Naheffingsaanslag loonheffing vernietigd; rechtsgrond voor betaalde aanschaf eHerkenning ontbreekt
Alle pagina's gelinkt aan
NTFR 2022/1080
Rechtbank Gelderland, 15 februari 2022
ECLI:NL:RBGEL:2022:394
Inhoudsindicatie
elektronisch berichtenverkeer, wettelijke grondslag
Samenvatting
Belanghebbende is inhoudingsplichtige voor de loonheffingen en heeft over maart 2020 geen aangifte ingediend. Belanghebbende stelt dat zij wel de wil had om aangifte te doen, maar dat dit niet mogelijk was zonder het bij een commerciële partij aanschaffen van eHerkenning. Rechtbank Gelderland (15 februari 2022, nr. 21/1426) constateert dat dit klopt; belanghebbende kon zonder het tegen betaling aanschaffen van eHerkenning daadwerkelijk geen aangifte LH doen. Vervolgens controleert de rechtbank of er een wettelijke basis is voor het verplicht stellen van eHerkenning. Op grond van art. 2:16, lid 2, Awb zou dit wettelijke voorschrift moeten worden voorgeschreven. Nu de Wet digitale overheid nog niet in werking is getreden, ontbreekt dit wettelijke voorschrift. De regeling van de staatssecretaris van Financiën van 2 maart 2020 is geen wettelijk voorschrift en deze kan de inspecteur dan ook niet de rechtsgrond bieden om belanghebbende te verplichten tot het aanschaffen van eHerkenning. Op grond van art. 3a AWR kan de inspecteur belanghebbende verplichten om elektronisch aangifte LH te doen, aangezien een aangifte een bericht is. Hier vloeit echter niet de bevoegdheid van de staatssecretaris uit voort om belastingplichtige te verplichten eHerkenning aan te schaffen bij een commerciële partij. EHerkenning op zich is geen bericht, maar slechts een inlogmiddel dat toegang tot het aangifteportaal mogelijk maakt. De mogelijkheid om aangifte te doen, wat een wettelijke verplichting is, moet kosteloos zijn, aldus de rechtbank. Daarom kon de inspecteur geen naheffingsaanslag LB opleggen.
(Beroep gegrond.)
Noot
In deze uitspraak draait het om een belanghebbende die niet beschikt over eHerkenning. Hierdoor kan zij geen aangifte loonheffingen doen en heeft zij – naar ik aanneem, want de uitspraak vermeldt dit niet – ook de verschuldigde loonheffingen niet afgedragen. Vervolgens is haar een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd. Hier is zij tegenop gekomen.
Als grond voert belanghebbende aan dat er geen wettelijke grondslag is om het gebruik van commerciële eHerkenning af te dwingen. De rechtbank komt naar mijn mening terecht tot het oordeel dat een wettelijke basis ontbreekt.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de inspecteur de mogelijkheid had een naheffingsaanslag op te leggen. De rechtbank komt tot het oordeel dat dit niet het geval was omdat belanghebbende wel de wil had de aangifte te doen, maar niet de mogelijkheid. Vervolgens vernietigt de rechtbank de hele naheffingsaanslag.
Met dit oordeel heb ik moeite. Het staat vast dat materieel belasting verschuldigd was die op aangifte afgedragen had dienen te worden. Art. 20 AWR sluit aan bij het niet betalen van belasting die op aangifte moet worden afgedragen. Daarvan is hier onmiskenbaar sprake. Ik deel de mening van de rechtbank dan ook niet dat de hele naheffingsaanslag dient te worden vernietigd. Naar mijn mening had de aanslag verminderd moeten worden tot de daadwerkelijk verschuldigde belasting. Overigens ben ik van mening dat als er een boete in het spel was geweest, deze geheel vernietigd had moeten worden.
Stuur een reactie naar de auteur