Box 3 bij de kersttafel

Kerstmis is een tijd van warmte, saamhorigheid en reflectie. Terwijl de geur van dennentakken en versgebakken koekjes onze huizen vult, denken we niet alleen aan het geven van cadeaus, maar ook aan het elkaar tijd, aandacht en steun geven. In deze periode van bezinning staan solidariteit en rechtvaardigheid centraal. Maar hoe geven we vorm aan die idealen, ook in het maatschappelijke debat?

De discussie rondom de box 3-belasting raakt aan diezelfde kernwaarden. Voor sommigen is het een technisch fiscaal vraagstuk, maar voor anderen een directe weerspiegeling van eerlijk delen in de samenleving. Goede kans dat ‘box 3’ onderwerp van gesprek zal zijn bij het kerstdiner.

Daarnaast lonkt tijdens het kerstdiner de peildatum van 1 januari 2025! De datum waarop het vermogen wordt vastgesteld waarover een forfaitair rendement wordt berekend. Dit alleen al geeft genoeg reden om eens na te gaan welke impact dat heeft op uw belastingaangifte 2025. Ongetwijfeld zal een slimme oom opmerken dat hij zijn beleggingen al heeft omgezet in banktegoed om zo onder het verhoogde forfaitaire rendement van 5,88% uit te komen. Het forfaitaire rendement op banktegoeden is ’maar’ 1,44%. Of dat een echte slimme zet was van oom valt overigens nog maar te bezien. Zeker gezien het fenomeen van de peildatumarbitrage (zie hiervoor het blog van mijn kantoorgenoot mr. S.A.M. Verweij).

Hoewel fiscalisten en vermogenden mogelijk smullen van de ontwikkelingen op dit gebied, zullen de minder fiscaal-geïnteresseerden halsreikend uitkijken naar de gevulde kalkoen. Om het box 3 onderwerp verteerbaar te maken voor iedere ’tafelganger’, treft u in dit blog een beknopt overzicht aan van de ontwikkelingen op het box 3-gebied.

Box 3: wat wil de wetgever ook alweer belasten?

Bij het ontwerp van het box 3 stelsel in de Wet Inkomstenbelasting 2001 was het de bedoeling om het inkomen uit vermogen te belasten.[1] Door de praktische onhaalbaarheid van het belasten van het werkelijke rendement, koos de wetgever er voor om over een verondersteld (forfaitair) rendement te heffen. De hoogte van dit forfaitair rendement moest het gemiddelde rendement zijn dat een belastingplichtige, zonder onnodig hoog risico te nemen, kon behalen over een periode van meerdere jaren.[2] Het forfaitair rendement, toen vastgesteld op vier procent, zou over een langere periode bezien in de buurt moeten komen van wat de belastingplichtige daadwerkelijk met zijn box 3-vermogen ‘verdiend’ had.

Ontwikkelingen voor 2024

Een lange tijd ging het goed met de forfaitaire heffing. Toen het box 3-stelsel in de Wet Inkomstenbelasting 2001 ingevoerd werd was het namelijk geen enkel probleem voor de belastingplichtige om een rendement van 4% (of meer) over zijn box 3-vermogen te behalen. Die gelukkige tijd hield abrupt op met de bankencrisis van 2008.[3] Het rentepercentage daalde ieder jaar verder en de onvrede onder de belastingplichtigen over het onveranderde (inmiddels onrealistische) forfaitair rendement groeide.

De Hoge Raad vuurde waarschuwingsschoten af in 2015[4] en 2016[5]; toen werd geprocedeerd over (de hoogte van) het forfaitair rendement voor de belastingjaren 2010 en 2011. Het forfaitair rendement werd voor beide jaren haalbaar geacht, maar de vraag rees hoelang dat zo zou blijven.

De wetgever besloot in 2017 actie te ondernemen en het box 3-stelsel te wijzigen door de invoering van een fictieve vermogensmix. Zo werd verondersteld dat belastingplichtigen een gedeelte van hun vermogen beleggen en een ander gedeelte aanhouden als bijvoorbeeld spaargeld. Beide aanwendingen hebben een verschillend rendementsprofiel. De wet creëerde drie categorieën, oplopend van klein tot groot vermogen. Elke categorie werd verdeeld in een deel (percentage van het vermogen) dat een laag rendementspercentage kreeg en een deel dat werd geacht een hoger rendement op te brengen.  

In 2021 kwam echter het beroemde Kerstarrest, waarin de Hoge Raad overwoog dat het ‘nieuwe’ box 3-stelsel het eigendomsrecht (art. 1 Eerste Protocol EVRM) schond en het discriminatieverbod (art. 14 EVRM), omdat het door de wetgever als haalbaar veronderstelde rendement onhaalbaar was voor de belastingplichtige zonder risicovol te beleggen.[6] Rechtsherstel moest geboden worden aan de belastingplichtige voor de jaren waarin het ‘nieuwe’ box 3-stelsel van toepassing was.

Dat rechtsherstel werd geboden door de Wet rechtsherstel box 3. De kern van die wet is dat het voordeel uit sparen en beleggen voor de jaren 2017 t/m 2022 opnieuw wordt berekend. Hierbij wordt het vermogen verdeeld in drie categorieën: banktegoeden, overige bezittingen en schulden. Voor elke categorie wordt een eigen forfaitair rendementspercentage gehanteerd dat geacht wordt zoveel mogelijk aan te sluiten bij het werkelijk behaalde rendement. Deze wet was bedoeld als overbruggingswetgeving, dat wil zeggen een regeling om de overgang van een heffing over forfaitair bepaalde vermogensinkomsten naar een heffing over reëel behaald rendement, te overbruggen. Toch werd op 6 juni 2024 ook deze overbruggingswetgeving door de Hoge Raad geacht het eigendomsrecht en het discriminatieverbod te schenden.[7] Nog steeds was het namelijk mogelijk dat belasting werd geheven over meer vermogensinkomsten dan reëel waren genoten. Het werkelijke rendement belasten leek als enige uitweg over te blijven.

