Hoger beroep niet-ambtelijke omkoping en medeplegen van valsheid in geschrift. Overschrijding redelijke termijn.

ECLI:NL:GHAMS:2023:2945

Inhoudsindicatie

Niet-ambtelijke omkoping en medeplegen van valsheid in geschrift. Overschrijding redelijke termijn. Oplegging taakstraf van 240 uur en voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 23-002437-19 (strafzaak)

Datum uitspraak: 18 september 2023

TEGENSPRAAK

Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-845018-17 tegen:

[verdachte01] ,

geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1967,

adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 4 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

feit 1
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 januari 2013 te Leusden en/of Assen en/of De Wijk (gemeente De Wolden) en/of Beilen (gemeente Midden-Drenthe) en/of Meppel en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) aan [naam01] die, anders dan als ambtenaar, te weten als directeur van het [onderneming01] van Stichting [stichting01] en/of GGZ [plaats01] , werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij Stichting [stichting01] en/of GGZ [plaats01] , naar aanleiding van hetgeen die [naam01] in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, (telkens) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n), te weten een of meer betaling(en) van in totaal een bedrag aan geld van 344.203,- euro, in elk geval van een of meer bedrag(en) aan geld, heeft gedaan van die aard en/of onder zodanige omstandigheden, dat hij, verdachte redelijkerwijs had moeten aannemen dat die [naam01] die gift(en) en/of belofte(n) in strijd met de goede trouw zou verzwijgen tegenover zijn werkgever;

feit 2
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2010 tot en met 15 april 2016 te Leusden en/of Assen en/of De Wijk (gemeente De Wolden) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander (te weten met [naam01] ), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een (groot aantal) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:

– een of meer leningsovereenkomst(en) tussen [naam01] en verdachte (DOC-045 en DOC-046) en/of

– dertien, althans een of meer factu(u)r(en) op naam van [bedrijf01] , gericht aan [bedrijf02] en/of [naam02] , te weten:

– een factuur met nummer [nummer01] en datum 3 november 2010 (DOC-019) en/of

­ een factuur met nummer [nummer02] en datum 17 januari 2011 (DOC-020) en/of

­ een factuur met nummer [nummer03] en datum 23 januari 2011 (DOC-021) en/of

­ een factuur met nummer [nummer04] en datum 17 maart 2011 (DOC-022) en/of

­ een factuur met nummer [nummer05] en datum 23 juni 2011 (DOC-025) en/of

­ een factuur met nummer [nummer06] en datum 21 augustus 2011 (DOC-026) en/of

­ een factuur met nummer [nummer07] en datum 11 september 2011 (DOC-027)en/of

­ een factuur met nummer [nummer08] en datum 5 oktober 2011 (DOC-028) en/of

­ een factuur met nummer [nummer09] en datum 4 november 2011 (DOC-029) en/of

­ een factuur met nummer [nummer10] en datum 5 december 2011 (DOC-030) en/of

­ een factuur zonder nummer en datum 4 januari 2012 (DOC-031) en/of

­ een factuur met nummer [nummer11] en datum 24 januari 2012 (DOC-032) en/of

­ een factuur met nummer [nummer12] en datum 26 februari 2012 (DOC-033) en/of

– een factuur op naam van [bedrijf03] , gericht aan [bedrijf02] en/of [naam02] , te weten een factuur met nummer [nummer08] en datum 1 mei 2011 (DOC-023) en/of

– een factuur op naam van [bedrijf04] , gericht aan [bedrijf02] en/of [naam02] , te weten een factuur met nummer [nummer13] en datum 6 juni 2011 (DOC-024), (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door:

– in die leningsovereenkomst(en) aan te geven te zijn overeengekomen dat de schuldenaar (te weten [naam01] ) ter leen (een) geldbedrag(en) heeft ontvangen van schuldeiser (te weten hij, verdachte), terwijl die/dat geldbedrag(en) in werkelijkheid niet ter leen is/zijn ontvangen en/of

– op die/een factu(u)r(en) aan te geven dat [bedrijf01] en/of [bedrijf03] en/of [bedrijf04] werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf02] en/of [naam02] , terwijl die werkzaamheden in werkelijkheid niet was/waren verricht, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

feit 3
hij in of omstreeks de peridode van 1 januari 2011 tot en met 2 augustus 2011 te De Wijk (gemeente De Wolden) en/of Luxemburg en/of Leuven en/of één of meer plaatsen in Nederland en/of Luxemburg en/of België tezamen en in vereniging met anderen of een ander (te weten met [naam03] ), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een of meer geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:

– vijf, althans een of meer factu(u)r(en) op naam van/gericht aan [bedrijf05] , te weten:

­ een factuur met nummer [nummer14] en datum 31 december 2011 (DOC-137) en/of

­ een factuur met nummer [nummer15] en datum 21 maart 2011 (DOC-139) en/of

­ een factuur met nummer [nummer16] en datum 18 april 2011 (DOC-144) en/of

­ een factuur met nummer [nummer17] en datum 14 juni 2011 (DOC-140) en/of

­ een factuur met nummer [nummer18] en datum 26 juli 2011 (DOC -096 en DOC-136) en/of

