Mega Offside
Alle pagina's gelinkt aan
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/733026-14 (Promis)
Datum uitspraak: 19 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] ( [geboorteland] ) op [geboortedag 1] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte] .
1 Inleiding
1.1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 21 mei en 23 oktober 2019 (regiezittingen), 25 januari, 4, 8 en 12 februari en 1 en 8 maart 2021 (inhoudelijke behandeling) en 19 juli 2021 (sluiting).
Tijdens de inhoudelijke behandeling was [verdachte] op de zittingsdagen van 25 januari, 8 en 12 februari en 8 maart 2021 aanwezig. Op de overige zittingsdagen is [verdachte] vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman mr. W. de Vries.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. F. Bahadin en S.W.M. van der Linde (hierna gezamenlijk: de officier van justitie) en van wat [verdachte] en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
1.2. Achtergrond van de zaak
[verdachte] is een van de verdachten in het onderzoek 13Offside. Dit onderzoek richt zich op de verdenking van een criminele organisatie rondom de [familienaam 2] . Deze criminele organisatie zou zich jarenlang schuldig hebben gemaakt aan onder andere gewoontewitwassen, mensensmokkel, valsheid in geschrift en oplichting.
De rechtbank doet vandaag in tien zaken gelijktijdig uitspraak. Het betreft vader [vader familie 2] , dochter [dochter familie 2] en zoons [zoon 1 familie 2] en [zoon 2 familie 2] . Daarnaast staan vrienden van de familie, in het bijzonder van [zoon 2 familie 2] , terecht: [verdachte] , [familievriend 1] en [famillievriend 2] . Tot slot staan ook drie bv’s van leden van de [familienaam 2] terecht: [hotel tussenholding B.V. 1] , [hotel B.V. 1] en [hotel B.V. 2]
Aanvankelijk stond ook de broer van [verdachte] , [broer verdachte] , terecht, maar in die zaak heeft de rechtbank op 25 januari 2021 het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard omdat [broer verdachte] is overleden.
Door het Openbaar Ministerie zijn in die tien zaken in in totaal elf verschillende zaaksdossiers aan de rechtbank voorgelegd waarin is uitgewerkt wie van de verdachten zich in verschillende samenstellingen zouden hebben schuldig gemaakt aan een groot aantal strafbare feiten. In die zaaksdossiers draait het in het kort om het volgende:
Zaaksdossier 1A (Kennismigranten): mensensmokkel, oplichting van de IND en valsheid in geschrift bij Chinese immigranten die op basis van de kennismigrantenregeling een Nederlandse verblijfsvergunning hebben gekregen.
Zaaksdossier 1B ( [uitzendbureau] ): mensensmokkel, oplichting van de IND en arbeidsuitbuiting bij Chinese immigranten die op basis van de Aziatische horecaconvenanten naar Nederland zijn gekomen.
Zaaksdossier 2A (Geldsmokkel CSA): witwassen en overtreden van de Algemene douanewet door personeel van [naam airline] contant geld mee te laten nemen naar China.
Zaaksdossier 2B (Geldsmokkel [naam 5] (13Nag)): witwassen.
Zaaksdossier 2C (Witwasrekeningen): witwassen.
Zaaksdossier 2D (Buitenlandse rekeningen): witwassen via bankrekeningen in Luxemburg en Zwitserland.
Zaaksdossier 3A ( [hotel 1] ): witwassen, valsheid in geschrift en oplichting bij de aanschaf van [hotel 1] en vergunningaanvragen voor [hotel 1] .
Zaaksdossier 3C ( [bedrijf 3] ): valsheid in een authentieke akte bij de aanschaf van [bedrijf 3] .
Zaaksdossier 3D ( [rechtspersoon 6] ( [hotel 2] )): witwassen bij de (ver)koop van hotel [hotel 2] .
Zaaksdossier 3F ( [familiebedrijf verdachte] ): strafbare feiten rondom [verdachte] en [broer verdachte] (valsheid in geschrift, oplichting van de IND en de ABN Amro-bank, mensensmokkel en witwassen).
Zaaksdossier 4A (Criminele organisatie): deelname aan een criminele organisatie.
[verdachte] wordt vervolgd voor zijn rol bij strafbare feiten in zaaksdossier 3F ( [familiebedrijf verdachte] ) en zaaksdossier 4A (Criminele organisatie). In zijn zaak zijn deze zaaksdossiers voorgelegd aan de rechtbank.
1.3. Tenlastelegging
[verdachte] wordt er samengevat van verdacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende strafbare feiten:
Feit 1: deelname aan een criminele organisatie tussen 1 maart 2004 en 9 juli 2015 (ZD04A);
Feit 2: valsheid in geschrift en het gebruik maken van valse geschriften tussen 1 juni 2008 en 21 oktober 2014 (ZD03F);
Feit 3: oplichting van de IND tussen 1 juni 2008 en 21 oktober 2014 (ZD03F);
Feit 4: oplichting van de ABN Amro-bank voor € 261.500,- tussen 1 mei 2014 en 21 oktober 2014 (ZD03F);
Feit 5: witwassen van een woning, een hypothecaire geldlening en € 261.500,- tussen 1 mei 2014 en 21 oktober 2014 (ZD03F);
Feit 6: oplichting van de ABN Amro-bank voor een bankpas tussen 8 oktober 2014 en 21 oktober 2014 (ZD03F);
Feit 7: mensensmokkel tussen 1 juni 2008 en 21 oktober 2014 (ZD03F).
De oorspronkelijke tenlastelegging is op de zitting van 25 januari 2021 gewijzigd. Op de zitting van 23 oktober 2019 heeft de officier van justitie mondeling medegedeeld dat een onderdeel van de tenlastelegging kan vervallen en de rechtbank heeft daarmee op die zitting ingestemd. De volledige tekst van de uiteindelijke tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
2 Zaaksdossier 3F [familiebedrijf verdachte] (feiten 2 tot en met 7)
2.1. Inleiding op het zaaksdossier
Het zaaksdossier 3F [familiebedrijf verdachte] richt zich op strafbare feiten van [broer verdachte] en [verdachte] en draait hoofdzakelijk om de dienstverbanden van [broer verdachte] bij [familiebedrijf verdachte] als (deputy) general manager. [familiebedrijf verdachte] is het bedrijf van [verdachte] en [general manager] en dit bedrijf exploiteert [hotel 3] .
De belangrijkste vraag in dit zaaksdossier is of de dienstverbanden van [broer verdachte] met [familiebedrijf verdachte] echt zijn of dat sprake is van een fictief dienstverband. Als sprake is van een fictief dienstverband zouden de arbeidsovereenkomst, de werkgeversverklaringen en salarisstroken die uitgaan van een echt dienstverband van [broer verdachte] bij [familiebedrijf verdachte] vals kunnen zijn (feit 2). Door het gebruik van die geschriften heeft de IND aan [broer verdachte] een verblijfsvergunning verstrekt (feit 3) en die verblijfsvergunning stelde [broer verdachte] in staat om toegang te krijgen tot Nederland (feit 7).
Door het gebruik van de geschriften heeft de ABN Amro-bank aan [broer verdachte] een hypothecaire lening van € 261.500,- verstrekt (feit 4) en dat geldbedrag is gebruikt om de woning aan de [adres verdachte] aan te schaffen (feit 5).
Feit 6 ziet er tot slot op dat [verdachte] zich in richting van de ABN Amro-bank zou hebben voorgedaan als [broer verdachte] om zo een nieuwe bankpas voor de bankrekening van [broer verdachte] te krijgen, omdat de oude bankpas in 13Offside in beslag was genomen op het kantoor van [holding familie 2]
2.2. Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt de ten laste gelegde feiten 2 tot en met 7 bewezen.
Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat sprake is geweest van een fictief dienstverband. De officier van justitie stelt dat [broer verdachte] geen werkzaamheden heeft verricht voor [familiebedrijf verdachte] Het opmaken van de geschriften had enkel tot doel om [broer verdachte] te kunnen blijven voorzien van een verblijfstitel in Nederland.
Daarbij moet aan de hand van de strafrechtelijke criteria van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht beoordeeld worden of sprake is van een valse arbeidsovereenkomst en moet er niet gekeken worden naar de privaatrechtelijke criteria of sprake is van een dienstverband.
Door het valselijk opmaken van geschriften en het vervolgens gebruiken van die geschriften kunnen de feiten 2 tot en met 5 en 7 worden bewezen.
Feit 6 is ook bewezen, omdat [verdachte] zich in een telefoongesprek met de ABN Amro-bank heeft voorgedaan als [broer verdachte] en heeft gezegd dat de bankpas van de rekening van [broer verdachte] kapot was (in plaats van in beslag genomen), waardoor de bank een nieuwe betaalpas heeft afgegeven.
2.3. Standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de dagvaarding van feit 2 voor wat betreft de zinsnede ‘onder meer’ nietig te verklaren, omdat niet duidelijk is op welke geschriften, naast de in de tenlastelegging uitgewerkte geschriften, de verdenking nog meer zou zien.
De verdediging stelt dat sprake is van een echt dienstverband, omdat is voldaan aan de drie elementen voor een dienstbetrekking: 1) de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid gedurende zekere tijd, 2) het aanwezig zijn van een gezagsverhouding tussen degene die de arbeid opdraagt en degene die de arbeid verricht en 3) de verplichting tot het betalen van loon.
Daarbij stelt de verdediging dat [broer verdachte] vanuit China voor [familiebedrijf verdachte] heeft gewerkt. Ook als het dienstverband van [broer verdachte] bij [familiebedrijf verdachte] is gebruikt om [broer verdachte] voor andere doeleinden in staat te stellen om naar Nederland te komen, maakt dat niet dat [broer verdachte] niet voor [familiebedrijf verdachte] heeft gewerkt en dus ook niet dat het dienstverband fictief is.
Omdat sprake is van een echt dienstverband, is geen sprake van valse geschriften, oplichting van de IND en mensensmokkel en ook niet van oplichting van de ABN Amro-bank en witwassen, zodat [verdachte] van de feiten 2 tot en met 5 en feit 6 moet worden vrijgesproken.
Daarnaast vindt de verdediging feit 2 niet bewezen omdat de tenlastegelegde documenten niet dienen om het verblijfadres aan te tonen. De in die documenten vermelde adressen geven alleen informatie over het adres waarnaartoe gecorrespondeerd kon worden. Voor zover de geschriften op dit punt wel bewijsbestemming hebben, is niet bewezen dat [verdachte] wist dat deze geschriften bestemd waren om tot dit bewijs te dienen.
De verdediging vindt feit 4 ook niet bewezen omdat de ABN Amro-bank niet tot afgifte is bewogen door het (ten onrechte) opnemen ‘in de horeca’ en/of een inschrijfadres. De verdediging vindt feit 5 niet bewezen omdat de voorwerpen niet uit misdrijf afkomstig zijn en voor zover dat al zo zou zijn, [verdachte] dat in elk geval niet wist. De verdediging vindt feit 7 ook niet bewezen omdat, voor zover bij [broer verdachte] al sprake was van wederrechtelijk verblijf, [verdachte] er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat het verblijf niet wederrechtelijk was.
De verdediging vindt tot slot feit 6 niet bewezen, omdat de ABN Amro-bank hoe dan ook tot afgifte was overgegaan, omdat [broer verdachte] [verdachte] gevolmachtigd had.
2.4. Oordeel van de rechtbank
2.4.1. Feit 2 – nietigheid dagvaarding
De rechtbank vindt de tenlastelegging van feit 2 voor zover daarin is opgenomen ‘onder meer’ op de derde regel van de eerste en/of-variant en op de vierde regel van de tweede en/of-variant, onvoldoende duidelijk, omdat de tenlastelegging geen nadere toelichting bevat op welke geschriften de tenlastelegging nog meer kan zien. De rechtbank zal de tenlastelegging op dit punt nietig verklaring.
