Onverklaarbare bankstortingen vormen belaste inkomsten
Alle pagina's gelinkt aan
Samenvatting
De inspecteur heeft, na een bij belanghebbende ingesteld onderzoek, het standpunt ingenomen dat belanghebbende over een reeks van jaren inkomsten heeft verzwegen. Er zijn vele contante stortingen op de bankrekeningen van belanghebbende gedaan en er zijn verschillende auto’s ge- en verkocht, waaronder een Maserati. De inspecteur heeft belanghebbende op de voet van art. 47 AWR verzocht om inlichtingen te verstrekken, waaronder bankafschriften. Hieraan heeft belanghebbende in de ogen van de inspecteur niet in voldoende mate voldaan. Naar aanleiding van het onderzoek zijn vervolgens de onderhavige belastingaanslagen opgelegd. Het hof is, nadat het een aantal ontvankelijkheidskwesties heeft behandeld, onder meer van oordeel dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, omdat belanghebbende de inlichtingenplicht heeft geschonden. Dit geldt overigens niet, gelet op de bedoeling van de wetgever, voor de opgelegde voorlopige aanslag IB 2007. De schatting van de inspecteur op basis van een vermogensvergelijking acht het hof redelijk. Met de stelling van belanghebbende dat zij geld van familie heeft geleend, is belanghebbende volgens het hof niet in de verzwaarde bewijslast geslaagd. Voor wat betreft de voorlopige aanslag heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat sprake is van een redelijke schatting. Een aanbod tot getuigenbewijs wordt door het hof tardief verklaard.
(Hoger beroep gegrond.)
Commentaar
Thijssen[1]
In art. 8:58, lid 1, Awb is bepaald dat partijen de bevoegdheid hebben om tot tien dagen voor de zitting nadere stukken in te dienen. Dat betekent dat op de elfde dag vóór de zitting eventuele nadere stukken door de rechtbank moeten zijn ontvangen. Deze tiendagenregel is bedoeld om een behoorlijk verloop van de procedure te waarborgen. De feitenrechter kan zich zodoende goed voorbereiden op (het onderzoek op) de zitting en de wederpartij is daardoor – in overeenstemming met het beginsel van hoor en wederhoor – in staat om adequaat op de nadere stukken te kunnen reageren. Wanneer een partij in strijd met de tiendagenregel nadere stukken indient, bijvoorbeeld door nog op de zitting stukken over te leggen of het bewijsaanbod te doen om na afloop van de zitting nog stukken in te brengen, dan brengt dat niet automatisch met zich dat de feitenrechter deze stukken buiten beschouwing laat.
Het is vaste jurisprudentie dat bij schending van de tiendagenregel de Hoge Raad van de feitenrechter verlangt dat hij een afweging maakt tussen enerzijds het belang dat de inbrengende partij heeft bij het overleggen van die stukken (en de redenen waarom hij dit niet in een eerdere fase van de beroepsprocedure heeft gedaan), en anderzijds het algemeen belang van een doelmatige procesgang. De enkele omstandigheid dat een belanghebbende reeds voorafgaande aan de beroepsprocedure in de gelegenheid is geweest de inspecteur gegevens te verschaffen, is volgens de Hoge Raad onvoldoende reden om hem in de beroepsprocedure niet alsnog de gelegenheid te geven bewijs te leveren (HR 3 februari 2006, nr. 41.329, NTFR 2006/213). Daarnaast oordeelde de Hoge Raad in 2012 dat de feitenrechter bij zijn afweging om een ter zitting gedaan bewijsaanbod al dan niet tardief te verklaren ook het verloop van het processuele debat vanaf de bezwaarfase kan betrekken (HR 29 juni 2012, nr. 11/03523, NTFR 2012/1747).
In het onderhavige geval heeft belanghebbende ter zitting het bewijsaanbod gedaan om alsnog de bankafschriften te overleggen waarom de inspecteur in de bezwaarfase al had verzocht. Het hof oordeelt dat – gelet op de rechtsstrijd tussen partijen – belanghebbende maar in een eerder stadium het ter zitting aangeboden bewijs had moeten overleggen ‘nu dat bewijs bankafschriften betreft waarvan overlegging reeds bij aanvang van het boekenonderzoek, alsmede in de bezwaarfase nadien, door de inspecteur is verzocht’. Het hof betrekt aldus niet alleen het verloop van de bezwaarfase, maar ook het verloop van het boekenonderzoek in zijn overweging. Het hof laat het algemene belang van een doelmatige procesgang evenwel prevaleren en passeert dan ook – mijns inziens terecht – het door belanghebbende ter zitting gedane bewijsaanbod als tardief.
[1] Mr. I.R.J. Thijssen is verbonden aan Jaeger Advocaten-belastingkundigen.
[1] Mr. I.R.J. Thijssen is verbonden aan Jaeger Advocaten-belastingkundigen.
Bron: http://www.ndfr.nl/link/NTFR2013-2113
Datum: 15-4-2016 10:53:06
Stuur een reactie naar de auteur