– twee, althans een of meer factu(u)r(en) op naam van/gericht aan [bedrijf06] , te weten

  • -een factuur met nummer [nummer19] en datum 1 februari 2011 (DOC-138) en/of
  • -een factuur met nummer [nummer20] en datum 14 juni 2011 (DOC-141),

valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door: op die factu(u)r(en) werkzaamheden (te weten “consulting services”) op te (laten) nemen die verricht zouden zijn in opdracht van/voor [bedrijf02] Ltd, terwijl die werkzaamheden niet in opdracht van/voor [bedrijf02] Ltd en/of hem, verdachte was/waren verricht, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een deels andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Verjaring

De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van mogelijke verjaring van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van het hof. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de verweten gedragingen onder feit 1 niet verjaard zijn, onder andere door stuiting van de verjaring door het uitbrengen van de dagvaarding in eerste aanleg. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde nog niet is verjaard.

Ne bis in idem

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van feit 3 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het onderzoek van de FIOD naar deze facturen is gericht op artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), te weten het gebruik maken van de facturen of het voorhanden hebben daarvan terwijl de verdachte in het fiscale traject al onherroepelijk is beboet voor het ten laste van de fiscale winst brengen van de facturen van [naam03] , dus voor het gebruik van die facturen om een aftrekpost te kunnen verantwoorden. Nu de verdachte in de onderhavige strafzaak wordt verweten dat hij de facturen valselijk heeft opgemaakt (artikel 225, eerste lid, Sr) en het met artikel 225, tweede lid, Sr overeenkomende feit ter afdoening aan de Belastingdienst is overgelaten, wordt de samenloopregeling van artikel 56, tweede lid, Sr bewust ontweken, aldus de raadsvrouw.

De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de gedraging van de verdachte in het kader van artikel 225, eerste lid, Sr ten laste is gelegd en dat het hof dus geen rekening hoeft te houden met de samenloopregeling.

Het hof begrijpt uit hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht dat een beroep wordt gedaan op het ‘ne bis in idem’-beginsel’ en/of het ‘una via’-beginsel, hetgeen moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van ‘hetzelfde feit’ moet worden gekeken naar a) de juridische aard van de feiten, waarbij van belang is de mate van verschil tussen de verschillende strafbare feiten, in het bijzonder wat betreft (i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en (ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, en b) de gedraging van de verdachte met dien verstande dat, indien het om verschillende gedragingen gaat, de mate van verschil tussen de gedragingen van belang is, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.

Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat geen sprake is van ‘hetzelfde feit’. Aan de verdachte is immers niet tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk gebruik maken van valselijk opgemaakte geschriften (artikel 225, tweede lid, Sr, waarnaar in de vervolgingsuitsluitingsgrond van artikel 69, vierde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt verwezen), maar aan het valselijk opmaken daarvan (artikel 225, eerste lid, Sr). De gedragingen vallen dus niet onder dezelfde delictsomschrijving. Daar komt nog bij dat uit hetgeen de raadsvrouw ter onderbouwing van dit verweer heeft aangevoerd en de stukken die zij daaromtrent heeft overgelegd, volgt dat de door de Belastingdienst vanwege het voorgaande opgelegde navorderingsaanslag en fiscale boete zijn opgelegd aan [bedrijf02] Ltd, en niet aan de verdachte. De (beweerde) overtreder is daarom niet dezelfde als degene tegen wie de bestuurlijke (belasting)maatregelen zijn getroffen, waaruit volgt dat de verdachte niet thans opnieuw in rechte wordt betrokken. Het verweer van de raadsvrouw, ook voor zover dat zou zien op het ontwijken van de samenloopregeling, wordt verworpen.

Bewijsoverwegingen

Het standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen op de wijze zoals door de rechtbank is beslist.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 primair verzocht de verdachte vrij te spreken, omdat de bestanddelen van niet-ambtelijke omkoping niet kunnen worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake was van een gift die tot doel had het gunnen van het inkoopverbetertraject aan [bedrijf02] , omdat de betalingen aan [naam01] zagen op de in 2007 gestarte samenwerking tussen [naam02] en [naam01] en een andere zakelijke grondslag hadden. Het ging om een oude afspraak om in de toekomst bij een voldoende groot project winsten te delen. Daarnaast heeft [naam01] geen activiteiten verricht om de inkoopverbeteringsopdracht aan [bedrijf02] te laten gunnen en is er geen causaal verband tussen de betalingen aan [naam01] en zijn vermeende prestaties. Die vermeende activiteiten vonden bovendien buiten de tenlastegelegde periode plaats. Ook kon [naam01] niet zelfstandig facturen accorderen en was hij op non-actief gezet ten tijde van de bonusonderhandelingen, zodat hij daarin geen rol had. Voorts mocht de verdachte erop vertrouwen dat [naam01] toestemming had om vanuit zijn bedrijf [bedrijf01] te werken naast zijn reguliere werkzaamheden voor zijn werkgever. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht het omkopingsbedrag vast te stellen op € 191.837,59.

