Gebruik van gegevens van tipgever toelaatbaar

Samenvatting

Erflater is in 2012 overleden. Naar aanleiding van informatie van een tipgever en renseignementen van de Rabobank Luxemburg heeft de inspecteur informatie opgevraagd bij erflater over een buitenlandse bankrekening. Erflater heeft ontkend over een buitenlandse bankrekening te beschikken. De erven hebben wel erkend dat zij over een buitenlandse bankrekening hebben beschikt. In geschil zijn de aan erflater opgelegde navorderingsaanslagen IB.
Rechtbank Gelderland ziet geen aanleiding om gevolgen te verbinden aan de weigering van de inspecteur om ongeschoonde versies van stukken met betrekking tot de tipgever te overleggen, omdat die gegevens voor de beoordeling van het geschil niet nodig zijn en omdat niet aannemelijk is geworden dat de erven door de weigering in hun procesbelangen zijn geschaad. De rechtbank is voorts van oordeel dat de inspecteur voldoende voortvarend heeft gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen. De rechtbank acht verder het gebruik van de gegevens van de tipgever toelaatbaar. De verkrijging van de gegevens is niet door de inspecteur geïnitieerd of gefaciliteerd. Dat de tipgever een vergoeding ontvangt doet daaraan niet af, nu het informatie betreft die in de aangifte had dienen te worden verstrekt en deze informatie niet op andere wijze kon worden verkregen. De bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard, omdat erflater niet aan zijn informatieverplichtingen heeft voldaan. De navorderingsaanslagen berusten naar het oordeel van de rechtbank op een redelijke schatting.
(Beroepen ongegrond.)

