Heffingsambtenaar heeft verzoek om telefonische hoorzitting ten onrechte geweigerd
Alle pagina's gelinkt aan
Samenvatting
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn vrijstaande woning. In bezwaar is door de gemachtigde van belanghebbende verzocht om telefonisch te worden gehoord. Dat verzoek is door de heffingsambtenaar uiteindelijk afgewezen. Het hof overweegt dat een bestuursorgaan gehoor dient te geven aan de wens van een belanghebbende om hem telefonisch te horen, tenzij zwaarder wegende belangen aan de zijde van het bestuursorgaan zich hiertegen zouden verzetten. Het hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar het verzoek van belanghebbende om een telefonische hoorzitting ten onrechte heeft geweigerd. De door de heffingsambtenaar aangedragen argumenten om in dit geval niet telefonisch te horen, overtuigen het hof niet, terwijl het hof het argument van gemachtigde dat hij zodoende in staat is om – evenals de heffingsambtenaar – zijn eigen systemen te raadplegen waardoor hij de belangen van de belanghebbende beter kan behartigen en er wordt gekomen tot een doelmatige hoorzitting, een valide reden acht. Aldus heeft de heffingsambtenaar in strijd met art. 7:2 Awb gehandeld. Inhoudelijk oordeelt het hof dat geen van de partijen de door hen verdedigde waarde van de woning aannemelijk heeft gemaakt. Het hof stelt vervolgens de waarde van de woning in goede justitie vast.
(Hoger beroep gegrond.)
Commentaar
Op grond van art. 7:2 Awb jo. art. 25, lid 1, AWR heeft een belanghebbende het recht om te worden gehoord in de bezwaarfase. Aan dit hoorrecht is de mogelijkheid om inzage te nemen in het dossier gekoppeld. In de wet is niet bepaald op welke wijze dit horen moet gebeuren. In de parlementaire geschiedenis is aan de orde gekomen dat wanneer het bestuursorgaan de wens heeft om telefonisch te horen, dit alleen maar kan als de belanghebbende daarmee instemt. Belanghebbende heeft dus het recht om persoonlijk te worden gehoord. In art. 9 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht is vastgelegd dat een inspecteur van de Belastingdienst een hoorgesprek niet telefonisch voert. Wel kan het zo zijn, aldus lid 3 van dit artikel, dat de belanghebbende na telefonisch contact met de inspecteur van mening is dat hij zijn zaak (telefonisch) voldoende heeft toegelicht en afziet van een hoorgesprek.
In dit geval is het echter geen rijksbelastingzaak maar een zaak over lokale heffingen. De belanghebbende had in dit geval aan de gemeente gevraagd om telefonisch te worden gehoord. Voordeel van deze werkwijze voor de belanghebbende was dat hij zelf ook bij zijn (digitale) dossier kon, zodat het horen effectief en functioneel kon plaatsvinden. De gemeenteambtenaar was het hier echter niet mee eens en wilde de belanghebbende alleen in persoon tijdens een hoorzitting ‘horen’.
In HR 1 juni 2012, nr. 11/04661, NTFR 2012/1437 is geoordeeld dat de mogelijkheid bestaat dat een telefoongesprek op een zodanige wijze plaatsvindt dat het zich, afgezien van de lijfelijke aanwezigheid, materieel niet onderscheidt van een hoorzitting als bedoeld in afdeling 7.2 Awb. De Hoge Raad oordeelde dat in zo’n geval aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van de proceskosten.
In dit geval is niet ter discussie of een proceskostenvergoeding kan/moet worden toegekend, maar of het horen telefonisch kan plaatsvinden. Hof Den Bosch is van oordeel dat dit kan. Daarbij sluit het hof aan bij de lijn die door Hof Den Haag 19 februari 2013, nr. 12/00053, NTFR 2013/2827 is ingezet. Het hof oordeelde toen dat het bestuursorgaan gehoor dient te geven aan een verzoek van een belanghebbende om telefonisch te worden gehoord, tenzij zwaarder wegende belangen aan de zijde van het bestuursorgaan zich hiertegen zouden verzetten.
Hof Den Bosch beoordeelt vervolgens of er sprake is van zwaarwegende belangen aan de zijde van de heffingsambtenaar. Het hof oordeelt dat de argumenten van de heffingsambtenaar geen hout snijden. Deze argumenten waren: (i) het is lastig om tijdens een telefonisch hoorgesprek nadere stukken te overleggen, (ii) het is lastig om van een telefonisch hoorgesprek een verslag te maken, (iii) non-verbale communicatie ontbreekt bij een telefonisch hoorgesprek, (iv) tijdens een telefonisch hoorgesprek wordt privacygevoelige informatie gedeeld en (v) telefonisch horen is niet efficiënt en doelmatig. Het hof treft dus geen zwaarwegende belangen aan, zodat de heffingsambtenaar niet voorbij had mogen gaan aan het telefonisch horen. Een – mijns inziens – terecht oordeel omdat het belangrijkste argument voor het telefonisch horen was gelegen in het feit dat de belanghebbende dan ook zijn volledige (digitale) dossier tot zijn beschikking had. De argumenten van de heffingsambtenaar lijken een beetje gezocht om te voorkomen dat telefonisch zou worden gehoord. In de praktijk is dit een uitzonderingssituatie. De meeste instanties bieden telefonisch horen aan omdat dit in de praktijk efficiënter is. De heffingsambtenaar had deze kwestie mogelijkerwijs in de kiem kunnen smoren door de belanghebbende aan te bieden om gebruik te maken van het ‘wifinetwerk’ van het gemeentehuis, zodat de belanghebbende kon inloggen op zijn eigen (digitale) omgeving.
[1] Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Jaeger advocaten-belastingkundigen te Amsterdam.
Stuur een reactie naar de auteur