Het oordeel van het hof

Feiten en omstandigheden

Met de rechtbank gaat het hof op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden. 1

Ten aanzien van feit 1

De verdachte heeft op 5 april 2007 zijn eenmanszaak [bedrijf02] opgericht en één dag later is de eenmanszaak van [naam01] , [bedrijf01] (verder: [bedrijf01] ), opgericht. 2 De onderneming [bedrijf02] Ltd heeft als startdatum 1 januari 2009 met de verdachte als enige bestuurder. 3 Hij was de uiteindelijke belanghebbende (UBO) van dit bedrijf. 4 Op 9 december 2009 is tussen opdrachtgever [opdrachtgever01] (later opgegaan in Stichting [stichting01] ) en de leverancier [bedrijf02] een overeenkomst tot stand gekomen, namelijk het ‘inkoopverbetertraject’. Dit project zou aanvangen op 4 januari 2010. 5 De overeenkomst is getekend door vertegenwoordigers van [opdrachtgever01] , Stichting [stichting01] en de verdachte namens [bedrijf02] . 6 Ten tijde van het inkoopverbetertraject factureerde [bedrijf02] Ltd (dus niet de eenmanszaak) aan stichting [stichting01] voor de ingezette mandagen. 7

Sinds 1 januari 2010 is Stichting GGZ [plaats01] een zelfstandige werkmaatschappij als onderdeel van Stichting [stichting01] . 8 [naam01] werkte in de periode van maart 2001 tot en met januari 2010 als directeur Facilitair Bedrijf bij Stichting GGZ [plaats01] en van januari 2010 tot en met 2013 als directeur Inkoop bij Stichting [stichting01] . 9 Gedurende de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 januari 2013 ontving [naam01] zijn loon van Stichting GGZ [plaats01] , maar viel hij onder leiding en verantwoordelijkheid van Stichting [stichting01] . 10 [naam01] was verantwoordelijk voor de inkoop van Stichting [stichting01] , voor het inkoopverbetertraject en het contact inzake dat traject met [bedrijf02] . 11

[naam01] was nauw betrokken bij de aanbesteding van het inkoopverbetertraject en heeft de verdachte voorgedragen. 12 Uit de verklaringen [getuige01] en [getuige02] – die beiden werkzaam waren bij Stichting [stichting01] – blijkt dat [naam01] kon helpen bij het verkrijgen van variabele vergoedingen voor [bedrijf02] en dat [naam01] bij een geschil tussen Stichting [stichting01] en [bedrijf02] over de variabele vergoedingen partij trok voor [bedrijf02] . 13

Op de computer die in de woning van de verdachte is aangetroffen is correspondentie gevonden tussen de verdachte en [naam01] , waarbij door middel van een Excel-bestand werd bijgehouden wat het tegoed van [naam01] was ten opzichte van [naam02] met betrekking tot de inkomsten uit het inkoopverbetertraject. Het laatste werkblad van dit Excel-bestand bevat een samenvatting van de verdeling van de inkomsten aan [naam01] . 14 Voor een aantal van de betalingen werd een factuur door [bedrijf01] verzonden. Het geld is door [naam01] onder meer ontvangen via giraal betaalde facturen door [bedrijf02] Ltd en contant door [naam02] betaalde facturen. 15 [naam01] heeft daarnaast een aantal contante betalingen gekregen van de verdachte. 16

[naam01] heeft in ieder geval een bedrag van in totaal € 329.863,- ontvangen, bestaande uit:

– de facturen die door [bedrijf01] zijn verzonden en die terugkomen in de samenvatting van de verdeling van de inkomsten, voor een bedrag van € 99.170,-;

– de omzetbelasting over deze facturen die door [naam01] niet is afgedragen aan de Belastingdienst, voor een bedrag van € 18.972,-;

– een contant bedrag van € 68.000,-;

– een giraal bedrag van [naam04] (de echtgenote van de verdachte) van € 20.000,-;

– een bedrag van € 123.721,- dat [bedrijf02] , dan wel [bedrijf02] Ltd, dan wel de verdachte aan facturen heeft voldaan en waar [naam01] (gedeeltelijk) voor heeft betaald. 17

GGZ [plaats01] en [stichting01] waren niet op de hoogte van de nevenwerkzaamheden van en het ontvangen van beloningen/provisies door [naam01] . Nevenwerkzaamheden dienden vermeld te worden en directeuren mochten geen eigen bedrijf hebben. 18