2.4.2. Feiten 2, 3, 4, 5 en 7
2.4.2.1. Geschriften en verklaringen
Op 8 oktober 2008 ontvangt de IND een Aanvraag verblijfsvergunning kennismigrant met MVV (machtiging voorlopig verblijf).1 Bij deze aanvraag is een ongedateerde Bijlage werkgeversverklaring gevoegd. De verklaring gaat over [broer verdachte] en is door [verdachte] namens de werkgever [familiebedrijf verdachte] ondertekend. De verklaring houdt in dat [broer verdachte] vanaf 1 oktober 2008 voor onbepaalde tijd als general manager gaat werken voor [familiebedrijf verdachte] en daarmee een brutojaarsalaris inclusief vakantiegeld gaat verdienen van € 51.840,-. Als adres van [broer verdachte] wordt opgegeven [adres 2] .2
Voorafgaand aan deze aanvraag ontving de IND op 14 juli 2008 een Verzoek om advies voor afgifte MVV kennismigrant.3 Bij dit verzoek is een Bijlage werkgeversverklaring gevoegd. De verklaring gaat over [broer verdachte] en is door [verdachte] namens de werkgever [familiebedrijf verdachte] op 12 juni 2008 ondertekend. De verklaring houdt in dat [broer verdachte] vanaf 1 september 2008 voor onbepaalde tijd als deputy general manager gaat werken voor [familiebedrijf verdachte] en daarmee een brutojaarsalaris inclusief vakantiegeld gaat verdienen van € 51.840,-. [verdachte] geeft als telefoonnummer op [telefoonnummer] .4 Dit telefoonnummer is van [zoon 2 familie 2] .5
Op 8 augustus 2013 heeft [broer verdachte] een aanvraag ingediend voor het wijzigen van het verblijfsdoel van zijn vergunning.6 Bij deze aanvraag is een Bijlage werkgeversverklaring gevoegd. De verklaring gaat over [broer verdachte] , woonadres [adres 1] , en is door [general manager] namens de werkgever [familiebedrijf verdachte] op 8 augustus 2013 ondertekend. De verklaring houdt in dat [broer verdachte] vanaf 1 mei 2009 in vaste dienst is als general manager en een brutomaandsalaris verdient van € 4.320,-.7 Bij deze aanvraag zit ook een op 28 december 2012 ondertekende arbeidsovereenkomst tussen [broer verdachte] en [familiebedrijf verdachte] (vertegenwoordigd door [general manager] ). De overeenkomst houdt in dat [broer verdachte] vanaf 1 mei 2009 voor onbepaalde tijd in dienst treedt als general manager en een brutosalaris van € 4.287,67 gaat verdienen.8 Verder zitten bij deze aanvraag ook drie salarisspecificaties van [familiebedrijf verdachte] / [hotel 3] met betrekking tot ‘general manager’ [broer verdachte] . Volgens deze salarisspecificaties zou [broer verdachte] in mei 2013 en juni 2013 een brutomaandsalaris hebben ontvangen van € 4.287,67 en in juli 2013 een brutomaandsalaris van € 4.319,83.9
In 2014 heeft de ABN Amro-bank aan [broer verdachte] een hypotheek verstrekt. Ten behoeve van de hypotheekaanvraag zijn onder meer een werkgeversverklaring en een loonstrook overgelegd.10 De werkgeversverklaring (van het model van Hypotheek Visie) houdt in dat werknemer [broer verdachte] (adres [adres 1] ; de rechtbank begrijpt: [adres 1] ) sinds 1 mei 2009 met [familiebedrijf verdachte] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan. Volgens de werkgeversverklaring verdient [broer verdachte] sindsdien als general manager een brutojaarsalaris van € 51.838,-. De verklaring is op 18 juli 2014 ondertekend door [general manager] .11 De overgelegde loonstrook is van [familiebedrijf verdachte] / [hotel 3] en heeft betrekking op [broer verdachte] , met als adres [adres 1] . Deze loonstrook heeft betrekking op het loon over juni 2014 en [broer verdachte] zou in deze maand een nettosalaris van € 3.344,55 hebben ontvangen.12
[broer verdachte] verklaarde over zijn werkzaamheden dat hij op verzoek van [verdachte] in China marktonderzoek heeft gedaan voor [familiebedrijf verdachte] en dat hij zijn broer advies en begeleiding gaf voor het investeren in China. Hij heeft voor [familiebedrijf verdachte] in China werkzaamheden verricht en ontving een goed loon13. [broer verdachte] verklaarde dat hij als kennismigrant in Nederland wilde gaan werken, onder andere omdat hij door dit werk een verblijfsvergunning kon krijgen en gemakkelijk Nederland kon in- en uitreizen voor het onroerend goed dat hij in Nederland bezit.14
[verdachte] verklaarde dat hij de werkgeversverklaring heeft ondertekend die bij de op 8 oktober 2008 ontvangen aanvraag zat. [general manager] heeft ook documenten getekend over [broer verdachte] , maar volgens [verdachte] overlegde [general manager] alle zaken over [broer verdachte] met hem.15 [verdachte] verklaarde verder op zitting dat [broer verdachte] vanuit China werkzaamheden verrichtte voor [familiebedrijf verdachte] / [hotel 3] , onder meer het zoeken naar een hotel en financieringsmogelijkheden.
[general manager] verklaarde dat hij de werkgeversverklaring van 8 augustus 2013 heeft ondertekend.16 Hij verklaarde ook de op 28 december 2012 ondertekende arbeidsovereenkomst getekend te hebben,17 net als de werkgeversverklaring die op 18 juli 2014 is ondertekend.18 Die werkgeversverklaring is verder ingevuld door [verdachte] .19 [general manager] heeft soms telefonisch contact met [broer verdachte] in China, maar het is voornamelijk [verdachte] die contact heeft met [broer verdachte] .20 [general manager] verklaarde over de werkzaamheden van [broer verdachte] dat hij niet in het hotel in Amsterdam werkt, maar dat hij in China marktonderzoek verricht.
2.4.2.2. Is sprake van een fictief dienstverband?
De rechtbank komt tot de conclusie dat het dienstverband van [broer verdachte] met [familiebedrijf verdachte] fictief is. Daarvoor vindt de rechtbank het volgende van belang.
Op papier is sprake van een arbeidscontract en deze papieren werkelijkheid wordt ook weergegeven in werkgeversverklaringen en loonstroken. [broer verdachte] , [verdachte] en [general manager] verklaren allemaal dat [broer verdachte] voor [familiebedrijf verdachte] / [hotel 3] werkzaamheden vanuit China verrichtte.
Afgaande op de schriftelijke stukken zou [broer verdachte] vanaf het najaar van 2008 tot in elk geval de zomer van 2014 voor [familiebedrijf verdachte] gewerkt hebben. Het bewijs dat [broer verdachte] in die periode daadwerkelijk heeft gewerkt, zou afkomstig moeten zijn uit namens [verdachte] en [broer verdachte] overgelegde Chineestalige contracten waarbij [broer verdachte] [familiebedrijf verdachte] / [hotel 3] zou vertegenwoordigen. Het onderzoek heeft verder geen bewijs opgeleverd dat [broer verdachte] daadwerkelijk voor [familiebedrijf verdachte] heeft gewerkt.
Het eerste contract is van 26 augustus 2011 en opgesteld tussen [reisbureau] (hierna: het reisbureau), vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger reisbureau] , en [hotel 3] , vertegenwoordigd door [broer verdachte] . Het betreft een verkoopcontract van hotelkamers, waarbij het reisbureau kamers boekt bij [hotel 3] .21
Onderzoek via Google leverde met de zoekterm ‘ [reisbureau] ’ een verwijzing op naar de website van [handelsmerk] , een handelsmerk van [reisbureau] , een bedrijf dat rondreizen en dagtrips in China organiseert.22 [vertegenwoordiger reisbureau] is als getuige gehoord en verklaarde dat het reisbureau zijn bedrijf is en dat het sinds april 2013 bestaat.23 [vertegenwoordiger reisbureau] verklaarde dat hij het contract heeft ondertekend. [studiegenoot] , een studiegenote van [vertegenwoordiger reisbureau] , had hem gevraagd of hij wilde helpen met een marktonderzoekscontract en dat het voor een broer van haar was die in Nederland een hotel had. [vertegenwoordiger reisbureau] heeft het contract ondertekend en verder is er helemaal niets meer gebeurd. Hij was bereid het contract te tekenen omdat er niets in stond wat hem kon raken of benadelen.24 [vertegenwoordiger reisbureau] heeft niet in detail naar de datum (26 augustus 2011) gekeken. Hij heeft de datum niet ingevuld, alleen zijn handtekening, en had in 2011 nog geen bedrijf. De overeenkomst is volgens [vertegenwoordiger reisbureau] ondertekend in 2013, 2014 of 2015.25
Het tweede contract is van 20 juni 2012 en opgesteld tussen [vliegticketservice] vliegticketservice (hierna: de vliegticketservice), vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger vliegticketservice] , en [hotel 3] , vertegenwoordigd door [broer verdachte] . Het betreft een samenwerkingsovereenkomst waarbij [hotel 3] de vliegticketservice voorziet van informatie over wetgeving/visumbeleid voor Nederland en Europa.26
Onderzoek via Google naar dit bedrijf leverde geen resultaten op. Ook een zoekopdracht met behulp van een Chinees-Nederlandse tolk met Chinese karakters via Google en Baidu leverde niets op.27
Hieruit volgt dat de enige onderbouwing dat [broer verdachte] daadwerkelijk voor [familiebedrijf verdachte] / [hotel 3] heeft gewerkt, bestaat uit genoemde twee contracten. Het eerste contract is in elk geval geantedateerd en de rest van de verklaring van [vertegenwoordiger reisbureau] versterkt het beeld dat het contract enkel is ondertekend om de onjuiste indruk te wekken dat [broer verdachte] werkzaamheden verrichtte voor [familiebedrijf verdachte] Van het tweede contract is zelfs niets bekend van de wederpartij met wie [broer verdachte] een overeenkomst zou hebben.
Dat inderdaad sprake is van een fictief dienstverband wordt onderstreept door het door [broer verdachte] beschreven doel: het verkrijgen van een verblijfsvergunning om makkelijk in en uit Nederland te reizen voor zijn vastgoed.
2.4.2.3. Verbleef [broer verdachte] op het [adres 1] ?
Op verschillende geschriften die hiervoor in rubriek 2.4.2.1 zijn besproken is als adres van [broer verdachte] [adres 1] vermeld.
Uit het dossier blijkt dat [moeder familie 2] en [vader familie 2] tussen 8 november 1995 en 1 oktober 2001 en vanaf 2 mei 2005 (tot in elk geval 18 november 2013) op het [adres 1] staan ingeschreven. Vanaf 1 januari 2010 (tot in elk geval 18 november 2013) staan [broer verdachte] en zijn vrouw [vrouw van broer verdachte] ook op dit adres ingeschreven.28
[verdachte] verklaarde dat [broer verdachte] in 2013 niet in Nederland woonde. Het opgegeven adres ( [adres 1] ) was niet het adres waar hij verbleef. Over het in 2008 opgegeven adres [adres 2] verklaarde [verdachte] dat [broer verdachte] daar niet verbleef, maar dat dit adres was opgegeven omdat voor de aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van de kennismigrantenregeling een adres nodig was.29
De rechtbank concludeert hieruit dat voor [broer verdachte] adresgegevens zijn opgegeven van adressen waar hij niet verbleef.
2.4.2.4. Wat betekent dit voor de ten laste gelegde feiten?
2.4.2.4. Feit 2 (valsheid in geschrift en gebruik maken valse geschriften)
De rechtbank vindt bewezen dat [verdachte] samen met anderen ( [broer verdachte] , [general manager] ) geschriften vals heeft opgemaakt. In deze door [verdachte] , [broer verdachte] en/of [general manager] ondertekende geschriften wordt gesuggereerd dat sprake is geweest van een dienstverband tussen [broer verdachte] en [familiebedrijf verdachte] , terwijl in werkelijkheid geen sprake was van een dienstverband, zoals de rechtbank hiervoor in rubriek 2.4.2.2 uiteen heeft gezet.
De werkgeversverklaring van 8 augustus 2013 is ook vals omdat daarin als woonadres is opgegeven het [adres 1] , terwijl [broer verdachte] daar alleen ingeschreven heeft gestaan, maar niet heeft gewoond, zoals de rechtbank hiervoor in rubriek 2.4.2.3 uiteen heeft gezet.
De verschillende valse geschriften zijn ook gebruikt in de richting van de IND voor het wijzigen van de verblijfsvergunning (de werkgeversverklaring van 8 augustus 2013, de arbeidsovereenkomst van 28 december 2012 en de salarisspecificaties over mei, juni en juli 2013) en de ABN Amro-bank voor het verkrijgen van een hypotheek (de werkgeversverklaring van 18 juli 2014 en de loonstrook over juni 2014).
De betrokkenheid van [verdachte] bij het gebruik maken van die geschriften in de richting van de IND en de ABN Amro-bank leidt de rechtbank uit het volgende af.
