Het einde van de (straffeloze) inkeer

Het einde van de (straffeloze) inkeer

Mede dankzij het rumoer dat (mede) de Staatssecretaris van Financiën daar de laatste jaren via de dagbladen aan geeft, kan de ‘inkeerregeling’ zich (letterlijk en figuurlijk) in een ongenadige bekendheid verheugen. De inkeerregeling gaat nu echter aan zijn eigen succes ten onder, zo blijkt uit het wetsvoorstel ‘Fiscaal stimuleringspakket en overige fiscale maatregelen’[1] dat begin juni in de Tweede Kamer werd aangenomen.

Behalve de beperking van de strafuitsluiting bij inkeer, wordt de hoogte van beboeting van box-III-delicten verdrievoudigd. Gelet op de uitermate snelle invoering nu – ondanks dat de wet nog niet ongeschonden door de Eerste Kamer is – hierbij alvast de wijzigingen.

Einde inkeerregeling
Met een overgangsbepaling die het huidige ‘straffeloze’ regime handhaaft voor dit jaar, is[2] de mogelijkheid van de baan om boeteloos een verkeerd gedane aangifte te corrigeren. Daarmee wordt correctie bedoeld door, vóórdat hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid of onvolledigheid redelijkerwijze bekend is of zal worden, alsnog juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken. De nieuwe regeling houdt in dat een spijtoptant twee jaar de tijd krijgt om op zijn schreden terug te keren, maar dat na die tijd onjuistheden opbiechten ‘slechts’ een omstandigheid is die aanleiding geeft tot matiging van de vergrijpboete. Strafvervolging blijft bij inkeer overigens uitgesloten. De toelichting op de wijziging van artikel 67n AWR geeft aan bij de matiging te denken aan een boete van 15%. Dit moet echter wel in het nog te wijzigen Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB) worden vastgelegd, wil daar met zekerheid een beroep op kunnen worden gedaan.

Aanpassing BBBB
Eerder dit jaar is het BBBB, afgezien van de naam, al ‘gemoderniseerd’. Zo is onder andere de verzuimregeling op de schop gegaan, hetgeen (nadelig uitpakt voor belastingplichtigen, maar) verstandig is, gelet op de naderende mogelijkheid[3] om (onder meer) adviseurs mede te beboeten voor onvolkomenheden in aangiften. Deze beboeting van medeplegers roept echter om nog ingrijpender wijzigingen van het boetebesluit.

Het doel daarvan is om enige eenheid in de uitvoering te krijgen en de aangekondigde ‘prudentie’ daarbij ook kracht bij te zetten. De wijziging van de inkeerregeling noopt dus tot aanpassing van het boetebesluit, wil de inkeerling niet volledig overgeleverd zijn aan de reguliere boetebepaling. De parlementaire toezegging van (enige) matiging, die – zo wederom de toelichting – afhankelijk moet zijn van de maatschappelijke ontwikkelingen, biedt onvoldoende rechtszekerheid.

De maatschappelijke ontwikkelingen zijn in ieder geval de zwartspaarder slecht gezind, die ontwikkelingen duiden immers op strafverzwarende omstandigheden.

300% boete
De nochtans maximale boete van 100% over niet betaalde belasting wordt – voor zover het belastingbedrag ziet op verzwegen box III inkomen – verhoogd tot maximaal 300%. Deze wetswijziging kent geen overgangsregeling, oftewel: treedt in op de dag van inwerkingtreding van de wet. De beoogde datum hiervoor is 1 juli a.s. Elke aangifte IB die na deze datum had moeten worden gedaan, of daadwerkelijk is gedaan, kan bij gebleken opzet (en/of grove schuld bij navordering) bij de aanslagregeling worden beboet met maximaal 300% over het gedeelte van de belasting dat ziet op het belastbaar inkomen, als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001.

Evenredigheid en proportionaliteit van de boete
Ik vraag mij af of het beoogde drie keer zo zwaar bestraffen van zwartspaarders recht doet aan het evenredig en proportioneel straffen van fiscale delicten. Ondanks alle ophef over het niet afdragen van belasting over bij buitenlandse bankrekeningen geparkeerde vermogensbestanddelen, kan toch niemand ontkennen dat het wellicht een ergerlijk delict is, maar toch bij lange na niet zo verderfelijk als bijvoorbeeld zwartwerken, om nog maar te zwijgen van carrouselfraude. Bij deze laatste vormen van fraude is het belastingtarief echter veel hoger dan de ‘schamele’ 1,2% over vermogen. In wezen wordt dus de koppeling losgelaten tussen de hoogte van de boete en de hoogte van de verzwegen belasting.

In de laatste wijziging van het BBBB zijn de paragrafen over strafverzwarende en verzachtende omstandigheden naar voren gehaald. Hiermee wordt benadrukt dat ook in bezwaar de percentages voor het bepalen van de hoogte van de boete van 25%, 50% en 100% van het berokkende fiscaal nadeel een indicatie zijn. Het uiteindelijk te hanteren percentage, of wat mij betreft eigenlijk het uiteindelijk te hanteren boetebedrag, moet in overeenstemming zijn met de feiten en omstandigheden van het geval, de verwijtbaarheid van de gedraging. Ook de belastingrechter moet (ambtshalve) de hoogte toetsen.

Strafmaatverweer in fiscalibus
Noopte beboeting bijna altijd al tot het daadwerkelijk voeren van een strafmaatverweer in een fiscale procedure (hetgeen velen ten onrechte achterwege laten), de toekomstige – bepleitbare (maximale?) – 15% bij inkeer en maximale 300% bij box III, alsmede niet te vergeten de beboeting van medeplegers, zal meer dan ooit noodzaak zijn tot nuancering van de standaardpercentages. In de huidige jurisprudentie blijkt een standaardpercentage erg vaak ‘passend en geboden’, hetgeen geen recht doet aan de diversiteit in ‘de feiten en omstandigheden van het geval’. De historie leert ons derhalve dat de rechter niet automatisch maatwerk levert: er ligt voor ons een taak in het verschiet.

Repressiever belastingrecht
Het belastingrecht is weer een stuk repressiever geworden. Was in de jaren zeventig belastingontduiking nog de nationale volkssport, inmiddels heeft het zich een plek verworven tussen de echte misdaad. Ook biechten is er niet meer bij, net zo min als de gedachte dat beboeting slechts de cliënt treft. Los van de noodzaak tot het grondig herzien van het BBBB past serieuze boeteoplegging een genuanceerd oordeel. Om genuanceerd te oordelen is het aandragen van relevante feiten en omstandigheden onontbeerlijk. Adviseurs zullen meer dan ooit oog moeten hebben voor de moraliteit en de reden voor het – kennelijke – gebrek daaraan, naast kennis van het (belasting) recht.


[1] Nr. 31 301.

[2] Behoudens de volgens mij niet erg waarschijnlijke verwerping door de Eerste Kamer.

[3] Bij invoering van de 4e tranche AWB.

Dit bericht werd geplaatst in: Inkeerregeling

Stuur een reactie naar de auteur