Ten aanzien van feit 2

In de woning van [naam01] is een uitgeprinte leningsovereenkomst gevonden. 19 Het betreft een leningsovereenkomst tussen [naam01] , schuldenaar, en de verdachte, schuldeiser, met een tweetal dateringen, te weten 31 augustus 2011 (datum bovenaan de leningsovereenkomst) en 9 augustus 2010 (datum onderaan de leningsovereenkomst) voor een geleend geldbedrag van € 4.000,-. Op 15 april 2016 is deze leningsovereenkomst toegestuurd naar de controleambtenaar van de Belastingdienst. 20 Daarnaast is een soortgelijke leningsovereenkomst gedateerd 9 augustus 2010 aangetroffen voor een bedrag van € 16.000,-. 21

De volgende facturen op naam van [bedrijf01] gericht aan “ [bedrijf02] ”, ten aanzien van de heer [naam02] , zijn aangetroffen:

– een factuur met nummer [nummer01] van 3 november 2010 (DOC-019); 22

– een factuur met nummer [nummer02] van 17 januari 2011(DOC-020); 23

– een factuur met nummer [nummer03] van 23 januari 2011 (DOC-021); 24

– een factuur met nummer [nummer04] van 17 maart 2011 (DOC-022); 25

– een factuur met nummer [nummer05] van 23 juni 2011 (DOC-025); 26

– een factuur met nummer [nummer06] van 21 augustus 2011 (DOC-026); 27

– een factuur met nummer [nummer07] van 11 september 2011 (DOC-027); 28

– een factuur met nummer [nummer08] van 5 oktober 2011 (DOC-028); 29

– een factuur met nummer [nummer09] van 4 november 2011 (DOC-029); 30

– een factuur met nummer [nummer10] van 5 december 2011 (DOC-030); 31

– een factuur van 4 januari 2012 (DOC-031); 32

– een factuur met nummer [nummer11] van 24 januari 2012 (DOC-032); 33

– een factuur met nummer [nummer12] van 26 februari 2012 (DOC-033). 34

Deze facturen komen terug in het laatste werkblad van het Excel-bestand waarin de samenvatting van de verdeling van de inkomsten aan [naam01] wordt weergegeven. 35

De verdachte heeft in een schriftelijke verklaring van 8 mei 2019 bekend dat de facturen DOC-019, DOC-025, DOC-026, DOC-027, DOC-028, DOC-030, DOC-031, DOC-032 en DOC-033 valselijk zijn opgemaakt om de winst met [naam01] te verdelen en dat zij dat samen hadden afgesproken. 36 Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft de verdachte verklaard bij zijn schriftelijke verklaring te blijven en bevestigd dat deze facturen en leningsovereenkomsten valselijk en in samenspraak met [naam01] zijn opgemaakt. 37

Ten aanzien van feit 3

Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte is de administratie van [bedrijf02] Ltd aangetroffen. 38 Daarin bevonden zich de volgende facturen van [bedrijf05] dan wel [bedrijf06] , gericht aan [bedrijf02] Ltd:

– een factuur met nummer [nummer14] van 31 januari 2011 (DOC-137); 39

– een factuur met nummer [nummer15] van 21 maart 2011 (DOC-139); 40

– een factuur met nummer [nummer16] van 18 april 2011 (DOC-144); 41

– een factuur met nummer [nummer17] van 14 juni 2011 (DOC-140); 42

– een factuur met nummer [nummer19] van 1 februari 2011 (DOC-138); 43

– een factuur met nummer [nummer20] van 14 juni 2011 (DOC-141); 44

Op de factuur met nummer [nummer14] staat als factuurdatum 31 december 2011 vermeld, maar het hof gaat gelet op de betaaldatum van 1 februari 2011 en de factuuromschrijving (periode januari 2011) uit van de factuurdatum van 31 januari 2011.

Als bijlage bij een e-mailbericht van [naam03] en als hardcopy bij de doorzoeking van de woning van de verdachte werd een factuur met nummer [nummer18] van 26 juli 2011 aangetroffen (DOC-096 en DOC-136). 45

De verdachte heeft in een schriftelijke verklaring van 8 mei 2019 bekend dat de facturen DOC-137, DOC-139, DOC-140, DOC-138 en DOC-141 valselijk zijn opgemaakt om zo minder belasting te hoeven afdragen en dat deze werkwijze samen met [naam03] is overeengekomen. 46 Dit blijkt ook uit

e-mailcorrespondentie tussen [naam02] en [naam03] . 47 Ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 mei 2019 en ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard bij zijn schriftelijke verklaring te blijven en bevestigd dat deze facturen in samenspraak met [naam03] valselijk zijn opgemaakt. 48

Feit 1: niet-ambtelijke omkoping

Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van niet-ambtelijke omkoping van [naam01] . Met de rechtbank overweegt het hof het volgende.

Anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking

[naam01] was in de tenlastegelegde periode in dienst bij Stichting GGZ [plaats01] . Vanwege praktische redenen stond hij daar op de loonlijst, maar viel hij onder de leiding en verantwoordelijkheid van Stichting [stichting01] . [naam01] was daarmee ten tijde van het tenlastegelegde in dienstbetrekking.

