Geen proceskostenvergoeding voor intrekking verzoek voorlopige voorziening
Alle pagina's gelinkt aan
Samenvatting
Belanghebbende heeft om een voorlopige voorziening verzocht. Het verzoek had betrekking op de inzage in de op de zaak betrekking hebbende stukken in een bezwaarprocedure tegen een informatiebeschikking over een stichting particulier fonds. Belanghebbende heeft het verzoek ingetrokken omdat hij ervan uitgegaan is dat de inspecteur geheel of gedeeltelijk aan het verzoek is tegemoetgekomen, en heeft verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding. Belanghebbende meent dat bij een brief van 23 januari 2017 stukken zijn verstrekt die mede relevant (kunnen) zijn voor de beoordeling van het bezwaar en het beroep ter zake van de informatiebeschikking. In geschil is of de inspecteur (gedeeltelijk) is tegemoetgekomen aan verzoeker. De rechtbank gaat eerst in op de ontvankelijkheid. De inspecteur heeft in dit geval uitspraak op bezwaar gedaan voordat het verzoek om een voorlopige voorziening op zitting was behandeld. Verzoeker heeft daartegen beroep ingesteld voorafgaand aan de zitting. De rechtbank oordeelt dat art. 8:81, lid 5, Awb meebrengt dat het verzoek om een voorlopige voorziening in dat geval gelijkgesteld wordt met een verzoek tijdens het beroep. Anders dan de inspecteur stelt is er geen grond om het verzoek om een voorlopige voorziening, en daarmee het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding, niet-ontvankelijk te verklaren. Bij intrekking wordt pas aan een vergoeding van proceskosten toegekomen als daadwerkelijk geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen. Daarvan is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De inspecteur heeft onbetwist gesteld dat de stukken bij de brief van 23 januari 2017 betrekking hadden op een andere stichting particulier fonds dan waarover de vragen in de informatiebeschikking gaan.
(Verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.)
Commentaar
Op grond van art. 8:81 Awb kan hangende de bezwaar- en/of beroepsprocedure een voorlopige voorziening worden gevraagd aan de rechtbank. Een voorlopigevoorzieningenprocedure wordt in de praktijk gebruikt om hangende een procedure bijvoorbeeld schorsende werking te krijgen voor het bestreden besluit of om het verstrekken van afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken af te dwingen of om de werking van een utb in douanezaken op te schorten. Een belangrijke eis voor het indienen van een verzoek tot een voorlopige voorziening is het connexiteitsvereiste. Deze eis houdt in dat een bezwaarprocedure of beroepsprocedure aanhangig moet zijn. In dit geval had de belastingplichtige in de bezwaarfase het verzoek ingediend. Voordat de rechtbank het verzoek echter ter zitting had kunnen behandelen, had de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan. Vanwege deze actie stelde de inspecteur zich op het standpunt dat het verzoek niet-ontvankelijk moest worden verklaard omdat niet werd voldaan aan het connexiteitsvereiste. Art. 8:81, lid 5, Awb steekt hier een stokje voor. De inspecteur zou anders namelijk gemakkelijk kunnen voorkomen dat de rechtbank een voorlopige voorziening vaststelt door steeds net voor de zitting uitspraak te doen. Om die reden is bepaald dat als de inspecteur hangende de behandeling van het verzoek uitspraak op bezwaar doet, de belastingplichtige de gelegenheid krijgt beroep in te stellen. Het verzoek wordt dan gezien als een verzoek dat hangende de beroepsprocedure is gedaan, zodat aan het connexiteitsvereiste is voldaan. De rechtbank verwerpt het standpunt van de inspecteur dan ook terecht.
Het andere punt dat in deze zaak speelt is de vraag of de belastingplichtige recht heeft op een proceskostenvergoeding bij de intrekking van het verzoek. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in art. 8:75 en 8:75a Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. In dit besluit zijn nadere regels gegeven over de kosten waarop een veroordeling betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag wordt vastgesteld. Gaat het om een verzoek tot het toekennen van een proceskostenveroordeling bij de intrekking van een beroep, dan moet het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de bezwaren van de belastingplichtige zijn tegemoetgekomen. In dit geval ziet de procedure op de intrekking van een verzoek voorlopige voorziening. Art. 8:84, lid 5, Awb bepaalt dat de bepalingen uit art. 8:75 en 8:75a Awb hierop van overeenkomstige toepassing zijn.
Voor het toekennen van een proceskostenvergoeding bij de intrekking van een verzoek is het dus noodzakelijk dat de inspecteur geheel of gedeeltelijk aan het verzoek is tegemoetgekomen. Daaraan schort het in deze zaak. De belastingplichtige had met zijn verzoek voor ogen om de inspecteur te (laten) gelasten dat hij inzage moest geven in de op de zaak betrekking hebbende stukken in de bezwaarprocedure tegen de informatiebeschikking. Hangende deze procedure(s) heeft de inspecteur van de Belastingdienst informatie aan de belastingplichtige verstrekt. Die informatie zag echter niet op de informatiebeschikking maar op een andere kwestie. Als gevolg daarvan oordeelt de rechtbank dat de inspecteur niet geheel of gedeeltelijk aan het verzoek is tegemoetgekomen. Ik vraag me af of de rechtbank niet op een andere manier toch het gelijk aan de zijde van de belastingplichtige had kunnen scharen. Immers, inmiddels loopt er een beroepsprocedure tegen de informatiebeschikking. Op grond van art. 8:42 Awb is de inspecteur verplicht om in deze procedure alle op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen. Als de inspecteur zijn verweerschrift en deze stukken al heeft ingediend, zou toch kunnen worden gezegd dat de inspecteur aan het verzoek is tegemoetgekomen?
[1] Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Jaeger advocaten-belastingkundigen te Amsterdam.
Stuur een reactie naar de auteur