Frauduleus handelen van belastingambtenaar valt binnen gemandateerde bevoegdheid
Alle pagina's gelinkt aan
Samenvatting
Op de bankrekening van belanghebbende is in juni 2014 een bedrag van € 19,5 miljoen bijgeschreven, afkomstig van de Belastingdienst. Daaraan ligt ten grondslag een ambtshalve, op de voet van art. 65 AWR genomen beschikking met een teruggaaf aan dividendbelasting van € 19,5 miljoen. Deze beschikking is frauduleus opgemaakt door belastingambtenaar G. De inspecteur heeft in september 2014 een navorderingsaanslag van € 19,5 miljoen aan belanghebbende opgelegd. Hof Arnhem-Leeuwarden (27 juni 2017, nr. 16/01062, NTFR 2017/2198) heeft geoordeeld dat belastingambtenaar G ver buiten de aan hem gemandateerde bevoegdheid is getreden, waardoor de door hem ambtshalve genomen beschikking ongeldig is en als non-existent moet worden beschouwd. Deze beschikking kan rechtens niet als grondslag hebben gediend voor de betaling van het bedrag van € 19,5 miljoen, zodat navordering op de voet van art. 16, lid 2, AWR niet mogelijk is. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. De beschikking tot teruggaaf van dividendbelasting valt binnen de grenzen van het mandaat zoals dat aan belastingambtenaar G is verleend. Dit is niet anders als de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid frauduleus is. Nu belanghebbende de navorderingsaanslag ook op andere gronden heeft betwist, dient verwijzing te volgen ter verdere behandeling.
Feiten
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1. Op 17 juni 2014 is op de bankrekening van belanghebbende onder vermelding van ‘teruggaaf nr. (001) (X)’ een bedrag van € 19.500.000 bijgeschreven, afkomstig van de Belastingdienst.
2.1.2. Aan deze betaling lag ten grondslag een ambtshalve, op de voet van artikel 65 van de AWR, genomen beschikking met dagtekening 14 juni 2014. Deze ten name van belanghebbende genomen beschikking vermeldt een terug te geven bedrag van € 19.500.000 aan dividendbelasting. De beschikking is frauduleus opgemaakt door de belastingambtenaar G (hierna: G).
2.1.3. G had van 1 september 1979 tot 12 september 2014 mandaat om de bevoegdheden van inspecteur uit te oefenen.
2.1.4. Met dagtekening 27 september 2014 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag ten bedrage van € 19.500.000 opgelegd. Voorts is bij beschikking € 1.360.693 aan belastingrente in rekening gebracht.
Geschil
2.2.1. Voor het Hof was in geschil of de Inspecteur bevoegd was de navorderingsaanslag op te leggen.
2.2.2. Het Hof heeft geoordeeld dat tussen partijen niet in geschil is dat G met het vaststellen van de ambtshalve genomen beschikking van 14 juni 2014 waarbij een teruggaaf van dividendbelasting is gefingeerd, ver buiten de grenzen van de door de Inspecteur aan hem gemandateerde bevoegdheden is getreden. De ambtshalve genomen beschikking van 14 juni 2014 is ongeldig en dient in dit geding als non-existent te worden beschouwd en kan rechtens niet als grondslag hebben gediend voor betaling van het op de bankrekening van belanghebbende bijgeschreven bedrag van € 19.500.000. Dit betekent dat navordering op de voet van art. 16, lid 2, van de AWR niet mogelijk is, aldus het Hof.
Rechtsoverwegingen
3. Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel
3.1. Het middel richt zich tegen het hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordeel van het Hof. Het bestrijdt dat sprake is van een nonexistente beschikking.
3.2. Een ambtshalve genomen beschikking houdende teruggaaf van dividendbelasting is een beslissing die valt binnen de grenzen van een mandaat zoals dat blijkens de feitelijke vaststellingen van het Hof aan [G] was verleend. Dit is niet anders indien wordt aangevoerd dat de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid frauduleus is. Het oordeel van het Hof dat in deze procedure over de navorderingsaanslag aan het bestaan van die beschikking moet worden voorbijgegaan is derhalve onjuist. Het middel slaagt.
3.3. In hoger beroep heeft belanghebbende de navorderingsaanslag ook betwist op andere gronden, die door het Hof nog niet zijn beoordeeld. Na verwijzing dienen die gronden alsnog te worden beoordeeld.
4. Beoordeling van het door belanghebbende voorgestelde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. (Volgt vernietiging en verwijzing.)
Commentaar
‘To be or not to be? Gebaseerd op gefingeerde feiten is een ‘ambtshalve vermindering’ gegeven van € 19,5 miljoen, die in een levensechte teruggave heeft geresulteerd. Daarover lopen diverse strafzaken. Om die teruggave te corrigeren is een navorderingsaanslag van eenzelfde bedrag opgelegd. In cassatie tegen de navorderingsaanslag is de discussie: ‘bestaat’ die ambtshalve verminderingsbeschikking wel, en kan de teruggave dus met een navordering worden gecorrigeerd? Of bestaat de beschikking niet en is de uitbetaling van die teruggave “alleen maar” onverschuldigd betaald? In het ene geval blijft de navordering in stand, in het andere geval zal de inspecteur zijn heil moeten zoeken bij de civiele rechter.’
Bovenstaande schreef ik in mijn commentaar bij de conclusie in deze zaak van A-G IJzerman van 26 april 2018, NTFR 2018/1237.
Na de conclusie van A-G IJzerman, die in 39 pagina’s tot een gelijkluidend oordeel komt, is de Hoge Raad met één pennenstreek klaar met het oordeel van het hof. In r.o. 3.2 overweegt de Hoge Raad dat een ambtshalve beschikking een formeel rechtsgeldige beschikking is, ook als wordt aangevoerd dat de uitoefening hiervan frauduleus was. Met andere woorden: de teruggavebeschikking bestaat en kan dus via de fiscale weg met een navorderingsaanslag worden gecorrigeerd. Hof Den Bosch mag zich na verwijzing gaan buigen over de andere aangevoerde gronden ter betwisting van de navorderingsaanslag.
Vanessa Huygen van Dyck-Jagersma is verbonden aan Jaeger advocaten-belastingkundigen te Amsterdam.
Stuur een reactie naar de auteur