Een gift of een belofte

Op basis van de valse facturen en de geldleningsovereenkomsten wordt vastgesteld dat [naam01] de geldbedragen heeft gekregen zonder dat daar reële werkzaamheden door [bedrijf01] dan wel [naam01] tegenover stonden, dan wel dat er sprake was van een lening als basis van de aan [naam01] uitbetaalde geldbedragen. Het hof komt dan ook tot het oordeel dat de door [naam01] ontvangen geldbedragen moeten worden aangemerkt als gift zoals bedoeld in artikel 328ter Sr.

Naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten

Het hof is met de rechtbank van oordeel dat voldoende is bewezen dat de betalingen hebben plaatsgevonden omdat [naam01] in zijn dienstbetrekking bij Stichting GGZ [plaats01] /Stichting [stichting01] iets zou doen of heeft gedaan. Daarbij gaat het om inspanningen zodat [bedrijf02] de opdracht tot het inkoopverbetertraject zou verkrijgen. Deze inspanningen hebben weliswaar plaatsgevonden vóór de tenlastegelegde periode, maar de betalingen zijn verricht in de tenlastegelegde periode en dat is het verwijt dat aan de verdachte wordt gemaakt. Daarnaast heeft [naam01] zich ingespannen om de variabele beloningen te verkrijgen.

Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat – op grond van het dossier en vanwege de door de raadsvrouw per e-mailbericht van 31 augustus 2023 toegestuurde aanvullende stukken – niet kan worden vastgesteld dat [naam01] facturen heeft geaccordeerd met daarop meer uren dan daadwerkelijk zijn verricht.

In strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever

“Bij het bestanddeel de goede trouw geldt dat van essentieel belang is of de ondergeschikte heeft gezwegen waar hij naar objectieve maatstaf tot spreken verplicht was geweest. Niet zijn goede trouw, maar de goede trouw is doorslaggevend. Deze strenge eis noodzaakt de ondergeschikte om, in geval van twijfel aan de toelaatbaarheid van de gift of belofte, zijn principaal te raadplegen” (Kamerstukken II 1966/67, 8437, nr. 6, p. 3).

Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [naam01] de ontvangsten van geldbedragen aan Stichting [stichting01] /GGZ [plaats01] had moeten melden. Dit volgt immers uit de verklaringen van [getuige03] , [getuige04] , [getuige05] en [getuige06] . Door dit na te laten heeft hij in strijd met de goede trouw jegens Stichting [stichting01] /GGZ [plaats01] gehandeld. [naam01] heeft immers in strijd met de belangen van zijn werkgever gehandeld. Gelet op het dossier en de wijze waarop sprake is van een door de verdachte en [naam01] vooropgezet plan, met betalingen van grote bedragen aan [naam01] , heeft de verdachte op zijn minst redelijkerwijs moeten aannemen dat [naam01] heeft gehandeld in strijd met zijn plicht en dat [naam01] zijn handelingen zou verzwijgen tegenover zijn werkgever. Er is van de zijde van de verdachte dan ook sprake van actieve omkoping.

Verklaringen verdachte

De verklaring van de verdachte, inhoudende dat een deel van de verrichte betalingen aan [naam01] voortvloeit uit een oude afspraak over winstdeling gemaakt in het kader van een ander project wat niet tot een opdracht had geleid, acht het hof met de rechtbank onaannemelijk. Het is erg ongeloofwaardig dat de verdachte vrijwillig de helft van zijn gemaakte winst, in dit geval meerdere tonnen aan euro’s, aan [naam01] zou betalen alleen omdat zij kennelijk in het verleden samen aan een deal (met betrekking tot [naam05] ) hebben gewerkt die uiteindelijk niets heeft opgeleverd, terwijl [naam01] bij de deal met [stichting01] – volgens de verklaring van de verdachte – geen enkele betrokkenheid heeft gehad. Bovendien had de misgelopen overeenkomst met [naam05] ook voor de verdachte kosten met zich gebracht die hij niet vergoed heeft gekregen en mogen de verdachte en [naam01] geacht worden dergelijke kosten als ondernemersrisico te beschouwen, waarvan het niet logisch is dat die later door één van beide ondernemers zouden worden gecompenseerd. Uit al het vorenstaande volgt dat door [naam01] beloften ten voordele van [bedrijf02] of de verdachte zijn gedaan en dat [naam01] daarvoor beloond werd.

Gelet op het voorgaande stelt het hof vast:

– dat via girale betalingen aan [bedrijf01] met [naam01] als begunstigde, en door middel van contante betalingen aan [naam01] , die [naam01] als een werknemer van Stichting [stichting01] geldbedragen heeft ontvangen van [bedrijf02] Ltd (hetgeen aan de verdachte wordt toegerekend aangezien hij de oprichter, bestuurder alsmede UBO van die rechtspersoon is) dan wel van de verdachte en

– dat uit de door [naam01] en de verdachte bedachte werkwijze blijkt dat die betalingen in direct verband hebben gestaan met een tegenprestatie die [naam01] als werknemer bij Stichting [stichting01] moest verrichten.

