden veroordeeld voor feitelijk leiding geven aan valsheid in geschrift, belastingfraude en feitelijk leiding geven aan gewoontewitwassen. Daarmee heeft X zich naar het oordeel van de officier van justitie in de periode van 20 juni 2006 tot en met 13 juni 2013 een wederrechtelijk inkomen verschaft van € 6.445.393,20. Dit inkomen heeft X niet aan de Belastingdienst opgegeven. De officier van justitie merkt dit bedrag aan als wederrechtelijk verkregen voordeel en heeft gevorderd dit bedrag aan de betrokkene te ontnemen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk voordeel aan X en Rechtbank Oost-Brabant stelt de verdediging in het gelijk.
Artikel 74 AWR beoogt te voorkomen dat aan een betrokkene een ontnemingsmaatregel wordt opgelegd met betrekking tot de opbrengst van een bij de belastingwet strafbaar gesteld feit. Deze uit artikel 74 AWR voortvloeiende beperking houdt ermee verband, zo volgt uit de wetsgeschiedenis, dat de overheid beschikt over een eigen instrumentarium om uit de belastingwet voortvloeiende schulden in te vorderen, om zo het nadeel dat de overheid lijdt als gevolg van het bij de belastingwet strafbaar gestelde feit, ongedaan te maken.
Gelet op het vorenstaande staat artikel 74 AWR in de weg aan oplegging van een ontnemingsmaatregel voor zover deze betrekking heeft op wederrechtelijk verkregen voordeel dat correspondeert met het belastingnadeel, dat wil zeggen de belastingschuld die met het begaan van een bij de belastingwet strafbaar gesteld feit is ontweken (HR 23 november 2021, 19/05145, ECLI:NL:HR:2021:1703). Naar het oordeel van de Rechtbank doet een dergelijke situatie zich hier voor.
De vordering van de officier van justitie wordt niet-ontvankelijk verklaard.
NOOT
Deze noot is geschreven door Ludwijn Jaeger. Na afronding van de noot heeft hij bemerkt dat deze zaak een procedure van een kantoorgenoot betreft. De redactie heeft besloten de noot te plaatsen onder vermelding van deze omstandigheid. De redactie heeft geen reden te twijfelen aan de onafhankelijke totstandkoming van de noot.
Een korte, klip en klare uitspraak. Enige verbazing dat het OM überhaupt de momenteel nog schaarser dan normale tijd van rechterlijke instanties hiermee belast, kan ik niet verbergen.
Belastingfraude en witwassen
Er is enige tijd in rechte en in de literatuur gediscussieerd over de vraag of belastingfraude ook het gronddelict van witwassen kon zijn. Als de bron van het geld zelf legaal is, is er immers niks verkregen door de fraude. Op 7 oktober 2010 heeft de Hoge Raad1 deze discussie beslecht met het oordeel dat ook het behouden van geld (door belastingfraude) het gronddelict voor witwassen kan vormen. Ondanks dit arrest, blijven belastingfraude en witwassen tot lastige discussies leiden.
Belastingfraude en ontneming
Een ontnemingsvordering ziet op voordeel genoten uit bewezenverklaarde misdrijven en soortgelijke feiten. Normaliter is het hele bedrag dat is gemoeid met het misdrijf, vatbaar voor ontneming. Bij belastingfraude ligt dit in de regel anders, omdat het voordeel bestaat uit het bedrag dat niet is afgedragen aan de fiscus, tenminste, als er verder met de herkomst weinig mis is. Kortom, op het nettobedrag blijf je ‘gewoon’ recht houden. Het nadeel dat de staat lijdt door de belastingfraude kan vanzelfsprekend door de fiscus worden geïnd met alle mogelijkheden die de belastingwetten de Inspecteur en Ontvanger ten dienste staan. Sterker nog, dat kan niet alleen, dat is de geëigende weg. Deze gedachtegang ligt dan ook aan de basis van de in artikel 74 AWR duidelijk geformuleerde regel dat voor belastingdelicten niet kan worden ontnomen.
Stapeling van delicten
Een (fiscaal)fraudedelict staat zelden op zichzelf. Het OM houdt wel van een stapeling van delicten. Zoals in de inleiding is aangegeven, kwalificeert fiscale fraude ook als witwassen. Het is verder meer regel dan uitzondering dat een fraudedelict ook gepaard gaat met wat valsheden in geschrift. Bovendien wordt belastingfraude vaak herhaald, althans wordt er gefraudeerd met meer dan een aangifte. Zo ook in deze zaak. Hier is een veroordeling aan de orde voor het feitelijk leiding geven aan valsheden, belastingfraude en gewoontewitwassen.
Het beletsel van artikel 74 AWR beslaat alleen het belastingdelict. Kan er dan wel worden ontnomen omdat de veroordeling (ook) ziet op de valsheden en het gewoontewitwassen? De Rechtbank is hier terecht duidelijk over: de valsheden stonden volledig ten dienste van het plegen van de belastingfraude en het feitelijk leidinggeven heeft geen (extra) stuiver opgeleverd. Het voordeel is puur het bedrag van het belastingnadeel. Bovendien blijkt uit de uitspraak dat de Belastingdienst aanslagen heeft opgelegd.
De vraag die dus blijft hangen is waarom? De Belastingdienst heeft alsnog geheven wat hij meende dat de Staat tekort kwam. Waarom dan alsnog een poging doen (ook) te ontnemen? Gebrekkige kennis van deze bepaling in een belastingwet? Automatisme? Vertrouwen op de stapeling van delicten? Wie zal het zeggen, de uitspraak biedt geen aanknopingspunten, noch sneer, om daar zonder het hele dossier een oordeel over te vellen.
mr. B.J.G.L. Jaeger
Jaeger Advocaten-belastingkundigen
1. HR 7 oktober 2010, 03511/06, ECLI:NL:HR:2008:BD2774
Voor vonnis rechtbank zie bijgevoegde pdf
Stuur een reactie naar de auteur