[verdachte] heeft erkend dat hij betrokken was bij de aanvragen van [broer verdachte] in 2008 en 2013.30 [broer verdachte] verklaarde dat zijn jongere broer [ [verdachte] ] hem geholpen heeft met de aanvraag in 2008.31 Zijn jongere broer heeft hem ook geholpen bij de aanvraag in 2013 en die heeft hem geholpen met het overleggen van de stukken.32
Over de hypotheekaanvraag verklaarde [verdachte] dat hij voor zijn broer de hypotheek had aangevraagd via Hypotheekvisie. [broer verdachte] had [verdachte] daarvoor gemachtigd. [verdachte] heeft in dat kader ook de werkgeversverklaring en de loonstrook ingediend.33
Gedeeltelijke vrijspraak
De rechtbank vindt niet bewezen dat [verdachte] een bijlage werkgeversverklaring van 12 juni 2008 valselijk heeft opgemaakt en daarvan gebruik heeft gemaakt. Van belang is dat de rechtbank hiervoor in rubriek 2.4.2.1 twee Bijlagen werkgeversverklaring heeft besproken die mogelijk uit 2008 afkomstig zijn. De eerste bijlage (gevoegd bij de op 8 oktober 2008 ontvangen Aanvraag verblijfsvergunning kennismigrant met MVV) is ongedateerd en kan dus niet de in de tenlastelegging genoemde werkgeversverklaring van 12 juni 2008 zijn. De tweede bijlage (gevoegd bij het op 14 juli 2008 ontvangen Verzoek om advies voor afgifte MVV kennismigrant) bevat als startdatum van de aanstelling 1 september 2008 (en die datum wordt niet genoemd in de tenlastelegging) en vermeldt bij de adresgegevens ‘nog niet bekend’, zodat de in de tenlastelegging gestelde valsheden niet in deze overeenkomst zijn opgenomen.
2.4.2.4.2. Feit 3 (oplichting IND) en 7 (mensensmokkel)
Oplichting
De IND heeft op 5 november 2008 een verblijfsrecht verleend aan [broer verdachte] , omdat uit de ingediende stukken blijkt dat [broer verdachte] in dienst treedt bij [familiebedrijf verdachte] en dat hij met een brutojaarsalaris voldoet aan het looncriterium voor kennismigranten.34
De rechtbank heeft hiervoor in rubriek 2.4.2.2 vastgesteld dat dit dienstverband fictief is. De aanvragen uit 2008 voor een MVV en vervolgens een verblijfsvergunning zijn onderbouwd met stukken waarin gesuggereerd wordt dat wel sprake is van een echt dienstverband van [broer verdachte] bij [familiebedrijf verdachte] en daarmee zijn de aanvragen onderbouwd met valse stukken. De omstandigheid dat de rechtbank hiervoor in rubriek 2.4.2.4.1 tot een gedeeltelijke vrijspraak is gekomen wat betreft een ten laste gelegde werkgeversverklaring van 12 juni 2008 maakt dit niet anders, want de rechtbank acht ook deze verklaring vals. De gedeeltelijke vrijspraak is een gevolg van de specifieke wijze van tenlasteleggen.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de IND bij de verstrekking van de verblijfsvergunning in 2008 is opgelicht. Gelet op zijn rol bij het (laten) opmaken van de valse stukken en zijn rol bij de aanvragen bij de IND is [verdachte] als medepleger betrokken bij deze oplichting.
De IND heeft op 14 november 2013 een nieuwe verblijfsvergunning verstrekt aan [broer verdachte] , waarbij rekening is gehouden met het ingeleverde arbeidscontract vanaf 1 mei 2009 en het salaris van [broer verdachte] (€ 4.287,67).35
De rechtbank heeft hiervoor in rubriek 2.4.2.2 vastgesteld dat dit dienstverband fictief is. De aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning in 2013 is onderbouwd met stukken waarin gesuggereerd wordt dat wel sprake is van een echt dienstverband van [broer verdachte] bij [familiebedrijf verdachte] , en daarmee is de aanvraag onderbouwd met valse stukken. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de IND ook bij de verstrekking van de verblijfsvergunning in 2013 is opgelicht. Gelet op zijn rol bij het (laten) opmaken van de valse stukken en zijn rol bij de aanvragen bij de IND is [verdachte] als medepleger betrokken bij deze oplichting.
Mensensmokkel
Doordat de IND is opgelicht heeft [broer verdachte] vanaf 2008 een verblijfsvergunning kunnen krijgen. [broer verdachte] heeft dus door strafbare feiten toegang gekregen tot Nederland en daarmee is die toegang wederrechtelijk.
[verdachte] is [broer verdachte] daarbij behulpzaam geweest door zijn betrokkenheid bij het aangaan van het fictieve dienstverband en zijn rol bij de aanvragen. Die directe betrokkenheid van [verdachte] maakt ook dat hij geweten of redelijkerwijs ernstige reden had te vermoeden dat de toegang tot Nederland van [broer verdachte] wederrechtelijk was.
Conclusie
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de feiten 3 en 7.
2.4.2.4.3. Feit 4 (oplichting ABN Amro – hypotheek) en 5 (witwassen)
Oplichting
De ABN Amro-bank heeft op 21 juli 2014 een eerste offerte uitgebracht voor een hypotheek voor [broer verdachte] en op 21 augustus 2014 een gewijzigde offerte voor een hypotheek voor [broer verdachte] en zijn vrouw [vrouw van broer verdachte] . Aan die offertes liggen onder andere de hiervoor in rubriek 2.4.2.1 beschreven werkgeversverklaring en loonstrook uit 2014 ten grondslag. De hypotheekakte voor een hypotheek van € 261.500,- is op 26 september 2014 gepasseerd.36 Uit de hypotheekakte van 26 september 2014 blijkt dat [verdachte] als schriftelijk gevolmachtigde van [broer verdachte] aanwezig was bij het passeren van de hypotheekakte.37
De rechtbank heeft hiervoor in rubriek 2.4.2.2 vastgesteld dat het dienstverband van [broer verdachte] bij [familiebedrijf verdachte] fictief is. De hypotheekoffertes zijn verkregen op basis van stukken die suggereren dat sprake is van een echt dienstverband en daarmee zijn die offertes uitgebracht op basis van valse stukken. Die valse stukken hebben ertoe geleid dat de ABN Amro-bank is overgegaan tot het verstrekken van het geldbedrag van € 261.500,-.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de ABN Amro-bank is opgelicht bij het aangaan van de hypothecaire lening en het verstrekken van het geldbedrag van € 261.500,-. Gelet op de rol van [verdachte] bij het (laten) opmaken van de bij de oplichting gebruikte stukken en zijn rol bij het aangaan van de hypotheek is [verdachte] als medepleger betrokken bij deze oplichting.
Witwassen
Het geldbedrag van € 261.500,- is dus door oplichting verkregen en dus uit misdrijf afkomstig. Dit geldbedrag is op 24 september 2014 ontvangen door de notaris en onder meer met dit geld is op 30 september 2014 betaald voor de woning aan de [adres verdachte] .38 Deze woning is daarmee in elk geval voor een deel middellijk afkomstig uit misdrijf, te weten de oplichting van de ABN Amro-bank.
Op 21 oktober 2014 verklaarde [verdachte] dat hij in de op 26 september 2014 opgeleverde woning aan de [adres verdachte] woont en dat de spullen die in de woning staan van hem zijn.39 De woning is van zijn enige broer [broer verdachte] .40
Gelet op de rol van [verdachte] bij de oplichting van de ABN Amro-bank, wist hij ook dat het geldbedrag en de woning (deels) uit misdrijf afkomstig waren.
De rechtbank leidt hieruit af dat [verdachte] als medepleger het geldbedrag van € 261.500,- verworven heeft, voorhanden heeft gehad en ervan gebruik heeft gemaakt voor de aanschaf van de woning aan de [adres verdachte] . Daarbij heeft [verdachte] het geldbedrag van € 261.500,- ook laten overdragen. Daarmee heeft [verdachte] ook de woning aan de [adres verdachte] verworven en voorhanden gehad. Tot slot heeft [verdachte] de woning ook gebruikt door erin te gaan wonen.
Conclusie
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de feiten 4 en 5.
2.4.3. Feit 6 (oplichting ABN Amro – bankpas)
Op 30 september 2014 is tijdens de doorzoeking van het kantoor van de [holding familie 2] een ABN Amro-bankpas in beslag genomen van rekeningnummer [rekeningnummer] .41 Dit betreft bankpas [bankpasnummer] .42 De (enige) bevoegde voor deze rekening is [verdachte] , geboren 15 september 1974,43 [broer verdachte] .
Op 8 oktober 2014 wordt bij de ABN Amro-bank telefonisch een nieuwe bankpas aangevraagd voor bankrekening [rekeningnummer] ten name van [broer verdachte] .44 Dit telefoongesprek tussen [verdachte] ( [letter] ) en [ABN medewerkster] ( [letter] , van ABN Amro) houdt onder meer het volgende in:
[letter] : Goedemorgen, met [verdachte] , ik wil graag, mijn bankbetaalpas was stuk, dat kaartje was kapot, we willen graag en nieuw kaartje aanvragen.
[letter] : wat zijn uw voorletters?
[letter] : [voorletter] .
(…)
[letter] : En uw geboortedatum?
[letter] : Geboortedatum is [geboortedatum] .45
Op 13 oktober 2014 wordt rond 12.00 uur door de politie bij de ABN Amro-bank navraag gedaan naar het saldo op spaarrekening [rekeningnummer] en daar blijkt dan € 900.000,- op te staan. Nadat om 18.00 uur een proces-verbaal en een vordering conservatoir beslag zijn opgesteld, blijkt er inmiddels € 450.000,- naar China te zijn overgemaakt. 46 Vanaf spaarrekening [rekeningnummer] wordt € 450.000,- overgemaakt naar bankrekening [rekeningnummer]47 en vervolgens wordt vanaf die rekening negen keer € 50.000,- overgemaakt naar een buitenlandse bankrekening op naam van [naam 2] .48 Bij deze overboekingen is tussen 17:21 uur en 17:45 uur gebruik gemaakt van bankpas [bankpasnummer] .49 Uiteindelijk wordt door ingrijpen van de politie voorkomen dat het geld daadwerkelijk naar China gaat.
Uit de gegevens die door ABN Amro zijn verstrekt blijkt dat op 17 oktober 2014 de huidige bankpas van bankrekening [rekeningnummer] bankpas [bankpasnummer] is en dat bankpas [bankpasnummer] in 2014 is komen te vervallen.50
Bij de aanhouding van [verdachte] wordt bankpas [bankpasnummer] van rekening [rekeningnummer] in beslag genomen.51
[verdachte] heeft verklaard dat hij heeft gebeld voor een nieuwe bankpas voor de rekening van zijn broer en dat hij daarbij de gegevens van zijn broer heeft opgegeven. [verdachte] verklaarde ook dat vervolgens negen keer € 50.000,- is overgemaakt om te voorkomen dat het in Nederland in beslag genomen zou worden.52
De rechtbank trekt hieruit de volgende conclusies. Nadat bankpas [bankpasnummer] op 30 september 2014 in beslag was genomen heeft [verdachte] telefonisch een nieuwe bankpas aangevraagd door zich voor te doen als zijn broer en enige bevoegde van deze rekening en daarbij te verbloemen dat deze bankpas door de politie in beslag is genomen. Daardoor heeft [verdachte] ABN Amro onder valse voorwendselen bewogen om een nieuwe bankpas voor de rekening van [broer verdachte] af te geven. Dit stelde [verdachte] vervolgens in staat om te proberen € 450.000,- naar China over te maken.
De enkele omstandigheid dat de ABN Amro-bank mogelijk ook de bankpas had afgegeven als [verdachte] zich als zichzelf had voorgedaan, omdat [verdachte] door [broer verdachte] schriftelijk gemachtigd was om – kort gezegd – de belangen van [broer verdachte] in Nederland te behartigen, maakt niet dat geen sprake is van oplichting. In de eerste plaats wordt daarmee de onjuiste mededeling over de reden van de aanvraag voor een nieuwe bankpas niet weggenomen. Ook had een aanvraag van de bankpas op basis van de schriftelijke machtiging niet telefonisch gedaan kunnen worden, waardoor het langer zou duren voordat [verdachte] over de bankpas kon beschikken. Voor [verdachte] was het cruciaal om tijdig over de bankpas te kunnen beschikken om zo nog geld naar China over te maken voordat hierop beslag gelegd zou kunnen worden.
De rechtbank vindt dan ook bewezen dat [verdachte] de ABN Amro-bank heeft opgelicht bij het verkrijgen van de bankpas voor de rekening van [broer verdachte] .
3 Zaaksdossier 4A Criminele organisatie (feit 1)
3.1. Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de periode van 1 maart 2004 tot en met 9 juli 2015. Alle in de tenlastelegging genoemde (rechts)personen hebben aan de criminele organisatie deelgenomen, met uitzondering van [naam 3] . Niet bewezen is dat het oogmerk van de organisatie ook zag op het overtreden van de Algemene douanewet; het oogmerk van de organisatie zag wel op de overige in de tenlastelegging genoemde misdrijven.
