Luisteren, zien en (ver)horen
Alle pagina's gelinkt aan
In fiscale strafzaken is het (audio en/of visueel) opnemen van verhoren geen gemeengoed. Verklaringen worden – in de regel samengevat – schriftelijk vastgelegd in een proces-verbaal. Uit een onlangs door het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) uitgevoerd onderzoek blijkt dat hierbij veel informatie verloren gaat. Is dit altijd erg? Welke taak ligt hier voor de verdediging?
In het onderzoek van de NSCR zijn 55 verdachtenverhoren bij de politie geanalyseerd. Door de schriftelijke verslaglegging in processen-verbaal van verhoor te vergelijken met wat ook audiovisueel werd vastgelegd, is gekeken welke onderdelen van verhoren wel en niet uiteindelijk in een proces-verbaal terechtkomen. De conclusies van dit onderzoek zijn verontrustend te noemen. Indien alleen wordt gekeken naar de hoofdvragen van een verhoor, wordt (slechts) 63% geverbaliseerd. Vervolgvragen en antwoorden worden slechts voor een kwart opgenomen in een proces-verbaal.
Het onlangs toegewezen herzieningsverzoek in de Hilversumse Showbizz-zaak laat zien dat het vanuit het opsporingsapparaat herhaaldelijk dwingende vragen stellen ertoe kan leiden dat en hierdoor murw geslagen verdachte maar een bekennende verklaring aflegt “om er maar van af te zijn”. Indien de verhoren toentertijd audiovisueel zouden zijn vastgelegd, zou het voor de verdediging ongetwijfeld eenvoudiger zijn geweest om het later intrekken van de afgelegde bekennende verklaring te verklaren. Een gerechtelijke dwaling had zo wellicht voorkomen kunnen worden.
Uiteraard leidt niet elke zaak waarin niet alle vragen en antwoorden zijn opgenomen in een proces-verbaal leidt tot een rechtelijke dwaling. Vanuit het perspectief van de verdediging is het soms zelfs ook maar goed dat van niet elk verhoor letterlijk (laat staan audiovisueel) verslag wordt gedaan. Zo komt het niet zelden voor dat uit de schriftelijke verslaglegging van een verhoor waarin een verdachte met belastend bewijs wordt geconfronteerd achteraf niet valt af te leiden hoe er bijvoorbeeld is gestotterd en ‘gedraaid’ voordat uiteindelijk een antwoord is geformuleerd. Een zittingsrechter die uitsluitend het proces-verbaal onder ogen krijgt, kan hierdoor bij het toerekenen van een waarheidsgehalte aan een verklaring dergelijke, soms overduidelijke signalen niet laten meewegen.
Maar zeker indien personen buiten aanwezigheid van een raadsman worden gehoord, is het van belang dat alle vragen en alle antwoorden die aan verdachte (en getuige) worden gesteld ook aan het papier worden toevertrouwd. Zo lang er geen garantie is dat dit gebeurd, zal in elk geval achterhaald moeten kunnen worden welke vragen zijn gesteld en welke reactie daarop is gegeven. De makkelijkste manier om dit te doen is door verhoren audiovisueel op te nemen. De Hoge Raad oordeelde onlangs dat indien de verdediging de weergave van verklaringen in een proces-verbaal kan toetsen door middel van het uitluisteren van de geluidsopname ervan, onregelmatigheden die bij het weergeven van de verklaring zijn opgekomen zonder rechtsvervolging hoeven te blijven.
Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek van het NSCR zijn kamervragen gesteld. Op de vraag wat er moet gebeuren om de inhoud van processen-verbaal beter aan te laten sluiten bij de werkelijkheid antwoordde de minister dat daar op verschillende manieren aan wordt gewerkt. Zo worden in het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering onder meer voorstellen gedaan voor een nadere wettelijke normering van de weergave van het verhoor in het proces-verbaal, in het bijzonder ten aanzien van de eisen die aan het verhoor van de verdachte worden gesteld. De politie en het Openbaar Ministerie werken volgens de minister verder gezamenlijk aan de verbetering van de opsporing en vervolging. Maatregelen die worden genomen zijn onder meer een betere sturing op de kwaliteit van de processen-verbaal, een betere afstemming tussen politie en het Openbaar Ministerie over de vraag waar een proces-verbaal aan moet voldoen en het vaststellen van eenduidige eisen. Tot slot stelt de minister dat het NSCR-rapport betrokken zal worden bij de ontwikkeling van de relevante opleidingstrajecten van de Politieacademie.
Kritiek op de wijze van verbaliseren is van jaar en dag. Hetzelfde geldt voor de beloftes dat het beter zal gaan. Het is dan ook verrassend dat de minister de onderzoeksresultaten en het arrest van de Hoge Raad niet aangrijpt om alle verhoren (van zowel verdachten als van getuigen) audiovisueel op te laten nemen. Volgens de huidige regeling bestaat er slechts in zaken betreffende levensdelicten of ‘kwetsbare zaken’ waarin gedragsdeskundigen zijn betrokken de verplichting om verhoren auditief dan wel audiovisueel vast te leggen. Maar in bijvoorbeeld ‘minder zware’, maar daarom niet minder ingewikkelde en omvangrijke fraudezaken is het opnemen van verhoren slechts facultatief. Wel leert de ervaring dat (slechts) indien voorafgaand om audioregistratie expliciet (door een advocaat) wordt gevraagd, officieren van justitie vaak uiteindelijk bereid zijn om aan een dergelijk verzoek gehoor te geven.
Het is verder opvallend dat de minister een andere mogelijkheid om een snelle kwaliteitsslag te kunnen maken in zijn reactie niet aanhaalt. Al jaren wordt er voor gepleit om een verdachte (en waarom niet een getuige?) het recht te geven om zich tijdens verhoren bij te laten staan door een raadsman. Als een raadsman bij een verhoor aanwezig is, is de kans immers groter dat in elk geval de van belang zijnde onderdelen van een verklaring uiteindelijk ook worden opgenomen in het proces-verbaal. Dit aanwezig zijn van een advocaat bij een verhoor is slechts een kwestie van het aanschuiven van een stoel.
Stuur een reactie naar de auteur