2024

De eerste echte poging om dit te realiseren is het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3. Het wetsvoorstel beoogt heffing over de daadwerkelijk genoten inkomsten uit het box 3-vermogen.  Deze inkomsten bestaan uit rente, dividend pacht en huur, maar ook uit waardeveranderingen van vermogensbestanddelen, zelfs als die nog niet gerealiseerd zijn door bijvoorbeeld verkoop. Verliezen zijn onbeperkt verrekenbaar met box 3-inkomen in de toekomst.U kunt hierbij denken aan koersverlies op een aandeel uit uw portefeuille, dat u in het volgende jaar kunt verrekenen met box 3-winst.

Gaat dit wetsvoorstel het box 3-stelsel op zijn kop zetten? Nee, waarschijnlijk niet.

De Raad van State adviseerde op 2 december jl. namelijk om het voorstel niet in te dienen bij de Tweede Kamer. Kortgezegd concludeerde de Raad dat het moet worden aangepast omdat het in de huidige vorm in hoge mate complex is en ingrijpende gevolgen heeft voor de belastingplichtigen en de Belastingdienst. Zo wordt er een groot beroep gedaan op het ’doenvermogen’ van belastingplichtigen. Van hen wordt namelijk verwacht dat zij vermogensvergelijkingen gaan maken en een administratie gaan bijhouden.[8]

En nu?

De Staatssecretaris van Financiën heeft inmiddels een brief gestuurd waarin de nieuwe koers voor het box 3-stelsel is uitgestippeld.[9] Het invoeren van de Wet werkelijk rendement box 3 wordt uitgesteld naar 1 januari 2028 (was 1 januari 2027). Intussen blijft het huidige forfaitaire stelsel van kracht (Wet rechtsherstel box 3), aangevuld met de mogelijkheid voor de belastingplichtige te bewijzen dat het werkelijk behaalde rendement lager is dan het forfaitaire rendement (tegenbewijsregeling). Hiervoor wordt het formulier Opgaaf werkelijk rendement ontwikkeld en  belastingplichtigen krijgen vanaf het belastingjaar 2025 de mogelijkheid om in de (digitale) aangifte het werkelijk behaalde rendement op te geven.[10]

Box 3-toetje?

Het voorgaande geeft u vast de nodige handvatten om bij het kerstdiner mee te doen aan de altijd leuke box 3-discussie.  Ik adviseer u die discussie aan te vangen bij de amuse en het gespreksvoer voor het hoofdgerecht behendig te verschuiven naar andere boeiende thematiek.

Voor nu wens ik u een fijn kerstmaal toe en voor de echte fijnproevers heb ik hieronder nog een korte, niet uitputtende, recapitulatie van de box 3 jurisprudentie uit 2024 gezet.

 Box 3 jurisprudentie in 2024:

  1. Hoge Raad 6 juni 2024, nr. 23/00653, ECLI:NL:HR:2024:705, BNB 2024/85:

Ook wel bekend als het D-day-arrest. De Hoge Raad overweegt dat de Wet rechtsherstel box 3 het eigendomsrecht en het discriminatieverbod schendt.

In dit arrest overweegt de Hoge Raad dat onder specifieke omstandigheden belastingrente vergoed kan worden als onderdeel van het rechtsherstel voor box 3.

Ongerealiseerde koersverliezen op beleggingen worden meegenomen in het berekenen van het werkelijke rendement.

Bij het berekenen van het werkelijke rendement is terecht rekening gehouden met het ongerealiseerde rendement met betrekking tot het vakantiehuis.

Ongerealiseerde koerswinsten op beleggingen worden meegenomen in het berekenen van het werkelijke rendement.

De Hoge Raad overweegt dat het voordeel wegens eigen gebruik van een onroerende zaak niet te kwantificeren is, en daarom voor de vaststelling van het werkelijke rendement op nihil moet worden gesteld


[1] Kamerstukken II 1999/2000, 26 727, nr. 7, blz. 263-264.

[2] Kamerstukken II 1999/2000, 26 727, nr. 7, blz. 207.

[3] https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2008/49/rente-verder-omlaag.

[4] Hoge Raad 3 april 2015, nr. 13/04247, ECLI:NL:HR:2015:812, BNB 2015/174.

[5] Hoge Raad 10 juni 2016, nr. 14/05020, ECLI:NL:HR:2016:1129, BNB 2016/177.

[6] Hoge Raad 24 december 2021, nr. 21/01243, ECLI:NL:HR:2021:1963, BNB 2022/27. 

[7] Hoge Raad 6 juni 2024, nr. 23/00653, ECLI:NL:HR:2024:705, BNB 2024/85.

[8] Raad van State 2 december 2024, nr. W06.24.00138/III, Advies Raad van State wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 2024, raadvanstate.nl (online).

[9] Brief Staatssecretaris van Financiën 13 december 2024, nr. 2024-0000565184, Stand van zaken wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3.

[10] Kamerstukken II 2024/25, 32140, nr. 205.

Dit bericht werd geplaatst in: Fiscale procedures box 3

Stuur een reactie naar de auteur