Hoger beroep tegen de weigering van de rechter-commissaris het horen van de FIOD-verbalisanten als getuigen.

ECLI:NL:RBAMS:2024:4209

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht

Zittingsplaats Amsterdam

Parketnummer : 81-323024-22

Raadkamernummer : 24-009953

Datum : 9 juli 2024

beslissing van de meervoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 182, zesde lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[bezwaarde],

geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] ,

domicilie kiezend op het kantoor van zijn raadsman mr. B.J.G.L. Jaeger, advocaat te Amsterdam (Weteringschans 237, 1017 XH Amsterdam),

hierna te noemen: de bezwaarde.

De bezwaarde wordt daarnaast bijgestaan door advocaten mrs. J.T.E. Vis en J. Hagers.

Feiten

Namens de bezwaarde heeft raadsman mr. B.J.G.L. Jaeger op 24 november 2023 de rechter-commissaris verzocht onderzoekshandelingen te verrichten, te weten het horen van twee verbalisanten, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] als getuigen.

De rechter-commissaris heeft bij beslissing van 8 april 2024 het verzoek afgewezen.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 19 april 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.

Het Openbaar Ministerie, vertegenwoordigd door de officieren van justitie

mrs. M. Lambregts en S. Leeman, heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.

Zowel raadsman mr. B.J.G.L. Jaeger, als het Openbaar Ministerie heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota aan de raadkamer verstrekt, ten behoeve van een voortvarende behandeling.

De rechtbank heeft op 25 juni 2024 het bezwaarschrift in besloten raadkamer behandeld.

Op verzoek van raadsman mr. B.J.G.L. Jaeger en gehoord de officieren van justitie heeft de voorzitter van de rechtbank bijzondere toegang verleend aan mr. V.S.T. Leenderts en aan de echtgenote van bezwaarde.

De rechtbank heeft de bezwaarde, mr. J.T.E. Vis namens de raadslieden, en officier van justitie mr. M. Lambregts op zitting gehoord.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen de weigering van de rechter-commissaris de door de bezwaarde gewenste onderzoekshandelingen te verrichten, te weten het horen van de FIOD-verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] als getuigen.

Namens de bezwaarde is aangevoerd dat verschillende onderdelen in het door deze verbalisanten opgestelde proces-verbaal van verdenking algemeen (AMB-001) aantoonbaar onjuist zijn en de verdediging wil dan ook de getuigen bevragen wat zij precies wisten en wanneer zij dit wisten. De verdenking tegen bezwaarde is grotendeels op dit gewraakte proces-verbaal gebaseerd, waarna allerlei onderzoekshandelingen en dwangmiddelen zijn ingezet, waar bezwaarde nog steeds onder gebukt gaat: zijn fundamentele rechten zijn geschonden. Het proces-verbaal van verdenking is daarnaast geschikt als bewijsmiddel en daarmee potentieel van belang voor de beantwoording van een van de vragen van artikel 348/350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), hetgeen de maatstaf is om een verzoek tot het horen van getuigen toe te staan.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie concludeert tot ongegrondverklaring van het bezwaar en overweegt daartoe als volgt. Er is nog altijd sprake van een verdenking jegens bezwaarde en deze verdenking staat als een huis. Het gaat immers nog steeds om een verdachte “te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld voortvloeit”. Het standpunt dat in het proces-verbaal van verdenking sprake zou zijn van onjuistheden en/of hiaten deelt het Openbaar Ministerie niet. Of de bezwaarde de uiteindelijk gerechtigde was van de dividenden is uiteindelijk aan de zittingsrechter die inhoudelijk over de zaak zal oordelen. Daar wordt op dit moment nog onderzoek naar gedaan.

Beoordeling

Vooropgesteld wordt dat de rechter-commissaris een verzoek als het onderhavige weigert indien de gevraagde onderzoekshandelingen niet kunnen bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing. De rechtbank zal moeten toetsen of de beslissing van de rechter-commissaris in het licht daarvan stand kan houden.