[verdachte] is een nauw contact van meerdere leden van de [familienaam 2] . Naast de strafbare feiten die [verdachte] heeft gepleegd in relatie tot [familiebedrijf verdachte] en [broer verdachte] (zaaksdossier 3F), heeft hij ook een faciliterende rol gehad ten behoeve van de organisatie.
De officier van justitie stelt dat de WeChat-berichten die in de telefoon van [verdachte] zijn aangetroffen, voor het bewijs gebruikt mogen worden. De Smartphone-arresten op grond waarvan de raadsman verzoekt om tot bewijsuitsluiting over te gaan zien niet op de situatie dat de telefoon in beslag is genomen bij een doorzoeking door een rechter-commissaris.
3.2. Standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt [verdachte] vrij te spreken van het deelnemen aan een criminele organisatie.
De verdediging stelt daarbij dat het volledig doorzoeken van de telefoon van [verdachte] onrechtmatig is geweest,53 waardoor de privacy van [verdachte] in ernstige mate is geschonden. De verdediging verbindt hieraan de conclusie dat de inhoud van de telefoon, in het bijzonder de WeChat-berichten, van het bewijs moet worden uitgesloten.
Ongeacht of de inhoud van de telefoon van het bewijs wordt uitgesloten stelt de verdediging dat weliswaar vastgesteld kan worden dat [verdachte] heeft samengewerkt met leden van de [familienaam 2] , maar dat deze (legale) samenwerking geen deelneming aan een criminele organisatie oplevert. In elk geval heeft [verdachte] niet opzettelijk deelgenomen aan een criminele organisatie.
3.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij zich bij de bewijswaardering van het tenlastegelegde deelnemen aan een criminele organisatie beperkt tot de inhoud van zaaksdossier 4A en de zaaksdossiers die zien op de overige in de tenlastelegging genoemde feiten (zaaksdossier 3F). Daarvoor is van belang dat het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat de verdediging zich bij de uitleg van de tenlastelegging bij dit feit moest concentreren op het zaaksdossier 4A en de rolbeschrijving per deelnemer in het relaas van dit zaaksdossier. De behandeling op zitting en het voorhouden van de inhoud van het dossier heeft ook in lijn met deze uitleg van de tenlastelegging plaatsgevonden.
De rechtbank komt tot de conclusie dat sprake is geweest van een criminele organisatie in de periode van 14 december 2001 tot en met 13 oktober 2014. [zoon 2 familie 2] en [zoon 1 familie 2] hebben aan deze organisatie leiding gegeven. Daarnaast maakten ook [dochter familie 2] , [vader familie 2] , [moeder familie 2] , [broer verdachte] en [verdachte] deel uit van deze organisatie, net als de rechtspersonen [hotel B.V. 2] , [hotel B.V. 1] en [hotel tussenholding B.V. 1] Deze criminele organisatie had als oogmerk het plegen van mensensmokkel, gewoontewitwassen en (schuld)witwassen, valsheid in geschrift en het voorhanden hebben en gebruiken van valse geschriften en oplichting. Wat betreft de deelname van [verdachte] aan de criminele organisatie, vindt de rechtbank bewezen dat hij deelnam vanaf 16 maart 2004, de dag waarop vanaf de bankrekening van [vader familie 2] € 157.506,22 overgemaakt wordt naar de bankrekening van [verdachte] .
De rechtbank komt tot deze conclusies op grond van het volgende.
3.3.1.
[hotel 1]
Het hoofddoel van de organisatie ziet op het uitbouwen en in stand houden van het hotelimperium van de [familienaam 2] . Een eerste kernelement van de criminele organisatie ziet de rechtbank in de aanschaf van [hotel 1] door [zoon 2 familie 2] , [zoon 1 familie 2] en [dochter familie 2] (met de rechtspersonen [hotel B.V. 1] en [hotel tussenholding B.V. 1] ), waarbij een deel gefinancierd is met geld dat – op papier – geleend is van particulieren in China, maar in werkelijkheid (deels) is terug te voeren op buitenlandse rekeningen van [zoon 2 familie 2] , [zoon 1 familie 2] en [dochter familie 2] . Die buitenlandse rekeningen zijn gevoed met contante geldstortingen waarvan het niet anders kan zijn dan dat die geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank vindt voor het bewijs van het bestaan van de criminele organisatie de volgende elementen wat betreft [hotel 1] en de voorafgaande financiering via buitenlandse rekening van belang.
3.3.1.1. Aankoop en financiering van [hotel 1]
Op 25 april 2005 verkrijgt [hotel tussenholding B.V. 1] het pand waarin [hotel 1] is gevestigd in eigendom ( [adressen hotel 1] ), doordat de op 22 april 2005 verleden akte van levering op die datum in de registers wordt ingeschreven. Met diezelfde levering worden ook de roerende zaken en overige activa (exploitatie) aan [hotel B.V. 1] geleverd.54
De totaalprijs voor het pand en de exploitatie van [hotel 1] , inclusief bijkomende (financierings)kosten bedraagt € 5.843.663,49. Hiervan wordt een bedrag van € 4.570.000,- geleend van de Rabobank55 en daarnaast wordt er op 22 april 2005 een resterend bedrag van € 1.173.663,49 van de bankrekening van [hotel tussenholding B.V. 1] afgeschreven en een bedrag van € 200.000,- van diezelfde rekening voor de aanschaf van de inventaris..56
Op 21 april 2005 ontvangt [hotel tussenholding B.V. 1] € 200.000,- van [moeder familie 2] onder vermelding van ’lening [geldlener 1] ’.57 Eerder, op 11 april 2005, maakte [hotel B.V. 2] € 200.000,- over naar [moeder familie 2] onder vermelding van ‘terug betalen lening [geldlener 1] ’.58
Op 22 april 2005 ontvangt [hotel tussenholding B.V. 1] € 837.368,04 van [dochter familie 2] .59 [dochter familie 2] ontving op 7 februari 2005 een bedrag van € 417.793,25 van [geldlener 3]60 en op 5 april 2005 € 419.589,69 van [familie van familie 2] .61
Op 22 april 2005 ontvangt [hotel tussenholding B.V. 1] € 415.060,73 van [zoon 2 familie 2] .62 [zoon 2 familie 2] ontving op 7 februari 2005 $ 174.377,09 van [geldlener 2]63, op 5 april 2005 € 160.637,57 van [familie van familie 2] en op 13 april 2005 nog eens € 119.935,59 van [geldlener 2] .64
In totaal ontvangt [hotel tussenholding B.V. 1] van de rekeningen van [moeder familie 2] , [dochter familie 2] en [zoon 2 familie 2] € 1.452.428,77.
3.3.1.2. Leenovereenkomsten en vermogensverklaringen
Tussen [hotel tussenholding B.V. 1] enerzijds en [geldlener 2] , [familie van familie 2] , [geldlener 3] of [geldlener 1] anderzijds zijn leenovereenkomsten opgesteld. Deze leenovereenkomsten zijn op 30 juli 2012 aangetroffen tijdens de doorzoeking van het kantoor van [holding familie 2]65
Tijdens diezelfde doorzoeking zijn ook vermogensverklaringen aangetroffen, waaronder een over [familie van familie 2] en [broer verdachte] van 13 september 2006 en een over [naam 2] en [geldlener 1] en een over [geldlener 2] van 15 februari 2007.66
3.3.1.3. Buitenlandse rekeningen en [hotel 1]
Op 11 april 2000 wordt door [zoon 2 familie 2] op bankrekening [rekeningnummer] (codenaam ‘ [codenaam] ’) NLG 300.000 contant gestort en wordt de opdracht gegeven om $ 200.000,- over te maken aan [geldlener 1] .67
Op bankrekening met [rekeningnummer] (hierna ook: [rekeningnummer] ) op naam van [zoon 2 familie 2] vinden onder meer de volgende transacties plaats:
7 januari 2004: € 100.000,- begunstigde: [zoon 2 familie 2]
27 januari 2004: € 90.000,- begunstigde: [zoon 2 familie 2]
17 mei 2004: – € 150.000,- begunstigde: [zoon 2 familie 2]
(bankrekening [rekeningnummer] )
2 juni 2004: € 180.284,50 begunstigde: [zoon 2 familie 2]
door [kennis familie 2] wegens sluiting rekening
30 juni 2004: – € 45.000,- begunstigde: [begunstigde 1] ( [plaats] ))
24 maart 2005: – € 160.878,77 begunstigde: [begunstigde 2] ( [plaats] )) overgemaakt naar [familie van familie 2]68
De bankrekening op naam van [kennis familie 2] en [kennis 2 familie 2] is afgezien van rente en kosten volledig gevoed door kasstortingen tussen 5 juli 2002 en 10 februari 2004 (in totaal € 375.000,‑). Het geldbedrag van € 180.284,50 dat op 2 juni 2004 naar de Luxemburgse ING-rekening op naam van [zoon 2 familie 2] is overgemaakt, was het restant voorafgaand aan de opheffing van de rekening.69
Op bankrekening [rekeningnummer] op naam van [dochter familie 2] bij de Bank of China in Luxemburg vinden onder meer de volgende transacties plaats:
13 november 2001: NLG 330.000,- contant gestort (omgerekend € 149.747,47)
4 december 2001: NLG 100.000,- contant gestort (omgerekend € 45.378,02)
22 oktober 2002: € 80.000,- contant gestort
5 november 2002: € 100.000,- contant gestort
14 november 2002: € 100.000,- contant gestort
10 januari 2003: € 50.000,- contant gestort
21 juli 2003: € 80.000,- contant gestort
19 november 2003: € 80.000,- contant gestort
7 april 2004: € 250.000,- overgemaakt naar bankrekening [rekeningnummer]
16 april 2004: € 85.000,- contant gestort
In totaal is er (omgerekend) tussen 13 november 2001 en 16 april 2004 € 770.125,49 contant gestort op rekening [rekeningnummer] . De stortingen op 4 december 2001, 5 en 14 november 2002 en 10 januari 2003 zijn verricht door [vader familie 2] , de overige stortingen door [dochter familie 2] .70
Op bankrekening [rekeningnummer] (hierna: [rekeningnummer] ) op naam van [zoon 1 familie 2] bij de UBS bank in Zwitserland wordt in totaal € 400.000,- contant gestort.71 Op 26 oktober 2004 wordt de bankrekening opgeheven. Tussen 22 oktober en 26 oktober 2004 vinden zes overboekingen plaats tussen deze rekening en nummerrekening [rekeningnummer] (hierna: [rekeningnummer] ). Netto gaat er tussen 22 en 26 oktober 2004 in totaal € 359.502,19 naar rekening [rekeningnummer] .72
In 2004 wordt bankrekening [rekeningnummer] op naam van [zoon 2 familie 2] bij de UBS bank in Zwitserland alleen gevoed door de hiervoor beschreven bijschrijvingen vanaf rekening [rekeningnummer] (14 april 2004: € 250.000,-), [rekeningnummer] (24 mei 2004: € 150.000,-) en [rekeningnummer] (22 en 26 oktober 2004, totaal: € 360.171,10).73 Vanaf deze rekening wordt op 30 juni 2004 een bedrag van € 120.000,- overgemaakt naar een Chinese bankrekening op naam van [familie van familie 1] en op 22 maart 2005 wordt vanaf deze rekening € 340.000,- overgemaakt naar een Chinese bankrekening op naam van [familie van familie 2] .74
3.3.1.4. Geldstromen
[geldlener 1] – [hotel tussenholding B.V. 1]
Op de dag in 2000 dat er op een Luxemburgse bankrekening van [zoon 2 familie 2] NLG 300.000 wordt gestort, wordt vanaf die rekening $ 200.000,- overgemaakt naar een Chinese bankrekening op naam van [geldlener 1] .
[moeder familie 2] heeft in 2000 een lening verstrekt aan [hotel B.V. 2] ter waarde van € 172.436,-75 en [moeder familie 2] had een lening afgesloten bij [geldlener 1] .76 Dat sprake zou zijn geweest van leningen tussen [moeder familie 2] en [geldlener 1] is ook opgenomen in de belastingaangifte IB 2004 van [moeder familie 2] .77
Vervolgens heeft [hotel B.V. 2] in 2005 ter aflossing van deze ‘ [afkorting] -lening’ € 200.000,- overgemaakt aan [moeder familie 2] . Deze betaling is door [zoon 1 familie 2] verricht.78 Daarna wordt door [moeder familie 2] via de rekening van [zoon 2 familie 2] de € 200.000,- van de ‘ [afkorting] -lening’ overgemaakt naar [hotel tussenholding B.V. 1]
Er is geen aannemelijke verklaring gekomen voor de overboeking van $ 200.000 van de Luxemburgse rekening van [zoon 2 familie 2] naar de rekening van [geldlener 1] . De rechtbank gaat er daarom van uit dat het geldbedrag dat in 2000 vanuit Luxemburg naar de rekening van [geldlener 1] is overgemaakt, vervolgens via [moeder familie 2] is overgemaakt naar [hotel B.V. 2] De aflossing van deze ‘lening’ in 2005 is vervolgens bij [hotel tussenholding B.V. 1] terecht gekomen voor de aanschaf van [hotel 1] .
