Inspecteur handelde voldoende voortvarend ondanks dat bekendmaking van de navorderingsaanslag op zich liet wachten
Alle pagina's gelinkt aan
Samenvatting
Bij de beantwoording van de vraag of de inspecteur voortvarend heeft gehandeld bij de vaststelling van een navorderingsaanslag met gebruikmaking van de verlengde navorderingstermijn, dient te worden uitgegaan van het moment waarop de inspecteur belanghebbende zekerheid verschaft over het van haar na te vorderen bedrag. Dit is niet het moment waarop de navorderingsaanslag aan belanghebbende is bekendgemaakt maar, naar het oordeel van het hof, het moment waarop tussen partijen een vaststellingsovereenkomst is gesloten waarin is opgenomen de hoogte van het door belanghebbende te betalen bedrag alsmede de wijze waarop dit bedrag van belanghebbende zal worden teruggevorderd. Daarnaast is het hof van oordeel dat de gevolgtrekking dat de inspecteur niet voldoende voortvarend heeft gehandeld, mede niet past nu belanghebbende de inspecteur niet opmerkzaam maakte van het feit dat de navorderingsaanslag uitbleef nadat partijen een vaststellingsovereenkomst hadden gesloten.
(Hoger beroep ongegrond.)
Commentaar
Indien de inspecteur een navorderingsaanslag vaststelt met gebruikmaking van de verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar, ex art.
16, lid 4, AWR, dan dient hij voortvarend te handelen bij zowel zijn onderzoek als bij het vaststellen van de navorderingsaanslag. Dit volgt uit de Passenheim-van Schoot-jurisprudentie van het HvJ (11 juni 2009, zaak C-157/08) en de Hoge Raad (21 maart 2008, nr. 43.670, NTFR 2008/615).
In het onderhavige geval staat vast dat de inspecteur op 3 november 2009 op de hoogte is geraakt van het buitenlandse vermogen van belanghebbende door de indiening van een ‘Verklaring vrijwillige verbetering’ buitenlands vermogen. Met dagtekening 10 januari 2011 wordt de navorderingsaanslag uiteindelijk vastgesteld. Vaststaat dat belanghebbende door de ontvangst van een betalingsherinnering pas op 22 november 2011 op de hoogte is geraakt van het bestaan van de navorderingsaanslag. In de periode nadat de inspecteur op de hoogte is geraakt van het buitenlandse vermogen, heeft de inspecteur met belanghebbende onderhandeld over een vaststellingsovereenkomst, welke uiteindelijk door beide partijen is getekend. In deze vaststellingsovereenkomst is onder meer de hoogte van de na te vorderen belasting overeengekomen.
In geschil is of de inspecteur bij het vaststellen van de navorderingsaanslag voldoende voortvarend heeft gehandeld. Meer in het bijzonder op welk moment moet worden getoetst of redelijk voortvarend is gehandeld. Belanghebbende is van mening dat het moment van het bekendmaken van de aanslag geldt als het moment waarop de aanslag is vastgesteld (HR 6 december 1989, nr. 25.909, BNB 1990/177). Aangezien belanghebbende pas op 22 november 2011 bekend is geraakt met de navorderingsaanslag moet op dat moment worden getoetst of de redelijke voortvarendheidseis in acht is genomen. Aan de eis van redelijke voortvarendheid is volgens belanghebbende niet voldaan. De inspecteur is het met belanghebbende eens dat niet redelijk voortvarend is gehandeld als ervan wordt uitgegaan dat de termijn doorloopt tot 22 november 2011. De inspecteur meent echter dat de datum van vaststelling van de navorderingsaanslag geldt als toetsingsmoment. De inspecteur heeft naar zijn mening voldoende voortvarend gehandeld door de navorderingsaanslag op 10 januari 2011 vast te stellen.
Hof Den Haag sluit niet aan bij het standpunt van een van de partijen maar kiest een ander uitgangspunt. Naar het oordeel van het hof moet de redelijke voortvarendheid worden getoetst op het moment waarop de inspecteur aan belanghebbende zekerheid heeft verschaft over het van haar na te vorderen bedrag. Door ondertekening van de vaststellingsovereenkomst op 10 december 2010 heeft belanghebbende zekerheid verkregen over de hoogte van het te betalen bedrag en de wijze waarop het bedrag zou worden gevorderd.
Deze datum is voor het hof derhalve het toetsmoment voor de redelijke voortvarendheid. Het is de vraag of dit oordeel van het hof juist is. Het HvJ en de Hoge Raad sluiten immers in de Passenheim-van Schoot-jurisprudentie duidelijk aan bij het moment dat de navorderingsaanslag wordt vastgesteld en niet bij een eerder moment waarop de inhoud van deze navorderingsaanslag voor een belastingplichtige al duidelijk zou kunnen zijn. Volgens vaste jurisprudentie valt de periode tussen de aankondiging en de navorderingsaanslag zelf ook nog onder de termijn waarin de inspecteur redelijk voortvarend moet handelen. De inspecteur zou anders, nadat de vaststellingsovereenkomst getekend binnen is, achterover kunnen leunen.
Naar het oordeel van het hof is de inspecteur ‘rap te werk gegaan’. Aan de eis van de redelijke voortvarendheid is daarmee voldaan.
Hierbij neemt het hof ook in aanmerking dat belanghebbende heeft nagelaten om de inspecteur opmerkzaam te maken op het feit dat hij nog geen navorderingsaanslag had vastgesteld. Dit had belanghebbende, gezien het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, naar het oordeel van het hof wel moeten doen. Naar mijn mening is dit een opmerkelijke overweging van het hof. Wat had belanghebbende dan moeten doen? De inspecteur een brief sturen en daarin vermelden: ‘Wilt u alstublieft zoals afgesproken snel een navorderingsaanslag vaststellen? Anders loopt u de kans dat u de aanslag niet redelijk voortvarend vaststelt, dan is deze nietig en dat zou jammer zijn?’ Zelfs bij de beoordeling van een verzoek om immateriële schadevergoeding is het volgens vaste jurisprudentie niet van belang of belanghebbende heeft aangedrongen op een spoedige behandeling van zijn zaak. Het gaat naar mijn mening toch tamelijk ver dat het feit dat een belastingplichtige niet heeft aangedrongen op het vaststellen van een navorderingsaanslag, van invloed is op de vraag of aan de redelijke voortvarendheid is voldaan. De onderhavige uitspraak van het hof geeft in ieder geval genoeg stof tot nadenken in een eventuele cassatieprocedure.
[1] Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Hertoghs advocaten – belastingkundigen.
Bron: http://www.ndfr.nl/link/NTFR2014-1867
Datum: 28-4-2016 11:27:06
Stuur een reactie naar de auteur