Richtsnoer gerechtshoven over toekennen proceskostenvergoeding III

Inhoudsindicatie

compromis, par. 26, onderdeel 8, Besluit Fiscaal
Bestuursrecht, vastlegging

 

Samenvatting

Tijdens een zitting bij het hof hebben partijen
een compromis gesloten. Partijen zijn daarbij
overeengekomen dat de inspecteur zijn hoger beroep zou intrekken na de vastlegging
van het compromis in een vaststellingsovereenkomst. In geschil is onder meer of
belanghebbende gebonden is aan het ter zitting gesloten compromis. Het hof
oordeelt dat belanghebbende niet aan het compromis is gebonden. Het hof oordeelt
in eerste instantie dat partijen ter zitting een geldige, mondelinge
vaststellingsovereenkomst hebben gesloten en dat voor de geldigheid van een
vaststellingsovereenkomst niet is vereist dat die is vastgelegd in een door
beide partijen ondertekende schriftuur. Wel volgt het hof belanghebbende in
zijn beroep op de redelijke bedenktermijn van par. 26, onderdeel 8, Besluit
Fiscaal Bestuursrecht. Belanghebbende heeft aan het in par. 26, onderdeel 8,
Besluit Fiscaal Bestuursrecht neergelegde beleid het vertrouwen kunnen ontlenen
dat hem na het bereiken van overeenstemming een redelijke termijn van minstens
één week zou worden geboden om zich te beraden, alvorens zich definitief vast
te leggen. Het hof oordeelt verder dat belanghebbende binnen een redelijke
termijn na de totstandkoming van het compromis te kennen heeft gegeven hiervan
alsnog af te zien. Belanghebbende was dan ook niet gebonden aan het ter zitting
gesloten compromis. Het hof heeft vervolgens het onderzoek heropend, een tweede
mondelinge behandeling gehouden en uitspraak op het hoger beroep van de
inspecteur gedaan. Bij de uitspraak is een bijlage gevoegd waarin een
richtsnoer is opgenomen dat alle hoven vanaf heden hanteren voor beslissingen over
de vergoeding van proceskosten.

(Hoger beroep gegrond.)

 

Noot

Kern van deze uitspraak betreft

het richtsnoer met betrekking tot beslissingen
ten aanzien van proceskosten. Voor het commentaar hierop wordt verwezen naar
het commentaar bij Hof Den Bosch 11 november 2021, nr. 20/00305, NTFR 2022/235.

Tijdens een voorafgaande zitting bij het hof
hebben partijen een compromis gesloten. Belanghebbende en de inspecteur zijn
daarbij overeengekomen dat de inspecteur zijn hoger beroep zal intrekken na de vastlegging
en accordering van het compromis binnen zes weken na de zitting in een
vaststellingsovereenkomst.

Het hof oordeelt dat op de zitting een compromis
is overeengekomen. Een schriftelijke vastlegging is daarvoor niet vereist. Een
juiste beslissing, lijkt mij. Wel vraag ik mij af of het expliciet overeenkomen
dat het compromis opgenomen moet zijn in een binnen zes weken door partijen
ondertekende (schriftelijke) overeenkomst niet moet worden aangemerkt als een
opschortende voorwaarde. Mede omdat de inspecteur kennelijk pas na die
ondertekening was gehouden het hoger beroep in te trekken. In de concrete casus
maakt het echter niet uit omdat belanghebbende, door tijdig binnen de
bedenktijd van par. 26, onderdeel 8, Besluit Fiscaal Bestuursrecht te melden
dat hij wilde afzien van het compromis, niet
langer gebonden was aan de overeenkomst.

 

Gegevens

Publicatie: NTFR 2022/237

Instantie: Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak: 11 november
2021

Annotator: dhr. N. Kolste

ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2021:2131

Zaaknummer: BK-21/00160 t/m
BK-21/00165

Relevante informatie: AWR art. 27e

Stuur een reactie naar de auteur