[familie van familie 2] – [hotel tussenholding B.V. 1]
Op 22 maart wordt vanaf een Luxemburgse en een Zwitserse bankrekening op naam van [zoon 2 familie 2] in totaal € 500.766,77 overgemaakt naar [familie van familie 2] . Vervolgens ontvangen [zoon 2 familie 2] en [dochter familie 2] op 5 april 2005 op hun Nederlandse bankrekeningen € 160.637,57 en € 419.589,96. Deze bijschrijvingen maken onderdeel uit van de geldbedragen die [zoon 2 familie 2] en [dochter familie 2] op 22 april 2005 overboeken naar [hotel tussenholding B.V. 1]
De rechtbank gaat ervan uit dat de geldbedragen die op 22 maart 2005 aan [familie van familie 2] zijn overgemaakt, onderdeel uitmaken van de geldbedragen die op 5 april 2005 door [zoon 2 familie 2] en [dochter familie 2] worden ontvangen. Daarvoor zijn in het bijzonder van belang het korte tijdsverloop tussen de verschillende transacties en het uitblijven van een aannemelijke verklaring voor de overboekingen vanuit Luxemburg/Zwitserland naar [familie van familie 2] .
3.3.1.5. Witwassen
Op bankrekening [rekeningnummer] is in totaal € 190.000,- contant gestort en op deze rekening is ook € 180.284,50 bijgeschreven vanaf de bankrekening op naam van [kennis familie 2] en [kennis 2 familie 2] , die volledig gevoed is door contante stortingen. Vanaf bankrekening [rekeningnummer] is € 150.000,- doorgeboekt naar bankrekening [rekeningnummer] en in totaal is € 205.766,77 overgeboekt naar (bankrekeningen op naam van) [familie van familie 1] en [familie van familie 2] . Op bankrekening [rekeningnummer] is in totaal (omgerekend) € 770.125,49 contant gestort en hiervan is € 250.000,- doorgeboekt naar bankrekening [rekeningnummer] . Op bankrekening [rekeningnummer] is in totaal € 400.000,- contant gestort en hiervan is € 360.171,18 doorgeboekt naar bankrekening [rekeningnummer] .
In totaal is van de andere bankrekeningen € 760.171,18 overgemaakt naar bankrekening [rekeningnummer] . Hiervan is in totaal € 460.000,- overgeboekt naar (bankrekeningen op naam van) [familie van familie 1] en [familie van familie 2] .
De geldbedragen die naar [familie van familie 1] zijn overgemaakt maken onderdeel uit van het geld dat via de rekening van [geldlener 2] ter beschikking is gesteld aan [hotel tussenholding B.V. 1] voor de aanschaf van [hotel 1] . Ook de geldbedragen die naar de bankrekening van [familie van familie 2] zijn overgemaakt, maken onderdeel uit van het geld dat via die bankrekening ter beschikking is gesteld aan [hotel tussenholding B.V. 1]
Er is sprake van een vermoeden van witwassen voor de contante geldbedragen die aan de financiering van [hotel 1] ten grondslag liggen, gelet op het totaalbedrag en het gegeven dat de geldbedragen buiten het zicht van de overheid, namelijk op een buitenlandse rekeningen in landen met een bankgeheim (Luxemburg en Zwitserland), werden gestort. Door [zoon 2 familie 2] , [zoon 1 familie 2] , [dochter familie 2] of andere betrokkenen is geen concrete, verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven over de herkomst van het geld, zodat de rechtbank bewezen vindt dat deze geldbedragen door leden van en ten behoeve van de criminele organisatie zijn witgewassen.
3.3.1.6. Valse geschriften
[geldlener 2]
De rechtbank komt tot de conclusie dat de Chinese bankrekening op naam van [geldlener 2] niet daadwerkelijk bij haar in beheer was. De consequentie daarvan is dat de geldleenovereenkomst en de vermogensverklaringen niet juist, en dus vals zijn.
Voor deze conclusie is de verklaring van [geldlener 2] zelf van belang. Zij verklaart rond 1997 naar Frankrijk te zijn gekomen en geen geld te hebben.79 Zij heeft nooit aanzienlijke geldbedragen tot haar beschikking gehad, niet in geld gehandeld en niet in China in valuta gehandeld.80 Zij heeft de [familienaam 2] ( [vader familie 2] , [moeder familie 2] , [zoon 1 familie 2] , [zoon 2 familie 2] , [dochter familie 2] ) of hun bedrijven nooit geld geleend.81 Zij heeft geen weet van de geldleenovereenkomst en heeft die niet ondertekend.82 Ze heeft geen bankrekening in China en heeft deze ook niet gehad in 2006 of 2007.83
De rechtbank gaat uit van deze verklaring van [geldlener 2] . Daarbij wordt opgemerkt dat het een reële mogelijkheid is geweest dat derden in China een bankrekening op naam van [geldlener 2] hebben gehad. Vanaf 1 januari 2007 dienen personen een identiteitsbewijs te tonen bij het openen van een bankrekening, voor 1 januari 2007 was het mogelijk om een bankrekening op naam van iemand anders te openen.84
[familie van familie 2]
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat rond de betalingen via de bankrekeningen van [familie van familie 2] sprake is geweest van een geldrondje, waarbij geld van de rekeningen [zoon 2 familie 2] is rondgestuurd naar uiteindelijk de bankrekening van [hotel tussenholding B.V. 1]
Dit brengt mee dat geen sprake is van een lening van [familie van familie 2] aan [hotel tussenholding B.V. 1] De geldleenovereenkomst die impliceert dat die lening er wel is, is daarmee onjuist en dus vals.
[geldlener 1]
verklaarde in 2015 dat hij 35 jaar geleden naar Frankrijk is gekomen en dat hij in 2005 en 2006 in Frankrijk was.85 Hij verklaarde geen bankrekening in China gehad te hebben en al zijn geld uit China naar Frankrijk meegenomen te hebben.86 stelt in 2000 geen lening verstrekt te hebben aan de [familienaam 2] . Ook heeft hij niets te maken gehad met de lening aan [hotel tussenholding B.V. 1]87 zegt dat de overboeking van $ 200.000,- vanaf de Luxemburgse bankrekening van [zoon 2 familie 2] zijn zaken niet zijn.88 Nadat aan hem de vermogensverklaring is getoond, verklaarde hij dat deze vals is. Hij heeft niet gehandeld in buitenlandse deviezen en stelt geen gemiddelde jaaromzet van 70 miljoen dollar gehad te hebben.89
De rechtbank leidt hieruit af dat [geldlener 1] geen geld heeft geleend aan de [familienaam 2] of aan [hotel tussenholding B.V. 1] en dat de geldleenovereenkomst waaruit dit wel zou blijken, vals is. Ook is de vermogensverklaring vals, nu uit de verklaring van [geldlener 1] blijkt dat hij niet in buitenlandse valuta heeft gehandeld.
Dat [geldlener 1] het geld inderdaad niet heeft uitgeleend, wordt ondersteund door het gegeven dat de rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is geweest van een geldrondje en dat het geld uiteindelijk terug te voeren is op de buitenlandse rekening [codenaam] en de daarop gestorte contante geldbedragen.
3.3.1.7. Aflossen leningen
Het functioneren van de criminele organisatie wordt ook inzichtelijk wanneer gekeken wordt naar de aflossing van de buitenlandse leningen die zouden zijn aangegaan voor de aankoop van [hotel 1] . De aflossing van de leningen en de rentebetalingen vinden plaats tussen 11 september 2006 en 6 december 2006 en worden voldaan vanaf de bankrekening van [hotel tussenholding B.V. 1] is in staat om die betalingen te doen, doordat zij geld ontvangt van [hotel B.V. 1] , [hotel B.V. 2] , de privérekening van [dochter familie 2] en van bedrijven van [zoon 2 familie 2] ( [naam eenmanszaak] en [hotel 4] )90
3.3.1.8. Tussenconclusie
In de casus ‘ [hotel 1] ’ ziet de rechtbank dat de organisatie het oogmerk heeft gehad op het plegen van witwasfeiten en valsheid in geschrift. Het aanwezige oogmerk op valsheid in geschrift (art. 225 lid 1 Sr) impliceert in dit geval ook het oogmerk op het voorhanden willen hebben en het willen gebruiken van valse geschriften (art. 225 lid 2 Sr).
3.3.2. Samenwerking tussen de [familienaam 2] en de [familienaam 1]
Het tweede kernelement van de criminele organisatie ziet op de verwevenheid tussen de [familienaam 2] en de [familienaam 1] . Die verwevenheid komt door de tijd heen op verschillende momenten aan de orde. Deze verwevenheid kenmerkt zich hoofdzakelijk door geldstromen tussen beide families. Ook blijkt dat leden van de criminele organisatie van de [familienaam 2] gebruik kunnen maken van de gelden op rekeningen die (op papier) van de [familienaam 1] , in het bijzonder [broer verdachte] , zijn.91
3.3.2.1. Geld van buitenlandse rekening
Een eerste moment waarop leden van de [familienaam 2] gebruik maken van de gelden op rekeningen die (op papier) van de [familienaam 1] zijn is 16 maart 2004. Op die dag wordt vanaf de Luxemburgse rekening [rekeningnummer] op naam van [vader familie 2] € 157.506,22 overgemaakt naar de Chinese bankrekening op naam van [verdachte] , waarna de bankrekening van [vader familie 2] wordt opgeheven. Deze overboeking is mogelijk doordat rekening [rekeningnummer] eerder is gevoed door contante stortingen.92 Ten aanzien van die contante stortingen is sprake van een vermoeden van witwassen, gelet op de omvang van die stortingen en het gegeven dat de geldbedragen buiten het zicht van de overheid, namelijk op een buitenlandse rekening in een land met een bankgeheim (Luxemburg) zijn gestort. Dit vermoeden van witwassen is ook niet onderuit gehaald door een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van [vader familie 2] of een ander.
3.3.2.2. Geldrondje [bedrijf 1]
De verwevenheid tussen leden van de [familienaam 2] en leden van de [familienaam 1] komt ook naar voren bij een geldrondje met geld dat afkomstig was van [bedrijf 1] Op 16 maart 2009 ontvangt [verdachte] € 200.000,- als lening van [bedrijf 1] [verdachte] leent diezelfde dag € 200.000,- aan [zoon 1 familie 2] , die op 17 maart 2009 € 190.000,- uitleent aan [holding familie 2] leent op 17 maart 2009 € 200.000,- aan [familie 2 hotel B.V. III] , die op 17 maart 2009 nog een factuur van € 119.000,- betaalt. Op 20 oktober 2009 krijgt [zoon 1 familie 2] € 100.000,- terug van [holding familie 2] en diezelfde dag maakt [zoon 1 familie 2] € 100.000,- over naar [verdachte] (met als omschrijving ‘aflossing lening 16 maart 2009’). Vervolgens leent [verdachte] op 22 oktober 2009 € 99.000,- aan [holding 1] leent op haar beurt op 23 oktober 2009 € 99.000,- uit aan [holding 2] die op dezelfde dag € 100.000,- betaalt voor de koopsom van Hotel [hotel B.V. 5]93
[verdachte] is (indirect) de enig aandeelhouder van [bedrijf 1] (i.o.)94 Voorafgaand aan de transacties op 16 maart 2009 ontvangt [bedrijf 1] i.o. op 20 januari 2009 in totaal bijna € 300.000,- van de ouders van [verdachte] ( [familie van familie 1] en [naam 2] ) en de vrouw van [broer verdachte] (de schoonzus van [verdachte] , [vrouw van broer verdachte] ).95 [familievriend 1] is vanaf 1 september 2008 directeur en enig aandeelhouder van [holding 1]96 [hotel B.V. 5] heeft betrekking op [hotel 5] . [holding 2] speelt echter geen rol in de bedrijfsstructuur van [hotel 5] . In een brief van 31 oktober 2011 zegt [zoon 1 familie 2] namens de [familie 2 hotel groep] onder andere een servicecontract op van [hotel 5] .97 De rechtbank gaat ervan uit dat met de [familie 2 hotel groep] [holding familie 2] wordt bedoeld. Uit hiervoor genoemde brief leidt de rechtbank af dat [hotel 5] feitelijk werd beheerd door de [holding familie 2] terwijl dit hotel niet op naam stond van deze holdingvennootschap van de [familienaam 2] .
