Beroep op niet tijdige beslissing op aanvraag van 26 september 2022 tegen de definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag (UHT-DC I en UHT-DH5 A)

ECLI:NL:RBMNE:2024:135

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 23/2118


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2024 in de zaak tussen


[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.G. Engwirda),

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaren van 26 september 2022 tegen de definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag (UHT-DC I en UHT-DH5 A).

Op 6 juni 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht.1 Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het beroep is ingediend bij de rechtbank Amsterdam, die het vervolgens heeft doorgestuurd naar de rechtbank Midden-Nederland. Deze laatste rechtbank is namelijk de bevoegde rechtbank om op het beroep van eiseres te beslissen.2

2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.3 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.4

3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling, te weten bij brief van 24 april 2023, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van de besluiten op haar bezwaren.

4. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog besluiten nemen

5. Omdat verweerder nog geen (nieuwe) besluiten heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.5 In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen.6

6. Op 23 augustus 20237 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uitspraak gedaan over de termijn waarop verweerder alsnog een besluit bekend moet maken in dit soort zaken. In deze uitspraak heeft de Afdeling nadere beslistermijnen vastgesteld die voortaan in beginsel bij beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit (op bezwaar) in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen aan verweerder zullen worden gegeven. De rechtbank neemt deze termijnen over en hanteert daarom vanaf 23 augustus 2023 de termijnen die door de Afdeling zijn vastgesteld. In zaken waarin verweerder een besluit op bezwaar moet nemen geldt een nadere beslistermijn van twaalf weken na de datum van het verweerschrift om een besluit op bezwaar bekend te maken. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op het beroep al zijn verstreken of als verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak om een besluit op bezwaar bekend te maken.

7. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Dit betekent het volgende.

8. Omdat er inmiddels twaalf weken zijn verstreken sinds verweerder het verweerschrift heeft ingediend, stelt de rechtbank de termijn waarop verweerder de besluiten op de bezwaren bekend moet maken op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak.

9. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.

Proceskosten en griffierecht

10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 20238 als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,25. Toegekend wordt € 218,75.

11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

– verklaart het beroep gegrond;

– vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van de besluiten;

– draagt verweerder op uiterlijk zes weken na de dag van verzending van de uitspraak de besluiten op de bezwaren bekend te maken;
– bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;

– veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 218,75;

– draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.

1Artikel 8:57, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

2Artikel 8:7, tweede lid, van de Awb

3Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.

4Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.

5Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.

6Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.

7ECLI:NL:RVS:2023:3209.

8ECLI:NL:RBMNE:2023:4482.

Dit bericht werd geplaatst in: Financieel economisch strafrecht

Stuur een reactie naar de auteur