Het hof acht feit 1 – niet-ambtelijke omkoping – wettig en overtuigend bewezen.

Feit 2: valsheid in geschrift

Het hof spreekt de verdachte vrij van het valselijk opmaken dan wel vervalsen van de facturen op naam van [bedrijf03] gericht aan “ [bedrijf02] ”, ten aanzien van de heer [naam02] (DOC-023 en DOC-024). Deze facturen komen, in tegenstelling tot de overige ten laste gelegde facturen, niet terug in het Excel-overzicht van de verdeling van de inkomsten aan [naam01] .

Ten aanzien van de facturen DOC-020, DOC-021, DOC-022 en DOC-029 heeft de verdachte verklaard dat daar werkzaamheden van [naam01] tegenover stonden. Het hof overweegt echter dat de verdachte deze werkzaamheden niet concreet heeft onderbouwd. Omdat deze facturen wél in het eerdergenoemde Excel-overzicht terugkomen, gaat het hof ervan uit dat deze facturen onderdeel uitmaakten van de gemaakte afspraken omtrent de verdeling van de inkomsten tussen de verdachte en [naam01] in relatie tot het inkoopverbetertraject.

Het hof is – met betrekking tot de in het dossier aanwezige leningsovereenkomsten en facturen en mede gelet op de deels bekennende verklaring van de verdachte – van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde geschriften, met uitzondering van de facturen DOC-023 en DOC-24, vals door de verdachte en [naam01] zijn opgemaakt met het oogmerk om die documenten als echt en onvervalst te gebruiken. Het hof acht daarmee feit 2 wettig en overtuigend bewezen.

Feit 3: valsheid in geschrift

Ten aanzien van factuur DOC-144 heeft de verdachte verklaard dat daar werkzaamheden, te weten een training van [naam03] , tegenover stonden. Het hof overweegt echter dat de verdachte deze werkzaamheden niet concreet heeft onderbouwd. Daarbij komt het geven van een training niet overeen met de omschrijving van de werkzaamheden zoals vermeld op de betreffende factuur, te weten ‘ consulting services ’. Daarnaast gaat het om een factuur van € 20.000,- met factuurdatum 18 april 2011, terwijl op 4 april 2011 een bedrag van € 19.000,- is overgemaakt naar de rekening van [naam04] . 49 Dit komt overeen met de eerdergenoemde afgesproken werkwijze tussen de verdachte en [naam03] , waaruit blijkt dat [naam03] een gedeelte van het factuurbedrag mocht houden. 50

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

feit 1
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 januari 2013 in Nederland, meermalen aan [naam01] die, anders dan als ambtenaar, te weten als directeur van het [onderneming01] van Stichting [stichting01] en/of GGZ [plaats01] , werkzaam in dienstbetrekking bij Stichting [stichting01] en/of GGZ [plaats01] , naar aanleiding van hetgeen die [naam01] in zijn dienstbetrekking heeft gedaan dan wel zal doen, telkens giften, te weten betalingen van in totaal een bedrag aan geld van 329.863,- euro heeft gedaan, van die aard en onder zodanige omstandigheden dat hij, verdachte, redelijkerwijs had moeten aannemen dat die [naam01] die giften in strijd met de goede trouw zou verzwijgen tegenover zijn werkgever;

feit 2
hij in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 15 april 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander (te weten met [naam01] ), meermalen geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:

– leningsovereenkomsten tussen [naam01] en verdachte (DOC-045 en DOC-046) en

– dertien facturen op naam van [bedrijf01] , gericht aan [bedrijf02] en/of [naam02] , te weten:

– een factuur met nummer [nummer01] en datum 3 november 2010 (DOC-019) en

­ een factuur met nummer [nummer02] en datum 17 januari 2011 (DOC-020) en

­ een factuur met nummer [nummer03] en datum 23 januari 2011 (DOC-021) en

­ een factuur met nummer [nummer04] en datum 17 maart 2011 (DOC-022) en

­ een factuur met nummer [nummer05] en datum 23 juni 2011 (DOC-025) en

­ een factuur met nummer [nummer06] en datum 21 augustus 2011 (DOC-026) en

­ een factuur met nummer [nummer07] en datum 11 september 2011 (DOC-027) en

­ een factuur met nummer [nummer08] en datum 5 oktober 2011 (DOC-028) en

­ een factuur met nummer [nummer09] en datum 4 november 2011 (DOC-029) en

­ een factuur met nummer [nummer10] en datum 5 december 2011 (DOC-030) en

­ een factuur zonder nummer en datum 4 januari 2012 (DOC-031) en

­ een factuur met nummer [nummer11] en datum 24 januari 2012 (DOC-032) en

­ een factuur met nummer [nummer12] en datum 26 februari 2012 (DOC-033) en

telkens valselijk heeft opgemaakt door:

