Na verwijzing: niet raadplegen aangifte echtgenoot of aangifte erf belasting vormt geen ambtelijk verzuim I
Alle pagina's gelinkt aan
Noot
In deze zaak inzake het al dan niet aanwezig zijn van een nieuw feit gaat het om de verwijzingsuitspraak na
HR 11 september 2020, nr. 18/03849, NTFR 2020/2666. In dit arrest wordt door de Hoge Raad de vaste
rechtspraak aangescherpt dat de inspecteur niet verplicht is om bij de beoordeling van de aanslag van een
belastingplichtige dossiers van andere belastingplichtigen te raadplegen, ook al zouden daarin
mogelijkerwijs gegevens kunnen worden aangetroffen die voor het regelen van de bedoelde aanslag van
belang zijn. De aanscherping bestaat eruit dat een inspecteur evenmin steeds verplicht is het dossier van de
fiscaal partner van de belastingplichtige te raadplegen. Voor het wel aannemen van die verplichting is het
niet voldoende dat er een aanmerkelijke kans was dat een vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang
had dienen te worden aangegeven.
Na verwijzing stelt belanghebbende dat, omdat er sprake is van een overlijdensaangifte, een strikter
toetsingskader geldt en de inspecteur hierdoor eerder gehouden was tot nader onderzoek. Het hof verwerpt
deze stelling van belanghebbende. Naar mijn mening terecht; in wezen is een overlijdensaangifte ook maar een ‘gewone’ aangifte
Belanghebbende stelt ook dat de onderzoeksplicht van de inspecteur verder reikt als het gaat om
gemeenschappelijke inkomensbestanddelen van fiscaal partners. Ook hier gaat het hof niet in mee. Hoewel
ik denk dat dit hofoordeel in het licht van de vaste rechtspraak te verdedigen is, vind ik dat er meer te zeggen
is voor het standpunt van belanghebbende.
Als er in een aangifte sprake is van inkomsten die op grond van art. 2.17 Wet IB 2001 vrijelijk tussen fiscaal
partners verdeeld kunnen worden, is het niet mogelijk om te controleren of die inkomsten volledig zijn
aangegeven zonder de dossiers van beide partners te raadplegen. Als de inspecteur de aangifte van een der
partners daadwerkelijk onderzoekt – er is dus geen sprake van geautomatiseerd afdoen –, is hij naar mijn
mening verplicht op het punt van die ‘verdeelinkomsten’ het dossier van de andere partner te raadplegen.
Doet hij dat niet en valt daarmee een deel van die inkomsten tussen wal en schip, dan is dat een ambtelijk
verzuim zijnerzijds en mist hij het recht tot navordering.
Bij het vorenstaande moet worden bedacht dat, doordat de verdeling jaarlijks aangepast kan worden, het
niet voldoende is voor de inspecteur om terug te kijken naar de aangiften van voorgaande jaren van dezelfde
belastingplichtige. Een deugdelijk onderzoek is dus niet mogelijk zonder raadpleging van beide dossiers.
Naar mijn mening sluit het verwijzende arrest van de Hoge Raad in deze zaak een dergelijke uitleg – anders
dan Hof Amsterdam stelt – ook niet uit. (Redactie: belanghebbende heeft in cassatie ingesteld onder
HR-nummer 21/02618)
Stuur een reactie naar de auteur