De verdediging wil de twee opstellers van het proces-verbaal van verdenking algemeen (AMB-001) bevragen vanwege vermeende onjuistheden en/of hiaten in dat proces-verbaal. De rechtbank heeft geconstateerd dat de bezwaren van de verdediging zich met name richten op interpretaties van de verbalisanten van rechterlijke uitspraken (te weten de uitspraak van de Rechtbank te Gent van 11 september 2019, het arrest van het Hof Amsterdam van 18 juni 2015 en het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2016). Het gaat dan ook niet om zintuiglijke waarnemingen van getuigen die een bijdrage kunnen leveren aan het bewijs, maar om (interpretaties van) rechterlijke uitspraken. Zulke juridische oordelen zijn echter voorbehouden aan de zittingsrechter. Daarbij geldt dat de rechter wel tot dezelfde conclusie kan komen als de verbalisanten, maar dat hij tot deze conclusie moet komen op basis van andere bewijsmiddelen. De juridische duiding van de verbalisanten kan dan ook niet zelfstandig tot het bewijs dienen. Dit wordt ook bevestigd door het door de raadsman ter zitting genoemde arrest van de Hoge Raad van 26 juni 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW9189). In zoverre is het horen van de twee verbalisanten niet van belang voor enige in de zaak te nemen beslissing.

Dit geldt ook voor het feit dat door de verbalisanten een bepaalde uitspraak niet is aangehaald in het proces-verbaal (namelijk het arrest van het Hof van Beroep te Gent van
29 maart 2022). Ook hiervoor geldt dat het benoemen en interpreteren van het arrest telkens zou gaan om een interpretatie van een rechterlijke uitspraak, wat (uiteindelijk) is voorbehouden aan de zittingsrechter die inhoudelijk over de zaak zal oordelen. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie inmiddels te kennen gegeven dat de verbalisanten in kwestie ten tijde van het opstellen van het proces-verbaal simpelweg niet op de hoogte waren van deze uitspraak, waarmee de onderzoeksvraag van de verdediging in feite is beantwoord.

Ook (het antwoord op) de vraag of de verbalisanten niet op de hoogte hadden moeten zijn van de uitspraak van het Hof van Beroep te Gent van 29 maart 2022 kan niet leiden tot honorering van het verzoek. Immers, ook dit antwoord (ongeacht of het bevestigend of ontkennend zou luiden) kan niet van belang zijn voor enige in de zaak te nemen beslissing.

Tot slot, zo overweegt de rechtbank ten overvloede, als al sprake zou zijn van onjuistheden en/of omissies in het proces-verbaal van verdenking algemeen, dan is er nog geen begin van aannemelijkheid dat deze onjuistheden en/of omissies bewust zouden zijn gepleegd.

De rechtbank komt tot de conclusie dat onvoldoende is komen vast te staan welk belang de verdediging heeft bij toewijzing van het horen van de verbalisanten, nu ook na nadere onderbouwing en toelichting niet is gebleken dat de gevraagde onderzoekshandeling voor de te beantwoorden vragen van de artikelen 348 en 350 Sv van belang kan zijn. Het bezwaar zal daarom ongegrond worden verklaard.

De rechtbank overweegt tot slot als volgt. In de reactie van het Openbaar Ministerie op het bezwaarschrift, gedateerd 4 juni 2024, wordt aangekondigd dat het Openbaar Ministerie de FIOD zal verzoeken in het einddossier een analyse op te nemen over de uitspraak van het Hof van Beroep te Gent van 29 maart 2022. In het kader van een goede procesorde staat het de verdediging uiteraard vrij middels de officieren van justitie nadere vragen hieromtrent, ter beantwoording in genoemde analyse, voor te leggen aan de FIOD.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.

Dit bericht werd geplaatst in: Fiscaal strafrecht (FIOD)

Stuur een reactie naar de auteur