– in die leningsovereenkomsten aan te geven te zijn overeengekomen dat de schuldenaar (te weten [naam01] ) ter leen geldbedragen heeft ontvangen van schuldeiser (te weten verdachte), terwijl die geldbedragen in werkelijkheid niet ter leen zijn ontvangen en

– op die facturen aan te geven dat [bedrijf01] werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf02] en/of [naam02] , terwijl die werkzaamheden in werkelijkheid niet waren verricht,

zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken;

feit 3
hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 2 augustus 2011 in Nederland en Luxemburg en België tezamen en in vereniging met een ander (te weten met [naam03] ), meermalen geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:

– vijf facturen op naam van [bedrijf05] , te weten:

­ een factuur met nummer [nummer14] en datum 31 januari 2011 (DOC-137) en

­ een factuur met nummer [nummer15] en datum 21 maart 2011 (DOC-139) en

­ een factuur met nummer [nummer16] en datum 18 april 2011 (DOC-144) en

­ een factuur met nummer [nummer17] en datum 14 juni 2011 (DOC-140) en

­ een factuur met nummer [nummer18] en datum 26 juli 2011 (DOC -096 en DOC-136) en

– twee facturen op naam van [bedrijf06] , te weten

  • -een factuur met nummer [nummer19] en datum 1 februari 2011 (DOC-138) en
  • -een factuur met nummer [nummer20] en datum 14 juni 2011 (DOC-141),

telkens valselijk heeft opgemaakt door op die facturen werkzaamheden (te weten “consulting services”) op te (laten) nemen die verricht zouden zijn in opdracht van/voor [bedrijf02] Ltd, terwijl die werkzaamheden niet in opdracht van/voor [bedrijf02] Ltd en/of hem, verdachte waren verricht,

met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.

Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een gift doet van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze handelt in strijd met zijn plicht, meermalen gepleegd.

Het onder 2 en 3 bewezenverklaarde levert op:

telkens: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank opgelegd, ondanks de overschrijding van de redelijke termijn. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het niet noodzakelijk is om bij de bepaling van de hoogte van de straf aansluiting te zoeken bij specifieke bedragen zoals in de LOVS-oriëntatiepunten genoemd, omdat de ernst en de duur van de gedragingen en de omstandigheden van het geval het oordeel van de rechtbank al dragen. De proceshouding van de verdachte weegt daarbij in zijn nadeel mee. Wel kan de proeftijd op twee jaar worden gesteld.

De raadsvrouw heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Zij heeft daartoe in de eerste plaats aangevoerd dat Stichting [stichting01] geen nadeel heeft ondervonden. Verder heeft zij gesteld dat bij een omkopingsbedrag van € 191.837,59 het uitgangspunt volgens de huidige LOVS-oriëntatiepunten een gevangenisstraf tussen negen en twaalf maanden zou zijn. De strafbedreiging was ten tijde van het plegen van het feit echter een gevangenisstraf van één jaar en sindsdien is die opgehoogd, hetgeen in de oriëntatiepunten is verwerkt. Bij het opleggen van een gevangenisstraf valt het bedrijf van de verdachte om, kan hij zijn schulden bij de Belastingdienst niet meer voldoen en raakt hij zijn huurwoning kwijt. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht – indien het hof een gevangenisstraf zal opleggen – te volstaan met een voorwaardelijke straf en deze zo nodig aan te vullen met een taakstraf, gelet op de ouderdom van de feiten, het feit dat de verdachte een first offender is en vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Voor zover het hof van oordeel is dat een maximale taakstraf geen recht doet aan de ernst van de feiten, heeft de raadsvrouw verzocht de taakstraf voor de verschillende feiten te ‘stapelen’.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

Met de rechtbank overweegt het hof als volgt. De verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan niet-ambtelijke omkoping van [naam01] , medewerker bij Stichting [stichting01] en/of Stichting GGZ [plaats01] . De verdachte heeft op ontoelaatbare wijze samen met [naam01] de integriteit van de processen bij Stichting [stichting01] geschaad. Daarbij weegt het hof mee dat het een sector betreft, de zorgsector, die sinds meerdere jaren onder druk staat en in grote mate afhankelijk is van gemeenschapsgeld. De verdachte heeft bij de hem verweten fraude slechts aan zijn eigen gewin gedacht. Dit alles is nog kwalijker omdat de verdachte gedurende een groot aantal jaren werkzaam is geweest bij de Stichting GGZ [plaats01] . In totaal is een bedrag van € 329.863,- met deze omkoping gemoeid. Deze omkoping heeft op zeer slinkse wijze plaatsgevonden, waarbij niet geschroomd is valse documenten op te maken. De verdachte heeft namelijk samen met [naam01] valse leningsovereenkomsten opgesteld en valse facturen opgemaakt en daarvan gebruik gemaakt en het zo doen voorkomen dat leningen waren verstrekt en werkzaamheden waren verricht.

Bij het bepalen van de straf let het hof op de straffen die in soortgelijk zaken worden opgelegd, waarbij wordt opgemerkt dat dit doorgaans onvoorwaardelijke gevangenisstraffen zijn. Gelet op de lange periode waarin de gedragingen hebben plaatsgevonden, waarin vele momenten zijn geweest om te stoppen met de omkoping, en vanwege het daarmee gemoeide geldbedrag, acht het hof de door de rechtbank opgelegde straf in beginsel ook gerechtvaardigd. Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is overschreden. Het hof neemt daarbij de datum van de inverzekeringstelling van de verdachte op 17 februari 2017 als aanvang van de redelijke termijn. De rechtbank heeft op 13 juni 2019 vonnis gewezen. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg met ongeveer vier maanden overschreden. Op 26 juni 2019 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Op 18 september 2023 wijst het hof arrest. Het hof stelt dan ook vast dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden met ongeveer 27 maanden. Deze overschrijding heeft tot gevolg dat het hof geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen, maar kiest voor een andere strafmodaliteit.

Het hof heeft daarbij tevens gelet op de persoon van de verdachte. Uit het strafblad van 28 augustus 2023 blijkt dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Daarnaast houdt het hof rekening met de omstandigheid dat sprake is van oudere strafbare feiten en met het gegeven dat voor niet-ambtelijke omkoping van 1 januari 2010 tot en met 31 maart 2010 een strafmaximum van een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar gold. Van 1 april 2010 tot en met 30 juni 2014 gold een strafmaximum van een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar. Voorts betrekt het hof bij de strafoplegging de omstandigheid dat de verdachte geld moet (terug)betalen aan de Belastingdienst.

Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 225 en 328ter van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:

Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 tenlastegelegde.

Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren , indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis .

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Veroordeelt de verdachte verder tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden .

Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

1Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, met dien verstande dat de als DOC aangeduide bewijsmiddelen steeds geschriften zijn. De paginanummers worden – vanwege de grootte van de getallen – weergegeven met het eerste en de laatste drie cijfer(s).

2DOC-132, p. 6 371; DOC-009, p. 6 033

3DOC-016, p. 6 049

4DOC-066, p. 6 159; DOC-067, p. 6 160

5DOC-115, p. 6 135 e.v.

6DOC-115, p. 6 321

7OPV-AD, p. 0 011

8OPV-AD, p. 0 008

9DOC-010, p. 6 036; DOC-135, p. 6 387; DOC-011, p. 6 039; DOC-152, p. 6 437

10AMB-022, p. 1 096

11G-003-01, p. 4 013 en p. 4 015, G-004-01, p. 4 018 en p. 4 019; DOC-010, p. 6 035

12G-007-01, p. 4 032; G-003-01, p. 4 014

13G-007-01, p. 4 033; G-005-01, p. 4 022

14AMB-010, p. 1 036-1 037

15AMB-005, p. 1 023; DOC-022, p. 6 064

16DOC-085, p. 6 278

17AMB-010, p. 1 0 46, 1 050 en 1 051, AMB-005, p. 1 021; DOC-085, p. 6 278; V-001-04, p. 3 021

18G-003-01, p. 4 014; G-007-01, p. 4 033; AMB-022, p. 1096; G-004-01, p. 4 019

19DOC-045, p. 6 116

20OPV-AD, p. 0 062-63

21DOC-046, p. 6 117

22DOC-019, p. 6 058

23DOC-020, p. 6 060

24DOC-021, p. 6 062

25DOC-022, p. 6 064

26DOC-025, p. 6 070

27DOC-026, p. 6 072

28DOC-027, p. 6 074

29DOC-028, p. 6 076

30DOC-029, p. 6 078

31DOC-030, p. 6 080

32DOC-031, p. 6 082

33DOC-032, p. 6 085

34DOC-033, p 6 087

35AMB-010, p. 1 046

36Een geschrift, inhoudende een schriftelijke verklaring van de verdachte van 8 mei 2019.

37De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 mei 2019.

38AMB-014, p. 1 070 e.v.

39DOC-137, p. 6 392

40DOC-139, p. 6 394

41DOC-144, p. 6 401

42DOC-140, p. 6 395

43DOC-138, p. 6 393

44DOC-141, p. 6 396

45DOC-096, p. 6 294; DOC-136, p. 6 391

46Een geschrift, inhoudende een schriftelijke verklaring van de verdachte van 8 mei 2019.

47DOC-094, p. 6 290; DOC-095, p. 6 291-292

48De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 mei 2019.

49DOC-144, p. p. 6 401; DOC-094, p. 6 290; AMB-025, p. 1 119

50DOC-094, p. 6 290; DOC-095, p. 6 291-292

Dit bericht werd geplaatst in: Fiscaal strafrecht (FIOD)

Stuur een reactie naar de auteur