De rechtbank leidt uit het [bedrijf 1] -geldrondje af dat de [familienaam 2] geld aantrekt van de [familienaam 1] en dat aanwendt voor haar hotel-imperium. Bij de geldstromen wordt ook gebruik gemaakt van een tussenliggende schakel, te weten een bedrijf van [familievriend 1] .
3.3.2.3. Bankrekeningen [broer verdachte]
Een volgend punt waarin de verwevenheid tussen beide families naar voren komt, zijn de bankrekeningen van [broer verdachte] .
Voor een meer gedetailleerdere beschrijving van de gang van zaken rond de bankrekeningen van [broer verdachte] , inclusief de verwijzing naar bewijsmiddelen in het dossier, verwijst de rechtbank in de eerste plaats naar rubriek 2.4.3.
Daarnaast vindt de rechtbank het volgende van belang.
Tijdens de doorzoeking op 30 september 2014 zijn in een afgesloten kast, waarvan de sleutel in het ladeblok van de werkplek van [dochter familie 2] lag, naast de bankpas van rekening [rekeningnummer] ook bankpassen in beslag genomen van [verdachte] van de bedrijven [bedrijf 2] en [bedrijf broer verdachte]98
Uit de verklaringen van [verdachte] en [zoon 1 familie 2] komt naar voren dat zij beiden door [broer verdachte] waren gemachtigd om namens hem op te treden.99 [zoon 1 familie 2] verklaarde ook dat hij en [dochter familie 2] het beheer hadden over de bankrekeningen van [broer verdachte] .100
Daarnaast is het aantreffen van de bankpas van [bedrijf 2] ook van belang voor het volgende. Op 26 maart 2012 worden vanaf die bankrekening grote geldbedragen overgeboekt naar bankrekening [rekeningnummer] op naam van [verdachte] ( [broer verdachte]101) waarmee diezelfde dag vier keer € 50.000,- overgemaakt kan worden naar [vader familie 2] en [moeder familie 2] (rek. [rekeningnummer] ). Bij deze overboekingen wordt aangegeven dat het de aflossing betreft van leningen van 7 oktober 2011 en 3 november 2011. Op 10 oktober 2011 en 4 november 2011 had [broer verdachte] twee keer € 100.000,- van [vader familie 2] en [moeder familie 2] ontvangen.102 Ten tijde van de transactie op 26 maart 2016 was [verdachte] bestuurder en (indirect) enig aandeelhouder van [bedrijf 2]103
3.3.2.4. Verblijfsvergunning [broer verdachte]
Tegen de achtergrond dat leden van de criminele organisatie rond de [familienaam 2] gebruik kunnen maken van de bankrekening van [broer verdachte] is ook van belang dat [broer verdachte] op valse gronden een Nederlandse verblijfsvergunning heeft gekregen.
Voor de gang van zaken rond de verblijfsvergunning van [broer verdachte] , inclusief de verwijzing naar bewijsmiddelen in het dossier, verwijst de rechtbank naar rubriek 2.4.1. In aanvulling daarop merkt de rechtbank nog het volgende op.
Ter onderbouwing van het fictieve dienstverband van [broer verdachte] zijn salarisbetalingen verricht. Tussen 7 september 2012 en 31 juli 2014 is van dit salaris in totaal € 66.233,29 ontvangen op bankrekening [rekeningnummer] .104 [zoon 1 familie 2] heeft verklaard dat hij en [dochter familie 2] het beheer hadden over de bankrekeningen van [broer verdachte] en de bankpas behorende bij deze bankrekening is aangetroffen in het ladeblok van de werkplek van [dochter familie 2] . [zoon 1 familie 2] en [dochter familie 2] konden dus over deze salarisbetalingen beschikken (zie hiervoor in rubriek 3.3.2.3).
3.3.2.5. Tussenconclusie
In de samenwerking tussen de [familienaam 2] en de [familienaam 1] ziet de rechtbank dat de organisatie het oogmerk heeft gehad op het plegen van witwasfeiten, valsheid in geschrift, het voorhanden hebben en gebruik maken van valse geschriften, mensensmokkel en oplichting.
3.3.3. De betrokkenheid van de verschillende deelnemers
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat sprake is van geweest van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband dat het oogmerk had op het plegen van misdrijven. Hierna zal de rechtbank ingaan op de vraag of de in de tenlastelegging genoemde (rechts)personen tot dit samenwerkingsverband hebben behoord en of zij een aandeel hebben in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het criminele oogmerk, of dat zij dergelijke gedragingen ondersteunen.
[zoon 2 familie 2] & [zoon 1 familie 2] (leiders)
De betrokkenheid van [zoon 2 familie 2] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit zijn rol bij de casus [hotel 1] . Daarbij benadrukt de rechtbank de grote rol die [zoon 2 familie 2] had bij het feitelijk plegen van de strafbare feiten ten gunste van de organisatie, waaruit zijn leidende positie binnen de criminele organisatie volgt.
De betrokkenheid van [zoon 1 familie 2] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit zijn rol bij de casus [hotel 1] . Daarnaast was hij degene die samen met [dochter familie 2] gebruik kon maken van de rekening van [broer verdachte] . De rol van [zoon 1 familie 2] binnen de criminele organisatie is meer op de achtergrond dan [zoon 2 familie 2] , maar hij heeft wel een leidende positie in die zin dat hij de criminele organisatie vertegenwoordigt daar waar het hotelimperium een legale status probeert te krijgen.
[dochter familie 2]
De betrokkenheid van [dochter familie 2] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit haar rol bij de casus [hotel 1] . Daarnaast heeft zij bijgedragen aan de administratie van de organisatie, wat ook blijkt uit het bij haar in beheer zijn van de bankpassen van [broer verdachte] .
De rol van [dochter familie 2] is wat de rechtbank betreft onvoldoende om ook de strafverzwarende omstandigheid van het leiding geven aan een criminele organisatie te bewijzen.
[vader familie 2] & [moeder familie 2]
De betrokkenheid van [vader familie 2] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit zijn rol bij de casus [hotel 1] , voornamelijk bij de financiële aspecten, door zijn betrokkenheid bij de buitenlandse rekeningen.
Ook de betrokkenheid van [moeder familie 2] blijkt in het bijzonder uit haar rol bij de casus [hotel 1] . Zij is betrokken bij het geld dat geleend zou zijn van [geldlener 1] .
Relevant voor de betrokkenheid van [vader familie 2] en [moeder familie 2] bij de criminele organisatie is ook een afgeluisterd telefoongesprek op 3 oktober 2014. In dit gesprek bespreken [vader familie 2] ( [afkorting] ) en [moeder familie 2] ( [afkorting] ) het volgende:
“ [afkorting] : [moeder familie 2] , de politie is ook bij [adres 1] naar binnen geweest, er zijn ook dingen meegenomen (…)
Spullen lagen er, er zijn wat boeken van de boekhouding van vroeger, dat is niet erg. Er is niet echt een boekhouding.
[afkorting] : Boekhouding van vroeger? Heb je de boeken van de boekhouding nog? Die zijn er toch niet meer?
[afkorting] : nee, die zijn al lang al weg. Eh.. nu gaan er doden vallen, er is nog een (…)105
Ik heb buren gebeld en gevraagd, ze zijn geweest dinsdag.”106
Op dinsdag 30 september 2014 is de woning op het adres [adres 1] doorzocht en daarbij is een groen telefoonboekje met aantekeningen in beslag genomen.107 Op pagina 33 van dit boekje wordt onder meer vermeld ‘de oorsprong van ontvangen financiering groot hotel’. Bij genoemde geldbedragen staat onder meer vermeld ‘ [naam 4] Nederland overmaken naar elders’ en ‘ [afkorting] Zwitserland over maken naar elders’.108 Dat het betrekking heeft op de aanschaf van [hotel 1] leidt de rechtbank af uit het feit dat in het boekje ook staat vermeld (pag. 21) ‘Fax van het nieuwe hotel [faxnummer] ’. Dit nummer is van [hotel 1] .109 Ook wijzen jaaraanduidingen erop dat de aantekeningen betrekking hebben op de jaren 2005 en 2006.110
Daarnaast spelen [vader familie 2] en [moeder familie 2] een rol in relatie tot de [familienaam 1] , door hun betrokkenheid bij geldstromen tussen beide families en door het ter beschikking stellen van hun adres van de woning aan het [adres 1] voor het (wederrechtelijk) verkrijgen van een verblijfsvergunning door [broer verdachte] .
De rol van [vader familie 2] is wat de rechtbank betreft onvoldoende om ook de strafverzwarende omstandigheid van het leiding geven aan een criminele organisatie te bewijzen.
[broer verdachte] & [verdachte]
De betrokkenheid van [broer verdachte] en [verdachte] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit de banden tussen de [familienaam 2] en de [familienaam 1] en hun betrokkenheid bij geldstromen ten behoeve van de [familienaam 2] . In deze context is de illegaal verkregen verblijfsvergunning van [broer verdachte] ook van belang geweest voor de criminele organisatie.
[hotel B.V. 2]
De betrokkenheid van [hotel B.V. 2] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit de casus [hotel 1] . [hotel B.V. 2] wordt gebruikt bij de aanschaf van [hotel 1] doordat een deel van het geld dat geleend zou zijn van [geldlener 1] afkomstig was van [hotel B.V. 2] Ook wordt [hotel B.V. 2] gebruikt bij de aflossingen van de Chinese leningen.
[hotel B.V. 1]
De betrokkenheid van [hotel B.V. 1] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit de casus [hotel 1] , waarbij [hotel B.V. 1] de rechtspersoon is die wordt gebruikt om het deels met witwasgeld verkregen [hotel 1] te exploiteren.
[hotel tussenholding B.V. 1]
De betrokkenheid van [hotel tussenholding B.V. 1] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit de casus [hotel 1] , waarbij [hotel tussenholding B.V. 1] de rechtspersoon is die gebruikt wordt om [hotel 1] aan te kopen en die de contractspartij bij de valse geldleenovereenkomsten.
3.3.4. Gedeeltelijke vrijspraken
Deelnemers
De rechtbank stelt vast dat in de tenlastelegging van de criminele organisatie een groot aantal (rechts)personen worden genoemd die zouden hebben deelgenomen aan deze organisatie. Daarbij komt dat de natuurlijke personen achter de genoemde rechtspersonen doorgaans ook zelf genoemd worden als deelnemer.
De rechtbank vindt slechts bewezen dat een rechtspersoon heeft deelgenomen aan de criminele organisatie indien die rechtspersoon door de natuurlijke personen gebruikt is voor handelingen ten behoeve van de organisatie of voor het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie. Van de volgende rechtspersonen kan de rechtbank niet vaststellen dat daarvan sprake is: [rechtspersoon 1] , [rechtspersoon 2] , [rechtspersoon 3] , [holding familie 2] , [holding familie 2] , [rechtspersoon 4] , [hotel B.V. 6] , [hotel B.V. 7] , [rechtspersoon 5] en [rechtspersoon 6]
Voor [rechtspersoon 4] , [hotel B.V. 6] en [holding familie 2] speelt daarbij ook een rol dat deze vennootschappen concreet gebruikt zijn bij het in dienst nemen van [uitzendbureau] (zaaksdossiers 1B), maar dat de rechtbank de verschillende verdachten van die onderdelen heeft vrijgesproken.
[naam eenmanszaak] is een eenmanszaak en daarom geen rechtspersoon in de zin van artikel 51 Sr, zodat [naam eenmanszaak] alleen al om die reden geen deelnemer aan een criminele organisatie kan zijn.
De rechtbank vindt daarnaast niet bewezen dat [familievriend 1] tot het samenwerkingsverband van de criminele organisatie behoort, omdat niet vastgesteld kan worden dat [familievriend 1] bij het samenwerken met [zoon 2 familie 2] wist dat [zoon 2 familie 2] opereerde vanuit de criminele organisatie.
Op basis van het in deze zaak voorliggende dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat [persoon 1] onderdeel uitmaakte van het samenwerkingsverband van de criminele organisatie.
De rechtbank vindt ook niet bewezen dat [naam 3] en [general manager] tot het samenwerkingsverband van de criminele organisatie behoren. Daarvoor is van belang dat zij in een te ver verwijderd verband staan van de kern van de organisatie ( [zoon 2 familie 2] en [zoon 1 familie 2] ), en vooral een rol spelen ten behoeve van [familiebedrijf verdachte] , het bedrijf van [verdachte] en via welk bedrijf [broer verdachte] wederrechtelijk in Nederland kon verblijven.
De rechtbank vindt tot slot niet bewezen dat [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] en [kennis familie 2] onderdeel uitmaken van de criminele organisatie. De organisatie, in het bijzonder [zoon 2 familie 2] , heeft van hen gebruik gemaakt, maar hun gedragingen zijn van onvoldoende gewicht voor het oordeel dat zij onderdeel uitmaken van het samenwerkingsverband.
