Bij een gegrond verklaard verzet kan een belanghebbende geen beroep in cassatie instellen. Indien in die beslissing ook een oordeel is gegeven op een…

Essentie


Bij een gegrond verklaard verzet kan een belanghebbende geen beroep in cassatie instellen. Indien in die beslissing ook een oordeel is gegeven op een verzoek tot het toekennen van een proceskostenvergoeding kan daartegen hoger beroep worden ingesteld bij de einduitspraak van de rechtbank.

Samenvatting


Op grond van artikel 28 AWR kan slechts beroep in cassatie worden ingesteld tegen een niet-ontvankelijk verklaard verzet of een ongegrond verklaard verzet. De belanghebbende die te maken heeft met een gegrond verzet, maar het niet eens is met de beslissing op het verzoek tot het toekennen van een proceskostenvergoeding zou daardoor tegen een leemte in de wet aan kunnen lopen. De Hoge Raad vult die leemte op door te oordelen dat in een dergelijk geval de belanghebbende in de hoger beroepsprocedure tegen de eindbeslissing van de rechtbank ook op kan komen tegen de beslissing over de
proceskostenvergoeding uit de uitspraak op het verzet.

Uitspraak


Het geschil betreft de naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting over diverse tijdvakken in 2015 en 2016. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Op dit beroep in cassatie overweegt de Hoge Raad:

BEOORDELING VAN DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET BEROEP IN CASSATIE:

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.
Belanghebbende heeft bij de Rechtbank beroep ingesteld tegen door de Inspecteur gedane uitspraken op bezwaren die belanghebbende had gemaakt tegen drie aan hem opgelegde naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting. Op 5 april 2017 heeft de Rechtbank die beroepen met toepassing van artikel 8:54 Awb bij in één geschrift vervatte uitspraken niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. 

2.1.2.
De Rechtbank heeft bij haar in cassatie bestreden uitspraak van 17 oktober 2017 het verzet van belanghebbende tegen de uitspraken van 5 april 2017 met toepassing van artikel 8:55 Awb gegrond verklaard. Daarbij heeft de Rechtbank geoordeeld dat aan belanghebbende niet een vergoeding moet worden toegekend voor de kosten die hij in verband met de behandeling van het verzet heeft moeten maken. Volgens de Rechtbank vloeide de noodzaak tot het doen van verzet uitsluitend voort uit
de handelwijze van belanghebbende.

2.2.
Op grond van artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie in samenhang gelezen met artikel 28, lid 2, AWR staat tegen de uitspraak van de rechtbank op verzet in een belastingzaak alleen beroep in cassatie open indien het verzet a) niet-ontvankelijk is verklaard, of b) ongegrond is verklaard. Geen beroep in cassatie staat open tegen een uitspraak van de rechtbank waarbij het verzet gegrond is verklaard (vgl. HR 17 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:460). Dat wordt niet anders
indien een uitspraak op verzet tevens een beslissing bevat op een verzoek om vergoeding van de kosten die in verband met de behandeling van het verzet zijn gemaakt.

2.3.1.
Opmerking verdient dat het voorgaande niet meebrengt dat tegen een dergelijke beslissing van de rechtbank geen enkel rechtsmiddel openstaat.

2.3.2.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:225, rechtsoverweging 1.2, geoordeeld dat het de rechtbank vrijstaat om een veroordeling in de proceskosten wegens de gegrondverklaring van het verzet pas vast te stellen in de uitspraak waarin na de gegrondverklaring van het verzet op het beroep wordt beslist, maar dat het de voorkeur verdient dat de rechtbank een eventuele veroordeling in die kosten al opneemt in de uitspraak waarin zij op het verzet beslist. Hetzelfde geldt met betrekking tot een beslissing van de rechtbank om de inspecteur niet te veroordelen in de kosten van het verzet. 

2.3.3.
Als de rechtbank bij gegrondverklaring van het verzet in de uitspraak op dat verzet tevens beslist over de kosten van het verzet staat tegen die uitspraak – gelet op hetgeen hiervoor in 2.2 is overwogen – geen rechtsmiddel open. Beslist de rechtbank daarover pas in haar uitspraak waarin na de gegrondverklaring van het verzet op het beroep wordt beslist, dan kan tegen die beslissing worden opgekomen door het instellen van hoger beroep tegen die uitspraak. Zonder nadere voorziening zou dit tot gevolg hebben dat de keuze van de rechtbank om over de kosten van het verzet al dan niet te beslissen in de uitspraak op het verzet, een verschil in rechtsbescherming doet ontstaan met betrekking tot die beslissing. Om dit onwenselijke gevolg weg te nemen, moet in gevallen waarin de rechtbank het verzet gegrond verklaart en in diezelfde uitspraak beslist over de kosten van het verzet, die beslissing voor de toepassing van de regeling voor het hoger beroep worden geacht deel uit te maken van de uitspraak van de rechtbank waarin na het verzet op het beroep wordt beslist. Daardoor kan ook in die gevallen de beslissing over de kosten van het verzet ter discussie worden gesteld door hoger beroep tegen die uitspraak in te stellen.

2.4.
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.2 is overwogen, moet het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard. 

3. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

Noot


Auteur: mr. M.H.W.N. Lammers
Een belanghebbende kan, op grond van artikel 8:1 Awb juncto artikel 26 AWR, beroep instellen bij de rechtbank. De rechtbank gaat dat beroep vervolgens behandelen. Daarbij kan de rechtbank, met toepassing van artikel 8:54 Awb, in vier situaties afzien van een onderzoek ter zitting. Deze mogelijkheid wordt ook wel de vereenvoudigde afdoening genoemd. De situaties waarin dit mogelijk is, zijn: (i) de belastingrechter is kennelijk onbevoegd, (ii) het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, (iii) het beroep is kennelijk ongegrond of (iv) het beroep is kennelijk gegrond. Indien de rechtbank van deze mogelijkheid gebruik maakt en de belanghebbende is het daar niet mee eens, dan kan hij (op grond van artikel 8:55 Awb) daartegen in verzet komen. Maakt de belanghebbende van die mogelijkheid gebruik, dan zal de belastingrechter (slechts) de beslissing over de ‘kennelijkheid’ van de vereenvoudige afdoening beoordelen. Niets meer en niets minder. De uitspraak op het verzet zal strekken tot (i) niet-ontvankelijkverklaring van het verzet, (ii) ongegrondverklaring van het verzet en (iii) gegrondverklaring van het verzet. In de laatste situatie gaat de rechtbank verder met de behandeling van het beroepschrift en keert hij in feite terug naar de stand van de beroepsprocedure voordat de vereenvoudigde behandelinguitspraak is gedaan. 

Is de belanghebbende het met de uitspraak van de verzetrechter ook niet eens, dan kan hij daartegen beroep in cassatie instellen (artikel 28 AWR). Daarbij geldt echter wel een kleine kanttekening. Tot 1 juli 2013 kon de belanghebbende namelijk beroep in cassatie instellen tegen alle drie de mogelijke – hiervoor aangehaalde – varianten van de uitspraak op verzet stellen. Vanaf die datum geldt dat alleen nog maar voor de eerste twee mogelijkheden (niet-ontvankelijk of ongegrond) een trapje hoger op de procesladder terecht kan komen. Tegen die beperking loopt de belanghebbende in de onderhavige zaak aan. Zijn verzet is door de rechtbank namelijk gegrond verklaard, maar de belanghebbende heeft daarbij geen vergoeding van de gemaakte proceskosten gekregen. Met dat laatste onderdeel van de beslissing in verzet is de belanghebbende het niet eens. Daartegen stelt hij, tevergeefs, beroep in cassatie in. Het beroep in cassatie is weliswaar tevergeefs, maar toch krijgt de belanghebbende – en de rest van de fiscale wereld – in het arrest van de Hoge Raad een vervolg op het eerder geschreven spoorboekje hoe moet worden omgegaan met een verzoek tot toekenning van een vergoeding voor de gemaakte proceskosten in een verzetprocedure. 

In het arrest van 12 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:225, FED 2016/42) heeft de Hoge Raad met dit spoorboekje een aanvang genomen door te oordelen dat hij alleen kennis kan nemen van beroepschriften in cassatie waarvoor de cassatieroute is opengesteld. Dat betekent dat beroepschriften in cassatie die betrekking hebben op een gegrond verklaard verzet door de Hoge Raad niet-ontvankelijk worden verklaard (zie ook HR 17 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:460). De Hoge Raad is daarbij in een overweging ten overvloede nog ingegaan op de wijze waarop vervolgens kan worden omgegaan met een verzoek om vergoeding van de proceskosten in de verzetprocedure. Daartoe overwoog de Hoge Raad dat het de voorkeur verdient om in de beslissing op het verzet ook een oordeel te vellen op het verzoek tot vergoeding van de proceskosten. Door het woord ‘voorkeur’ te gebruiken, laat de Hoge Raad voor de rechtbank de mogelijkheid open om toch anders te handelen, in die zin dat een beslissing over de proceskosten pas wordt gegeven in de eindbeslissing van de zaak. De Hoge Raad heeft zich in dit kader niet uitgelaten over de vraag wat moet worden gedaan als een belanghebbende het vervolgens niet eens is met de beslissing omtrent de proceskosten in de uitspraak op het gegronde verzet. Naar het waarom hiervan kunnen we slechts gissen. Wellicht heeft de Hoge Raad dit in eerste instantie aan de feitenrechter(s) over willen laten. Thans, in het onderhavige arrest, vult de Hoge Raad het spoorboekje aan door zich op dit punt wel uit te spreken en kaders te stellen om de rechtsbescherming van de belanghebbenden op dit punt te waarborgen. Die kaders houden in dat – linksom (beslissing proceskosten in uitspraak op gegrond verzet) of rechtsom (beslissing over proceskosten verzet in eindbeslissing) – de beslissing over de proceskosten altijd in de hoger beroepsprocedure tegen de eindbeslissing ter discussie kan worden gesteld. Heeft de rechtbank gebruik gemaakt van de eerste mogelijkheid (beslissing in uitspraak op verzet) dan wordt het onderdeel van de beslissing over de proceskosten geacht onderdeel uit te maken van de eindbeslissing. Daarmee zorgt de Hoge Raad ervoor dat de leemte die was ontstaan is gedicht. De belanghebbende, alsmede de rest van de fiscale wereld, weet waar hij aan toe is en er komt geen beslissing van de rechtbank tussen wal en schip terecht.

Dit bericht werd geplaatst in: Fiscale procedures

Stuur een reactie naar de auteur