Geen schending hoorplicht bij volledige tegemoetkoming bezwaar

Samenvatting


Belanghebbende is in bezwaar gegaan tegen een naheffingsaanslag BPM. Bij uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag vernietigd. Het hof is van oordeel dat met het vernietigen van de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag de inspecteur volledig is tegemoetgekomen aan het bezwaar daartegen, en hij van het horen van belanghebbende kon afzien. Het verzoek om kostenvergoeding betreft een nevenvordering en maakt geen deel uit van het bezwaar. Het hof wijst de aanspraak van belanghebbende op een schadevergoeding ter grootte van de werkelijke proceskosten af. De gemachtigde werkt op basis van no cure no pay, zodat belanghebbende zonder enig financieel risico kon procederen en daarmee haar aan het Unierecht ontleende rechten kon effectueren. Ook voor de proceskosten in bezwaar ziet het hof geen aanleiding een hogere vergoeding toe te kennen dan de door de inspecteur reeds toegekende vergoeding, berekend aan de hand van de forfaitaire normering van het besluit. Het hof wijst het verzoek om een immateriëleschadevergoeding eveneens af, omdat er geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.

(Hoger beroep ongegrond.)

Commentaar (auteur [1])


n deze zaak heeft de gemachtigde van de belanghebbende enige formele grieven opgeworpen. De inhoud van deze grieven wekt verbazing en roept de vraag op of het wenselijk is dat hierover in beroep en hoger beroep wordt geprocedeerd. De grieven zijn immers, zoals uit het navolgende blijkt, te kenmerken als een schot hagel in plaats van een scherp schot. Allereerst de grief van de gemachtigde over het niet horen in de bezwaarfase. Wat de gemachtigde tijdens een dergelijk hoorgesprek nog toe te voegen had aan de zaak, is mij een raadsel. Immers, de inspecteur wilde volledig tegemoetkomen aan de bezwaren van de belastingplichtige. Meer kun je niet krijgen in bezwaar. De wet bepaalt in zo’n situatie ook dat de inspecteur kan afzien van het horen van de belastingplichtige (art. 7:2 Awb, art. 7:3 Awb en art. 25 AWR). De gemachtigde tracht dit te omzeilen door het standpunt in te nemen dat de inspecteur niet volledig aan het bezwaar is tegemoetgekomen, omdat niet, conform het verzoek daartoe, de integrale proceskosten zijn vergoed. De rechtbank en het hof maken hiermee korte metten. Beide instanties oordelen dat voor de vraag of van het hoorgesprek kan worden afgezien de naheffingsaanslag BPM als toetsingskader geldt en niet het verzoek om proceskostenvergoeding. Zoals uit art. 7:15 Awb volgt is een dergelijk verzoek een nevenvordering. Vervolgens werpt de gemachtigde van belanghebbende op dat zowel in de bezwaar- als in de beroepsfase een vergoeding van de werkelijke proceskosten moet worden toegekend. Uit de jurisprudentie volgt dat een vergoeding voor de werkelijke proceskosten slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden wordt toegekend. Van dergelijke bijzondere omstandigheden, zoals tegen beter weten in handelen van de inspecteur, is in deze zaak geen sprake. Bovendien is van belang dat de gemachtigde op basis van no cure no pay bijstand heeft verricht, zodat de belastingplichtige in feite nog geen kosten heeft gemaakt voor de procedure. Tot slot werpt de gemachtigde van belanghebbende de grief op dat de redelijke termijn is overschreden en dat belanghebbende daardoor in aanmerking komt voor een immateriëleschadevergoeding. Om hiervoor in aanmerking te komen moet de zaak in de bezwaar- en beroepsfase niet binnen twee jaar zijn behandeld. Daarbij geldt in principe dat de bezwaarfase (maximaal) zes maanden mag duren en de beroepsfase anderhalf jaar. Duurt de bezwaarfase langer dan zes maanden, maar blijft de procedure in bezwaar en beroep binnen de twee jaar, dan is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn. De langere duur van de bezwaarfase wordt dan gecompenseerd met de kortere duur van de beroepsfase. In dit geval heeft de inspecteur weliswaar buiten de zesmaandentermijn beslist op het bezwaarschrift, maar daarmee is direct de onzekerheid voor de belastingplichtige opgeheven. Immers, de inspecteur is daarmee volledig aan het bezwaar tegemoetgekomen. De rechtbank en het hof zien daarin aanleiding om te oordelen dat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.

[1] Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Jaeger advocaten-belastingkundigen te Amsterdam.

Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur