Brief belastingdienst over verwerkingswijze betaling en vermelding van de nog verschuldigde invorderingsrente is een beschikking in de zin van art. 1:3 awb
Alle pagina's gelinkt aan
Samenvatting
Belanghebbende heeft de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2012, de boetebeschikkingbij deze navorderingaanslag en de beschikking heffingsrente in termijnen betaald. Na elke betaling ontving debelanghebbende een brief van de ontvanger van de Belastingdienst met daarin opgenomen op welke wijze de betaling wasverwerkt (afboeking heffingsrente, invorderingsrente, inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en boete) en welkbedrag nog aan invorderingsrente is verschuldigd. De belanghebbende is het niet eens met de wijze waarop de ontvangervan de Belastingdienst de verschuldigde invorderingsrente heeft berekend en zoekt een ingang om daartegen op te komen.Belanghebbende heeft die ingang gezocht in een brief van 14 augustus 2013 van de Belastingdienst. Bij de rechtbank enhet gerechtshof was primair in geschil of de ontvanger een of meer beschikkingen in de zin van art. 30 lid 1 Invorderingswetheeft afgegeven waartegen rechtsmiddelen openstaan. De rechtbank is van oordeel dat de ontvanger van deBelastingdienst meerdere van dit soort beschikkingen heeft afgegeven. Het gerechtshof daarentegen is van oordeel dat decorrespondentie van de ontvanger van de Belastingdienst niet kwalificeert als beschikkingen in de zin van art. 30 lid 1Invorderingswet. De Hoge Raad oordeelt, in navolging van A-G Wattel, dat indien de ontvanger aan de belanghebbende, naeen betaling op een belastingaanslag, een schriftelijke kennisgeving stuurt waarin is vermeld welk bedrag van die betalingaan invorderingsrente is toegerekend, die kennisgeving een beschikking is in de zin van art. 1:3 Awb en dus ook in de zinvan art. 30 lid 1 Invorderingswet 1990. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof ’s-Hertogenbosch voor de verderebehandeling van het geschil. In dat kader geeft de Hoge Raad ook een aantal uitgangspunten/handreikingen waarmee in deverwijzingsprocedure rekening moet worden gehouden. Het verwijzingshof moet er, aldus het oordeel van de Hoge Raad, inde verwijzingsprocedure van uitgaan dat de bezwaarschriften van belanghebbende met toepassing van art. 6:11 Awb tijdigzijn ingediend. Verder stelt de Hoge Raad vast dat de ontvanger op één bezwaarschrift nog moet beslissen en bepaalt de Hoge Raad onder toepassing van art. 8:113 lid 2 Awb dat tegen die uitspraak alleen beroep kan worden ingesteld bij hetverwijzingshof (judiciële lus). Dit zorgt ervoor dat de zaken efficiënt worden afgewikkeld. Ook oordeelt de Hoge Raad nogdat geen sprake is van onverschuldigde betaling van invorderingsrente omdat de beschikking daarvan, op grond van dewet, pas na de verwerking van de betaling wordt geformaliseerd. Tot slot verwerpt de Hoge Raad het beroep vanbelanghebbende op toepassing van art. 3:40 Awb omdat dit artikel op grond van art. 1 lid 2 Invorderingswet niet vantoepassing is.
Uitspraak
OP HET BEROEP IN CASSATIE VAN BELANGHEBBENDE OVERWEEGT DE HOGE RAAD:
2. Beoordeling van de middelen
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Ter zake van een met dagtekening 1 juli 2005 opgelegde navorderingsaanslag, een daarbij gegeven boetebeschikking en een daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente heeft de Ontvanger belanghebbende bij brief van 8 juli 2010 uitstel van betaling verleend met de mededeling dat bij betaling na afloop van de enige dan wel laatste betaaltermijn rente verschuldigd is.
2.1.2.
Belanghebbende heeft in gedeelten betaald. Een betaling van € 25.000 heeft de Ontvanger op 17 april 2012 ontvangen. Daarop heeft belanghebbende een acceptgirokaart van de Ontvanger gekregen waarop zonder specificatie een openstaand bedrag van € 19.977 is vermeld. De acceptgirokaart bevat geen verwijzing naar een rechtsmiddel. Bij brief van 19 mei 2012 heeft belanghebbende de Ontvanger laten weten dat volgens hem nog slechts € 14.881 moest worden betaald. De Ontvanger heeft belanghebbende bij brief van 6 juli 2012 (hierna: de brief van 6 juli 2012) bericht, voor zover thans van belang:
“Uw betaling ad €25.000,00 is op 17 april 2012 door de Belastingdienst ontvangen en is als volgt afgeboekt:
Belasting/boete/heffingsrente € 19.891,00
Kosten € 13,00
Invorderingsrente € 5.096,00 periode 02-08-2005 tot 17 april 2012
Zoals op het aanslagbiljet en ook de aan u toegezonden uitstelbeschikking staat is er na afloop van de enige of laatste
betalingstermijn van een aanslag rente verschuldigd. Het maakt daarbij niet uit of uitstel van betaling is verkregen.”
2.1.3.
De Inspecteur heeft in augustus 2012 ambtshalve de navorderingsaanslag verminderd en de boetebeschikking vernietigd.
2.1.4.