Commentaar

In maart 2009 meldde zich bij de Belastingdienst een tipgever met gedetailleerde informatie over onder meer 69 Nederlandse belastingplichtigen met een buitenlandse bank- en effectenrekening (aangehouden bij Rabobank Luxembourg S.A.). Vervolgens werd deze informatie van de tipgever gekocht voor een bedrag dat afhangt van de extra opbrengst die als gevolg van de verschafte informatie in de Nederlandse schatkist zou vloeien. Op 30 oktober 2009 heeft de toenmalige staatssecretaris van Financiën de Tweede Kamer geïnformeerd over de met de tipgever gesloten overeenkomst (brief van 30 oktober 2009, nr. DGB2009/5737U), hetgeen tot de nodige beroering heeft geleid in de pers. Op basis van de desbetreffende informatie zijn aan de vermeende rekeninghouders (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en vergrijpboeten opgelegd, hetgeen heeft geleid tot de nodige civiele en fiscale procedures. Een aspect dat in een aantal van deze procedures naar voren komt, is de vraag of de inspecteur verplicht is om ongeschoonde versies van stukken met betrekking tot de tipgever te overleggen.
Omdat de desbetreffende stukken in de bezwaarfase niet overeenkomstig art. 7:4, lid 2, Awb door de inspecteur ter inzage werden gelegd, moest er een voorzieningenrechter aan te pas komen om de inspecteur te gelasten de desbetreffende stukken alsnog te overleggen (Rechtbank Arnhem 22 maart 2011, nr. 11/00322 en 11/00324, NTFR 2011/1374). Hoewel de inspecteur in deze procedure – kennelijk ter voorkoming van een door belanghebbende geëiste dwangsom – ter zitting aangaf ‘loyaal uitvoering te zullen geven aan een eventueel te treffen voorlopige voorziening’, lapte de inspecteur het oordeel van de voorzieningenrechter vervolgens aan zijn laars. In de onderhavige beroepsprocedure heeft de inspecteur een beroep gedaan op art. 8:29 Awb en gesteld dat er gewichtige redenen waren om openbaarmaking van de stukken te weigeren. Vervolgens oordeelde ook de geheimhoudingskamer van Rechtbank Arnhem op 7 februari 2012 dat de inspecteur de stukken (grotendeels) diende te overleggen (nr. 11/01635 en 11/01636, NTFR 2012/1165). Uit het op dezelfde dag gegeven antwoord van de staatssecretaris op Kamervragen kon evenwel worden afgeleid dat de desbetreffende stukken niet zouden worden ingebracht totdat daarover in hoogste instantie zou zijn beslist (brief van 7 februari 2012, nr.
DGB2012/765U, NTFR 2012/408). Naar aanleiding van de uitspraak van de geheimhoudingskamer en de reactie van de staatssecretaris van 7 februari 2012 werd met enige spanning uitgekeken naar de consequenties die de rechtbank vervolgens aan deze weigering zou verbinden.
Deze spanning werd verhoogd door de recente conclusie van A-G Wattel van 24 mei 2013 (nr. 12/03379, NTFR 2013/1136), waarin werd gerefereerd aan de eerdergenoemde uitspraak van de geheimhoudingskamer van 7 februari 2012. Volgens de advocaatgeneraal kunnen – kort gezegd – bestuursorganen ervoor ‘kiezen niet aan hun overleggingsplicht te voldoen ondanks rechtelijke telichtbevinding van hun gronden daarvoor, mits zij de gevolgen daarvan voor hun procespositie aanvaarden’. In deze conclusie haalt AG Wattel in het kader van het equality of arms-beginsel ex art. 6 EVRM de nodige Straatsburgse jurisprudentie aan vanwege het feit dat die procedure mede betrekking had op vergrijpboeten. In de onderhavige procedure is belanghebbende op 2 juli 2012 komen te overlijden als gevolg waarvan de vergrijpboeten zijn komen te vervallen en waardoor de Straatsburgse jurisprudentie niet toepasbaar is.
Naast de Straatsburgse jurisprudentie haalt A-G Wattel ook een uitspraak aan van Hof Den Bosch van 22 september 2005 (nr.
03/01592, NTFR 2005/1337), waarbij aan de weigerachtige houding van een inspecteur het ‘adequate’ gevolg werd verbonden dat alle in geschil zijnde navorderingsaanslagen, vergrijpboeten en beschikkingen heffingsrente moesten worden vernietigd, ondanks ‘het risico dat daarmee materieelrechtelijk een onjuiste beslissing wordt genomen, aangezien er wellicht geen aanleiding zou zijn geweest tot (gehele of gedeeltelijke) vermindering van de navorderingsaanslagen indien de betreffende passages wel zouden zijn verstrekt. Dat risico dient echter voor rekening van de inspecteur te komen’. Ook in het geval van Hof Den Bosch had de geheimhoudingskamer beslist dat er ten aanzien van de niet-verstrekte passages geen gewichtige redenen voor geheimhouding bestaan, maar desondanks had de inspecteur geweigerd de door de rechter verlangde informatie (integraal) te verstrekken.
De onderhavige einduitspraak is in het licht van het vorenstaande een anticlimax te noemen omdat Rechtbank Gelderland geen enkel gevolg verbindt aan de weigerachtige houding van de inspecteur. Dit omdat volgens de rechtbank – gelet op de informatie van de tipgever die wel door de inspecteur is ingebracht – de door de inspecteur achtergehouden informatie van de tipgever niet nodig zou zijn voor de beoordeling van het geschil. Dat argument acht ik weinig overtuigend onder meer vanwege het feit dat de rechtbank de achtergehouden informatie überhaupt niet kent en de geheimhoudingskamer van diezelfde rechtbank – die de achtergehouden informatie wel kent – had geoordeeld dat juist deze informatie in de procedure moest worden ingebracht. Van belang is te beseffen dat de informatie van de anonieme tipgever in de onderhavige procedure het enige bewijs is waar de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen op steunen. Aldus lijkt het mogelijk – althans volgens Rechtbank Gelderland – dat een inspecteur straffeloos een selectie kan maken van de ‘belastende’ informatie en dat – in strijd met art. 8:42 Awb en in weerwil van het oordeel van de voorzieningenrechter en de geheimhoudingskamer – aan het niet verstrekken van eventuele ‘ontlastende’ informatie (over de betrouwbaarheid van de informatie en de tipgever, over de wijze waarop de tipgever aan deze informatie is gekomen, enz.) geen enkel gevolg wordt verbonden, zelfs geen ‘symbolische’ veroordeling van de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende. Het gevolg hiervan kan zijn dat elke prikkel bij inspecteurs wordt weggenomen om in de toekomst nog te voldoen aan de in art. 8:42 Awb opgenomen verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken. Het is de vraag of deze uitspraak in de daartegen gerichte hoger-beroepsprocedure stand zal houden.

[1] Mr. I.R.J. Thijssen is verbonden aan Jaeger Advocaten-belastingkundigen.

Bron: http://www.ndfr.nl/link/NTFR2013-1554
Datum: 15-4-2016 11:01:14

Stuur een reactie naar de auteur