Dat belanghebbende gedupeerde was in de toeslagenaffaire betekent niet automatisch dat toch ambtshalve vermindering mogelijk is

9 januari 2023

NTFR 2023/250 ECLI p1key:643535

Samenvatting
Aan belanghebbende zijn aanslagen IB/PVV 2011 en 2013 opgelegd. Belanghebbende heeft geprocedeerd tegen deze aanslagen en deze staan inmiddels onherroepelijk vast. Belanghebbende heeft op 9 april 2021 verzoeken gedaan tot ambtshalve vermindering van de aanslagen. Dit verzoek is afgewezen. In beroep is in geschil of dat terecht is. De rechtbank oordeelt dat de verzoeken binnen vijf jaar na einde belastingjaar moeten zijn gedaan. Belanghebbende is te laat. Ook is er geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dat hij pas nadat de vijfjaarstermijn is verstreken erachter is gekomen dat hij als gedupeerde van de toeslagenaffaire zou zijn opgenomen in de database Fraude Signalering Voorziening (FSV), brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Een nadien opgekomen reden maakt een inmiddels plaatsgehad hebbende niet-verschoonbare termijnoverschrijding niet alsnog verschoonbaar. Voorts is geen algemeen beginsel van behoorlijk bestuur geschonden die maakt dat de inspecteur het te late verzoek toch in behandeling moet nemen. Dat zou kunnen als de inspecteur de aangifte heeft gecontroleerd op basis van een risicoselectie, een verwerking van persoonsgegevens of gebruik van een databank op basis van een criterium dat jegens belastingplichtige leidt tot schending van een grondrecht. Daarvan is niet gebleken. Uit de stukken blijkt dat de aangiftes aan een onderzoek zijn onderworpen wegens de hoogte van de in aftrek gebrachte scholingsuitgaven en de eerdere onderzoeken daarnaar. De verzoeken om ambtshalve vermindering zijn terecht afgewezen.

(Beroepen ongegrond.)

Noot
Aan belanghebbende zijn aanslagen IB/PVV 2011 en 2013 opgelegd. Belanghebbende heeft geprocedeerd tegen deze aanslagen en deze staan inmiddels onherroepelijk vast. Belanghebbende heeft op 9 april 2021 verzoeken gedaan tot ambtshalve vermindering van de aanslagen. Dit verzoek is afgewezen. In beroep is in geschil of dat terecht is. De rechtbank oordeelt dat de verzoeken binnen vijf jaar na einde belastingjaar moeten zijn gedaan. Belanghebbende is te laat. Ook is er geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dat hij pas nadat de vijfjaarstermijn is verstreken erachter is gekomen dat hij als gedupeerde van de toeslagenaffaire zou zijn opgenomen in de database Fraude Signalering Voorziening (FSV), brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Een nadien opgekomen reden maakt een inmiddels plaatsgehad hebbende niet-verschoonbare termijnoverschrijding niet alsnog verschoonbaar. Voorts is geen algemeen beginsel van behoorlijk bestuur geschonden die maakt dat de inspecteur het te late verzoek toch in behandeling moet nemen. Dat zou kunnen als de inspecteur de aangifte heeft gecontroleerd op basis van een risicoselectie, een verwerking van persoonsgegevens of gebruik van een databank op basis van een criterium dat jegens belastingplichtige leidt tot schending van een grondrecht. Daarvan is niet gebleken. Uit de stukken blijkt dat de aangiftes aan een onderzoek zijn onderworpen wegens de hoogte van de in aftrek gebrachte scholingsuitgaven en de eerdere onderzoeken daarnaar. De verzoeken om ambtshalve vermindering zijn terecht afgewezen.

In deze zaak heeft de inspecteur de verzoeken van belanghebbende om ambtshalve vermindering afgewezen en het daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard wegens overschrijding van de vijfjaarstermijn van art. 45aa Uitv reg IB 2001.

Bij de rechtbank stelt belanghebbende zich op het standpunt dat door de opname in de FSV sprake zou zijn van verschoonbare termijnoverschrijding omdat hij hier pas na vijf jaar is achter gekomen. Ook stelt belanghebbende dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb) zijn geschonden, waardoor de inspecteur gehouden is om het verzoek om ambtshalve vermindering toe te wijzen, ondanks de overschrijding van de vijfjaarstermijn.

Het oordeel van de rechtbank over de verschoonbare termijnoverschrijding lijkt mij juist en behoeft hier geen nadere bespreking.

De tweede grond past bij de huidige trend waarbij de abbb een steeds grotere rol spelen in fiscale zaken. Dat een schending van de abbb zou kunnen leiden tot de verplichting om van een strikte toepassing van art. 45aa Uitv reg IB 2001 af te wijken en een verzoek om vermindering ook buiten de vijfjaarstermijn toe te wijzen, leidt de rechtbank af uit hof Amsterdam 14 maart 2019, NTFR 2019/950. Voor zover mij bekend volgt deze mogelijkheid alleen uit deze hofuitspraak.

De rechtbank verwijst voor haar motivering of hier sprake is van een dusdanige schending mede naar het in een FSV-zaak gewezen HR 10 december 2021, NTFR 2021/4311, r.o. 5.4. Daaruit volgt kort gezegd dat een (materieel) verschuldigde aanslag kan worden vernietigd als die is vastgesteld met schending van een grondrecht, zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. Uit de motivering blijkt in ieder geval niet dat door belanghebbende op dit punt voldoende is gesteld.

De rechtbank overweegt voorts op dat niet gesteld of gebleken is dat de controle van de in de onderhavige aangiften van belanghebbende opgenomen aftrek scholingsuitgaven heeft plaatsgevonden op basis van een criterium dat jegens belanghebbende leidt tot een schending van een grondrecht.

Uiteindelijk komt de rechtbank, mede doordat de inspecteur blijkbaar uitgebreid gemotiveerd heeft dat het onderzoek van de aftrekposten bij belanghebbende een andere oorzaak heeft dan de opname in de FSV, tot het feitelijke oordeel dat de abbb niet zijn geschonden en er dus geen reden is om het verzoek gedaan buiten de vijfjaarstermijn toe te wijzen.

Les uit de uitspraak is wat mij betreft weer eens dat dit soort verweren best zin kunnen hebben maar dat dan wel voldoende dient te worden gesteld en bewezen om een rechtbank voldoende handvatten te geven.

Stuur een reactie naar de auteur