Periode
De rechtbank vindt niet bewezen dat voor 14 december 2001 sprake is geweest van een criminele organisatie. Daarvoor is vooral van belang dat het criminele hoofddoel van de organisatie bestaat uit witwassen en dat witwassen vóór 14 december 2001 niet strafbaar was. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen welke strafbare feiten aan het witwassen ten grondslag hebben gelegen of op een andere manier vaststellen dat het oogmerk van de criminele organisatie al vanaf 1 januari 2001 zag op mensensmokkel, oplichting en/of valsheid in geschrift.
De rechtbank vindt niet bewezen dat [verdachte] voor 16 maart 2004 aan deze al langer bestaande criminele organisatie heeft deelgenomen. De deelname van [verdachte] begint op het moment dat hij vanaf de Luxemburgse bankrekening van [vader familie 2] geld ontvangt.
De rechtbank vindt niet bewezen dat de criminele organisatie na 13 oktober 2014 nog heeft bestaan. Op 13 oktober 2014 heeft [verdachte] geprobeerd € 450.000,- vanaf de bankrekening van [broer verdachte] over te boeken naar China. Op dat moment zaten hoofdrolspelers van de criminele organisatie ( [zoon 2 familie 2] , [zoon 1 familie 2] en [dochter familie 2] ) al gedetineerd en de rechtbank kan daarna ook niet meer vaststellen dat daarna nog sprake is geweest van gedragingen van deelnemers van de organisatie, gericht op het verwezenlijken van het criminele doel van de organisatie.
3.3.5.
Gebruik inhoud smartphone (WeChat-berichten)
Uit de hiervoor weergegeven bewijsconstructie volgt dat de rechtbank de WeChat-berichten niet voor het bewijs heeft gebruikt. Het op dit punt gevoerde verweer dat strekt tot bewijsuitsluiting behoeft daarom geen bespreking meer.
4 Bewezenverklaring
De rechtbank vindt bewezen dat [verdachte]
Feit 1
(ZD04A Deelname aan criminele organisatie)
in de periode van 16 maart 2004 tot en met 13 oktober 2014 in Nederland en in Luxemburg en in Zwitserland en in China
heeft deelgenomen aan een organisatie,
naast verdachte bestaande uit [zoon 1 familie 2] , [zoon 2 familie 2] , [dochter familie 2] en andere (rechts)personen, te weten: [vader familie 2] , [moeder familie 2] , [hotel B.V. 2] , [hotel B.V. 1] , [hotel tussenholding B.V. 1] en [broer verdachte] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- -mensensmokkel als bedoeld in artikel 197a (oud en nieuw) Wetboek van Strafrecht;
- -gewoontewitwassen als bedoeld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht;
- -(schuld)witwassen als bedoeld in artikel 420bis/quater Wetboek van Strafrecht;
- -valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 (oud en nieuw) Wetboek van Strafrecht;
- -opzettelijk voorhanden hebben en/of gebruik maken van een (ver)vals(t) geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 2 (oud en nieuw) Wetboek van Strafrecht;
- -oplichting als bedoeld in artikel 326 (oud en nieuw) Wetboek van Strafrecht;
Feit 2
(ZD03F [familiebedrijf verdachte] – valsheid in geschrifte)
in de periode van 28 december 2012 tot en met 18 juli 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen:
- -een (bijlage) werkgeversverklaring tussen [familiebedrijf verdachte] en [broer verdachte] (ovv functie werknemer: General Manager) d.d. 8 augustus 2013 ondertekend door [general manager] met vermelding bruto (maand)salaris 4.320,- euro en
- -een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [familiebedrijf verdachte] en [broer verdachte] d.d. 28 december 2012 ondertekend door de werkgever [general manager] en de werknemer [broer verdachte] met vermelding bruto (maand)salaris 4.287,67 euro (ovv functie: General Manager) en
- -drie salarisspecificaties van [familiebedrijf verdachte] / [hotel 3] betreffende de maanden mei, juni en/of juli 2013 van ten name van [broer verdachte] (ovv werknemersgegevens: General Manager), met daarop respectievelijk vermeld bruto (maand) loon 4.287,67 euro en 4.287,67 euro en 4.319,83 euro en
- -een werkgeversverklaring Hypotheek Visie tussen [familiebedrijf verdachte] en [broer verdachte] (ovv functie: General Manager) d.d. 18 juli 2014 ondertekend door [general manager] met vermelding bruto (jaar)salaris 51.838,- euro en
- -een loonstrook van [familiebedrijf verdachte] / [hotel 3] betreffende de maand juni 2014 ten name van [broer verdachte] , met daarop vermeld: Horeca en netto (maand)loon van 3.344,55 euro;
zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt,
immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders in strijd met de waarheid op die geschriften vermeld dat
- -die [broer verdachte] als werknemer een vast dienstverband als General Manager voor onbepaalde tijd was aangegaan met [familiebedrijf verdachte] (handelsnaam [hotel 3] ) vanaf 1 mei 2009 en
- -die [broer verdachte] verblijft en/of woont op het adres [adres 1] ,
terwijl in werkelijkheid geen sprake was van een dergelijk vast dienstverband als General Manager en die [broer verdachte] niet daadwerkelijk op dat opgegeven adres verbleef/woonde,
zulks (telkens) met het oogmerk om die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken;
en
hij in de periode van 28 december 2012 tot en met 29 september 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften, te weten:
- een (bijlage) werkgeversverklaring tussen [familiebedrijf verdachte] en [broer verdachte] d.d. (ovv functie werknemer: General Manager) 8 augustus 2013 ondertekend door [general manager] met vermelding bruto (maand)salaris 4.320,- euro en
- een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [familiebedrijf verdachte] en [broer verdachte] [afkorting] d.d. 28 december 2012 ondertekend door de werkgever [general manager] en de werknemer [broer verdachte] met vermelding bruto (maand)salaris 4.287,67 euro (ovv functie: General Manager) en
- drie salarisspecificaties van [familiebedrijf verdachte] / [hotel 3] betreffende de maanden mei, juni en juli 2013 van ten name van [broer verdachte] (ovv werknemersgegevens: General Manager), met daarop respectievelijk vermeld bruto (maand) loon 4.287,67 euro en 4.287,67 euro en 4.319,83 euro en
- een werkgeversverklaring Hypotheek Visie tussen [familiebedrijf verdachte] en [broer verdachte] (ovv functie: General Manager) d.d. 18 juli 2014 ondertekend door [general manager] met vermelding bruto (jaar)salaris 51.838,- euro en
- een loonstrook van [familiebedrijf verdachte] / [hotel 3] betreffende de maand juni 2014 ten name van [broer verdachte] , met daarop vermeld: Horeca en een netto (maand)loon van 3.344,55 euro;
zijnde geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
welke valsheid hierin bestond dat opzettelijk in strijd met de waarheid op die geschriften was vermeld dat
- die [broer verdachte] als werknemer een vast dienstverband als General Manager voor onbepaalde tijd was aangegaan met [familiebedrijf verdachte] (handelsnaam [hotel 3] ) vanaf 1 mei 2009 en
- die [broer verdachte] verblijft en/of woont op het adres [adres 1] ,
terwijl in werkelijkheid geen sprake was van een dergelijk vast dienstverband als General Manager en die [broer verdachte] niet daadwerkelijk op dat opgegeven adres verbleef/woonde,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte en zijn mededader(s) die geschriftenen hebben ondertekend en/of verstrekt en/of doen toekomen
aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ten behoeve van het wijzigen van een verblijfsvergunning
en
aan de ABN AMRO Bank N.V. ten behoeve van het aanvragen en verkrijgen van een hypotheek voor het pand gelegen aan de [adres verdachte] ;
Feit 3
(ZD03F [familiebedrijf verdachte] – oplichting)
in de periode van 12 juni 2008 tot en met 14 november 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de Staat der Nederlanden heeft bewogen tot afgifte en wijziging van een verblijfsvergunning en afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf ten behoeve van [broer verdachte] ,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid doen voorkomen dat [broer verdachte] voldoet aan de daartoe gestelde voorwaarden om als vreemdeling en kennismigrant in Nederland arbeid te verrichten en te verblijven,
terwijl bij die aanvragen voor de hiervoor benodigde vergunningen valse geschriften en onjuiste en fictieve gegevens zijn verstrekt en opgegeven/ingevuld, zoals het bestaan van een vast dienstverband als (Deputy) General Manager in loondienst bij [familiebedrijf verdachte] (handelsnaam [hotel 3] ) en het voldoen aan het looncriterium,
waardoor de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de Staat der Nederlanden werden bewogen tot de afgifte en wijziging van bovenbedoelde goederen;
Feit 4
(ZD03F [familiebedrijf verdachte] – oplichting)
in de periode van 21 juli 2014 tot en met 29 september 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
de ABN AMRO Bank N.V. heeft bewogen tot afgifte van een hypothecaire geldlening ten bedrage van 261.500,- euro,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid doen voorkomen dat [broer verdachte] een (vast) dienstverband voor onbepaalde tijd als General Manager was aangegaan met [familiebedrijf verdachte] (handelsnaam [hotel 3] ) vanaf 1 mei 2009 tegen een bruto (jaar)salaris van 51.838,- euro en een netto (maand)loon van 3.344,55 euro en verblijft en/of woont op het adres [adres 1] ,
terwijl er in werkelijkheid geen sprake was van een dergelijk vast dienstverband als General Manager en [broer verdachte] niet daadwerkelijk op dat opgegeven adres verbleef/woonde,
waardoor de ABN AMRO Bank N.V. werd bewogen tot de afgifte van bovenbedoelde goed;
Feit 5
(ZD03F [familiebedrijf verdachte] – witwassen)
in de periode van 29 september 2014 tot en met 21 oktober 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander voorwerpen, te weten:
– de woning gelegen aan de [adres verdachte] en een geldbedrag ter hoogte van 261.500 euro,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en zijn medeverdachten wisten dat bovenomschreven voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – mede afkomstig waren uit enig misdrijf;
Feit 6
(ZD03F [familiebedrijf verdachte] – oplichting)
in de periode van 8 oktober 2014 tot en met 13 oktober 2014 in Nederland,
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door een samenweefsel van verdichtsels,
de ABN AMRO Bank N.V. heeft bewogen tot afgifte van een bankpas ( [bankpasnummer] ) behorende bij de bankrekening [rekeningnummer] t.n.v. [broer verdachte] ,
hebbende hij, verdachte, met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven – valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid doen voorkomen dat hij, verdachte, de gerechtigde op die bankrekening, te weten: [broer verdachte] was, door de geboortedatum en andere gegevens van [broer verdachte] aan de ABN AMRO Bank N.V. door te geven en in strijd met de waarheid aan de ABN AMRO Bank N.V. te doen voorkomen dat de oude betaalpas (nr. [bankpasnummer] ) behorende bij genoemde bankrekening stuk was, terwijl die pas in werkelijkheid in beslag was genomen,
waardoor de ABN AMRO Bank N.V. werd bewogen tot de afgifte van bovenbedoeld goed;
Feit 7
(ZD03F [familiebedrijf verdachte] – mensensmokkel)
in de periode van 12 juni 2008 tot en met 21 oktober 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
een (Chinees) persoon, te weten:
– [broer verdachte] , geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats 2] (China)
behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland en hem daartoe gelegenheid en middelen heeft verschaft,
immers hebbende hij, verdachte en zijn mededader ten behoeve van die [broer verdachte] valselijk op een aanvraag verblijfsvergunning met MVV kennismigrant d.d. 6 oktober 2008
– een (bijlage) werkgeversverklaring tussen [familiebedrijf verdachte] en [broer verdachte] voor onbepaalde tijd vanaf 1 oktober 2008 met vermelding bruto (jaar)salaris 51.840,- euro;
op een verzoek om advies voor afgifte MVV kennismigrant d.d. 12 juni 2008
– een (bijlage) werkgeversverklaring tussen [familiebedrijf verdachte] en [broer verdachte] voor onbepaalde tijd vanaf 1 september 2008 met vermelding bruto (jaar)salaris 51.840,- euro;
heeft ondertekend en ingediend bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) waardoor de IND werd voorgewend dat die [broer verdachte] toen en aldaar werkzaamheden zou gaan verrichten en een vast dienstverband was aangegaan met [familiebedrijf verdachte] ,
terwijl hij, verdachte en zijn mededader wisten en/of ernstige redenen hadden te vermoeden dat de toegang wederrechtelijk is.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. [verdachte] is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5 Bewijs
De rechtbank baseert haar overtuiging dat [verdachte] de bewezen feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in (de voetnoten bij) de rubrieken 2 en 3 van dit vonnis.