Tussen oktober 2012 en mei 2013 heeft de Ontvanger belanghebbende verschillende acceptgirokaarten toegezonden waarop telkens zonder specificatie een nog openstaand bedrag was vermeld. Ook deze acceptgirokaarten bevatten geen rechtsmiddelverwijzing. Bij brief van 18 februari 2013 heeft de Ontvanger aan belanghebbende een overzicht toegezonden van de verwerking van de door belanghebbende gedane betalingen. Bij brief van 6 maart 2013 heeft belanghebbende laten weten dat de wijze waarop zijn betalingen waren toegerekend naar zijn inzicht meebracht dat er in december 2012 geen sprake meer kon zijn van een restant invorderingsrente, en dat hem teveel invorderingsrente in rekening is gebracht. Bij brief van 24 mei 2013, met opschrift ‘Aanvraag tot het geven van een beschikking ex. artikel 4:1 Awb’ heeft belanghebbende de Ontvanger bericht dat hij € 6730 exclusief ‘vergoedingsrente’ per direct als onverschuldigd betaald terugvorderde.
2.1.5.
Bij brief van 14 augustus 2013 heeft de Ontvanger wederom een overzicht gegeven van de wijze waarop de door belanghebbende gedane betalingen waren verwerkt, met vermelding van de invorderingsrente die na verwerking van elke betaling verschuldigd was.
2.1.6.
Bij brief van 26 augustus 2013 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de, door hem als een beschikking aangemerkte, brief van 14 augustus 2013. Bij brief van 17 september 2013 heeft de Ontvanger belanghebbende laten weten dat de brief van 14 augustus 2013 geen voor bezwaar vatbare beschikking is en dat belanghebbendes brief van 26 augustus 2013 niet als bezwaarschrift kan worden beschouwd.
2.1.7
Tegen deze beslissing van de Ontvanger heeft belanghebbende beroep ingesteld. Hij vordert terugbetaling van een bedrag dat hij bij brief van 18 augustus 2014 nader heeft berekend op € 7056.
2.2.1.
Bij de Rechtbank en bij het Hof was primair in geschil of de Ontvanger een of meer beschikkingen als bedoeld in artikel 30, lid 1, Invorderingswet 1990 (hierna: Inv. 1990) heeft gegeven waartegen rechtsmiddelen openstaan.
2.2.2.
De Rechtbank heeft die vraag bevestigend beantwoord. Zij heeft de brief van 6 juli 2012 als een voor bezwaar vatbare beschikking aangemerkt, de hiervoor in onderdeel 2.1.4 genoemde brief van belanghebbende gedateerd 6 maart 2013 als een tegen die beschikking gericht bezwaar, de hiervoor in onderdeel 2.1.5 genoemde brief van 14 augustus 2013 als een uitspraak op het bezwaar, en de hiervoor in onderdeel 2.1.6 genoemde brief als een beroepschrift. Na gegrondverklaring van het beroep heeft de Rechtbank bepaald dat de Ontvanger € 14 invorderingsrente aan belanghebbende moet terugbetalen.
2.2.3.
Het Hof daarentegen heeft de in 2.2.1 genoemde vraag ontkennend beantwoord. Daartoe overwoog het Hof dat partijen zich in hoger beroep eensluidend op het standpunt hebben gesteld dat de brief van 6 juli 2012 geen beschikking vormt waartegen een rechtsmiddel kan worden aangewend. Het Hof heeft partijen hierin gevolgd omdat naar zijn oordeel niet is komen vast te staan dat zij zich op een juridisch onjuist uitgangspunt hebben gesteld. Daarnaast heeft het Hof vastgesteld dat de door de Ontvanger aan belanghebbende gezonden acceptgirokaarten niet voldoen aan de vereisten die ingevolge artikel 30, lid 1, Inv. 1990 voor een beschikking gelden, en dat het bedrag van de verschuldigde invorderingsrente evenmin op andere wijze schriftelijk aan belanghebbende kenbaar is gemaakt. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren, aldus het Hof.
2.3.1.
Het tegen deze oordelen van het Hof gerichte tweede cassatiemiddel treft doel.
2.3.2.
In artikel 30, lid 1, Inv. 1990 is bepaald dat de ontvanger het bedrag van de invorderingsrente vaststelt bij voor bezwaar vatbare beschikking. Of sprake is van een beschikking, moet worden beoordeeld aan de hand van de definitie daarvan in artikel 1:3 Awb.
2.3.3.
Indien een ontvanger aan de belanghebbende, na een betaling op een belastingaanslag, een schriftelijke kennisgeving zendt waarin is vermeld welk bedrag van die betaling aan invorderingsrente is toegerekend, is dat een beschikking als bedoeld in artikel 1:3 Awb en daarmee ook in de zin van artikel 30, lid 1, Inv. 1990 (vgl. HR 13 maart 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC4539, BNB 1991/147). Met de toezending van deze beschikking is het bedrag van de invorderingsrente ‘op andere wijze schriftelijk kenbaar gemaakt’ in de zin van artikel 30, lid 1 (slotzin), Inv. 1990.
2.3.4.
Uit de uitspraak van het Hof blijkt dat de Ontvanger een aantal malen – in elk geval op 6 juli 2012 en 14 augustus 2013 – schriftelijke overzichten aan belanghebbende heeft verstrekt waarmee hij heeft bekendgemaakt welke bedragen aan invorderingsrente zijn afgeboekt op door belanghebbende verrichte betalingen. Al deze brieven zijn evenzovele beschikkingen in de zin van artikel 30 Inv. 1990 waartegen bezwaar en beroep openstaan.
2.3.5.
Voor zover het oordeel van het Hof inhoudt dat de brief van de Ontvanger van 6 juli 2012 geen beschikking is in de zin van artikel 30, lid 1, Inv. 1990, berust het dus op een onjuiste rechtsopvatting.
2.4.
Het slagen van het tweede middel brengt mee dat het derde middel geen behandeling behoeft.
Het eerste en het vierde middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling
Stuur een reactie naar de auteur