6 Straf
6.1. Redelijke termijn
6.1.1. Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt voorop dat de gedachte achter de “redelijke termijn”-rechtspraak is dat strafzaken niet onwenselijk lang moeten duren. Voor het beantwoorden van de vraag of een strafzaak onwenselijk lang heeft geduurd, is van belang wat er precies is gebeurd. De officier van justitie vindt voor 13Offside een totale termijn van zes jaar redelijk, uitgesplitst naar een onderzoeksfase van vijf jaar en een planningsfase om tot een inhoudelijke behandeling te komen van één jaar.
Van belang is dat het onderzoek 13Offside een uitzonderlijk omvangrijke en (alleen al vanwege de rechtshulprelatie met China) complexe zaak is. Na de start van het onderzoek in 2010 heeft op 30 september 2014 een actiedag plaatsgevonden. Door de rechter-commissaris en (de raadkamer van) de rechtbank zijn in 2015-2017 in de verschillende zaken een groot aantal onderzoekswensen toegewezen, waaronder het horen van een groot aantal in China verblijvende getuigen. Ook is van belang dat in 2017 het indienen van een nader rechtshulpverzoek aan China enige tijd uitgesteld is geweest doordat op verzoek van verschillende advocaten verkennende gesprekken zijn gevoerd over buitengerechtelijke afdoening van de zaken. Uiteindelijk was het feitelijke opsporingsonderzoek in november 2017 afgerond. Vervolgens zijn in december 2017, april 2018 en maart 2019 drie rogatoire reizen naar China geweest om daar getuigen te horen. Vervolgens is op 21 mei 2019 een regiezitting gehouden en – vanwege omstandigheden die niet aan de politie, het Openbaar Ministerie of de rechtbank toe te rekenen zijn – op 23 oktober 2019 opnieuw. Na de regiezitting van 23 oktober 2019 heeft een nieuwe rechter-commissaris het resterende onderzoek uitgevoerd tot 19 januari 2021 – grotendeels tijdens de coronapandemie.
Een planningsfase is nodig omdat door het grote aantal direct betrokkenen en het aantal benodigde zittingsdagen het bijzonder lastig is om een inhoudelijke behandeling te plannen. Bovendien heeft iedereen voldoende tijd nodig om de inhoudelijke behandeling voor te bereiden.
De officier van justitie neemt als startmoment voor de redelijke termijn de datum van de aanhouding en inverzekeringstelling van [verdachte] (21 oktober 2014). Vanaf het begin van de redelijke termijn tot aan de uitspraak van de rechtbank op 19 juli 2021 is een periode van 6 jaar en 9 maanden verstreken, zodat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met 9 maanden. De officier van justitie ziet bij het bepalen van de toe te passen strafvermindering aanleiding om aansluiting te zoeken bij het percentage dat normaal gebruikt wordt voor een overschrijding van minder dan 6 maanden (5%), omdat sprake is van een relatief lange periode tussen de inhoudelijke behandeling en de datum van de uitspraak.
6.1.2. Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de redelijke termijn op 30 september 2014 is gaan lopen (de dag waarop alle administratie bij de boekhouder is opgehaald), in elk geval op 16 oktober 2014, omdat die dag door de politie telefonisch aan [verdachte] is bevestigd dat hij verdachte was. De verdediging stelt dat in het geval van [verdachte] het redelijk was dat de rechtbank binnen twee jaar vonnis had gewezen, zodat met een uitspraak op 19 juli 2021 sprake is van een overschrijding van 58 maanden. De verdediging verzoekt de op te leggen straf met 33% te verlagen (5% per halfjaar overschrijding).
De verdediging stelt dat de zaaksdossiers waarin [verdachte] verdachte is, wat betreft de verwijten in zijn richting te overzien zijn en het Openbaar Ministerie ervoor gekozen heeft om de zaak van [verdachte] niet af splitsen van de andere zaken. De vertraging voor het onderzoek in de andere zaaksdossiers dient dus volledig voor rekening van het Openbaar Ministerie te komen. De in de zaak van [verdachte] toegewezen getuigen kunnen het lange tijdsverloop niet legitimeren, daarnaast kan het door de verdediging benutten van haar rechten geen rechtvaardiging zijn voor het overschrijden van de redelijke termijn.
6.1.3. Oordeel van de rechtbank
Het startmoment voor de redelijke termijn is het moment waarop de verdachte in redelijkheid kan verwachten dat hij door het Openbaar Ministerie voor een bepaald strafbaar feit zal worden vervolgd. De redelijke termijn begint te lopen op het moment dat [verdachte] op 21 oktober 2014 in verzekering is gesteld. Het einde van de periode is 19 juli 2021, de dag waarop de rechtbank uitspraak doet.
Een verdachte heeft het recht dat zijn berechting spoedig verloopt, maar de standaard-‘redelijke termijn’ van twee jaar heeft geen betrekking op dit soort grote onderzoeken. De redelijkheid van de duur van een zaak is onder meer afhankelijk van a) de ingewikkeldheid van de zaak, b) de invloed van de verdachte en/of zijn advocaat op het procesverloop en c) de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.111
De rechtbank vindt in deze zaak van belang dat sprake is van een (heel) groot onderzoek, waarbij diverse rechtshulpverzoeken nodig waren om in China getuigen te kunnen horen. De samenhang tussen de verschillende zaken, in het bijzonder via de sleutel van de criminele organisatie, maakt dat een gelijktijdige berechting van de verschillende verdachten redelijk is en zelfs voor de hand ligt. Dat is ook een omstandigheid die enig tijdsverloop kan rechtvaardigen. Daar staat tegenover dat de rechtbank ook moet vaststellen dat de onderzoeksfase bij de rechter-commissaris erg lang geduurd heeft en dat dit de verdachten niet verweten kan worden. De enkele omstandigheid dat de verdediging in een zaak als deze (veel) onderzoekswensen heeft maakt niet dat zij de zaak aan het traineren is. Alles afwegend vindt de rechtbank een termijn van 4,5 jaar een redelijke termijn is waarbinnen het vonnis gewezen had kunnen worden. Dit betekent dat de redelijke termijn in de zaak van [verdachte] met ruim twee jaar is overschreden. Bij het bespreken van de op te leggen straffen komt de rechtbank terug op de vraag op welke manier de overschrijding van de redelijke termijn gecompenseerd moet worden.
6.2. Strafmaat
6.2.1. De eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] voor de door haar bewezen geachte feiten 1 tot en met 7 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 28 maanden, met aftrek van voorarrest. Zonder overschrijding van de redelijke termijn zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden zijn geëist.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van de strafeis de deelname aan de criminele organisatie als uitgangspunt genomen en daarbij gekeken naar de feiten waarop die organisatie betrekking heeft en naar de rol van [verdachte] binnen de organisatie (deelnemer; faciliterend, katvanger). Verder heeft de officier van justitie rekening gehouden met een witwasbedrag van € 260.000,- en andere fraudefeiten zonder specifiek benadelingsbedrag.
6.2.2. Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de strafeis van het Openbaar Ministerie buitenproportioneel is en dat een strafeis van 9 maanden te verwachten was geweest, op basis van het financiële belang van deze zaak (de hoogte van de hypotheek van de ABN Amro-bank, € 246.000,-). De strafverminderende aspecten en de overschrijding van de redelijke termijn compenseren de niet-fraudeaspecten ruimschoots. De verdediging verzoekt daarom in het geheel af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Als strafverminderende omstandigheden wijst de verdediging erop dat [verdachte] voor zijn gezin onmisbaar is als kostwinner: de vrouw van [verdachte] verzorgt het huishouden met kleine kinderen en spreekt geen Nederlands. De verwachting van de verdediging is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal meebrengen dat de familie van [verdachte] tijdelijk terug zal moeten keren naar China. De proceshouding van [verdachte] is dat hij altijd heeft meegewerkt aan het onderzoek en dat heeft hem naast veel tijd ook veel geld voor rechtsbijstand gekost. Tot slot wijst de verdediging erop dat de strafzaak ook grote gevolgen heeft gehad voor [verdachte] als ondernemer, doordat de groei van zijn zakelijke activiteiten als gevolg van deze strafzaak is gestagneerd, onder andere doordat hij reputatieschade leidt en externe partijen zoals banken alles behalve graag met hem willen samenwerken.
6.2.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan [verdachte] een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van een maand en een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uur. Voor het opleggen van deze straffen vindt de rechtbank de volgende omstandigheden van belang.
[verdachte] heeft ruim tien jaar lang deelgenomen aan een criminele organisatie die in die periode in de eerste plaats het oogmerk had op witwassen en daarnaast ook op mensensmokkel, valsheid in geschrift en oplichting. Het uiteindelijke doel van de criminele organisatie was om het hotelimperium uit te breiden en vastgesteld kan worden dat de vanuit de organisatie gepleegde strafbare feiten daaraan bijgedragen hebben.
[verdachte] vervulde binnen de organisatie een faciliterende rol en heeft daarmee de criminele organisatie ondersteund. [verdachte] was daadwerkelijk betrokken bij de mensensmokkel van zijn broer [broer verdachte] en heeft in dat kader ook valsheid in geschrift en oplichting gepleegd. Buiten het kader van de criminele organisatie heeft hij een woning gekocht waarbij de hypotheek van € 261.500,- door oplichting is verkregen.
Bij het bepalen van een passende sanctie in reactie op het handelen van [verdachte] kijkt de rechtbank ook naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd. Daarvoor kijkt de rechtbank naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Het oriëntatiepunt Fraude gaat uit van het benadelingsbedrag dat door de bewezenverklaarde feiten is veroorzaakt. Vervolgens kan rekening worden gehouden met de bijzondere omstandigheden van het geval en met strafverhogende of strafverlagende omstandigheden.
Het oriëntatiepunt bij een benadelingsbedrag van (ongeveer) € 250.000,- is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. Daarbij gaat het oriëntatiepunt uit van een verdachte zonder strafblad. De rechtbank stelt vast dat [verdachte] in de periode tussen de bewezen feiten en het vonnis van de rechtbank is veroordeeld voor het overtreden van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank heeft dat gezien, maar dat vindt zij verder niet van belang voor het bepalen van de straf in deze zaak.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat sprake is van feiten van zeer lang geleden en dat zij hiervoor heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met ruim twee jaar is overschreden. De rechtbank ziet daarin aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis overstijgt ( [verdachte] heeft eerder 39 dagen in voorarrest gezeten).
7 Beslag
7.1. Beslaglijst
Onder [verdachte] is beslag gelegd op de woning aan de [adres verdachte] (volgnummer 9).
7.2. Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vordert dat de woning aan de [adres verdachte] verbeurd verklaard wordt. De woning kan verbeurd verklaard worden, omdat de woning geheel of grotendeels uit de baten van het door [verdachte] gepleegde witwassen is verkregen (art. 33a lid 1 onder a Sr) en daarnaast zijn met betrekking tot de woning de strafbare feiten valsheid in geschrift, oplichting en witwassen begaan (art. 33a lid 1 onder b Sr). De officier van justitie verzoekt met het oog op de ontnemingsprocedure de waarde van de woning (op 1 januari 2019 € 559.000,-) in het vonnis op te nemen.
7.3. Standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt gelet op de bepleite vrijspraken alle in beslag genomen voorwerpen aan [verdachte] terug te geven.
7.4. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt de verbeurdverklaring van de woning aan de [adres verdachte] een buitenproportionele bijkomende straf. Daarbij speelt mee dat het verband met de oplichting van de ABN Amro-bank inmiddels beperkt is doordat de hypotheek is afgelost. Ook speelt mee dat al een ontnemingsprocedure is opgestart en dat binnen die procedure betere mogelijkheden zijn om het daadwerkelijk door [verdachte] bepaalde voordeel uit de aankoop van de woning te bepalen. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de woning aan [verdachte] teruggegeven zal worden.
8 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 22c (oud), 22d (oud), 47, 56, 57, 63, 140 (oud), 197a (oud), 225, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
9 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat [verdachte] de bewezen feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt [verdachte] daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
– deelneming aan een organisatie dit tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Feit 2
– medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
Feit 3
– medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
Feit 4
– medeplegen van oplichting;
Feit 5
– witwassen;
Feit 6
– oplichting
Feit 7
– medeplegen van mensensmokkel.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt [verdachte] tot een gevangenisstraf van 1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door [verdachte] voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Nu [verdachte] de opgelegde gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft doorgebracht, komt hij niet in aanmerking voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, en is de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, niet aan de orde.
Veroordeelt [verdachte] tot een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de [verdachte] de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen, met bevel dat de tijd die door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
9 1.00 STK Onroerende registergoed (woning [adres verdachte] )
Stuur een reactie naar de auteur