ten laste gelegd dat cliënt zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het leiden van een criminele organisatie 

ECLI:NL:RBAMS:2014:905

Niet-ontvankelijkheidsverweer; sfeercumulatie controlefase; nemo tenetur-beginsel; ernstig vormverzuim uitgewerkte tapgesprekken; bewijsuitsluiting; opmaken valse bedrijfsadministratie, opzettelijk doen van onjuiste aangifte loonbelasting/ premie volksverzekeringen; als leider deelnemen aan criminele organisatie; redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/845677-09 (Promis)

Datum uitspraak: 17 januari 2014

Tegenspraak

VONNIS

van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte], (hierna: [verdachte])

geboren te [geboorteplaats ] op [1973],

niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, verblijvende op het adres [adres 1] [plaats].

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 april 2013, 22 april 2013, 26 april 2013, 2 december 2013, 12 december 2013 en 6 januari 2014.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Boerlage en van wat verdachte en zijn raadsman mr. drs. W. de Vries naar voren hebben gebracht.

1 Tenlastelegging

1.1

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het leiden van een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van valsheid in geschrift en het opzettelijk doen van valse aangifte loonbelasting (feit 1), het al dan niet als feitelijk leidinggevende vervalsen van bedrijfsadministraties (feit 2, feit 3, feit 4) en het opzettelijk doen van valse aangifte loonbelasting (feit 5).

1.2

De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en als hier ingevoegd geldt.

2 Voorvragen

2.1

Het standpunt van de verdediging

Geldigheid dagvaarding

Bij repliek heeft de raadsman aangevoerd dat de dagvaarding partieel nietig moet worden verklaard, telkens betreffende het volgende gedeelte van de ten laste gelegde valsheden in geschrifte (feiten 2, 3 en 4): “terwijl die/dat schoonmaakbedrijven/ schoonmaakbedrijf telkens (…) en/of de/het op die factu(u)r(en) vermelde goed(eren) en/of dienst(en) niet had(den) geleverd”. Uit het dossier volgt immers dat die diensten, te weten de schoonmaakwerkzaamheden, wèl zijn verricht, waardoor het verwijt voor dit deel van de tenlastelegging onduidelijk is. De bedoeling van de officier van justitie, zoals zij die ter terechtzitting heeft toegelicht, kan logischerwijs niet uit de tekst van de tenlastelegging volgen.

Ontvankelijkheid OM

Zoals hij reeds voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling schriftelijk had aangekondigd, moet volgens de raadsman van verdachte het OM niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat:

  1. Misbruik is gemaakt van de controlebevoegdheden van de Arbeidsinspectie (hierna: AI), omdat bij de controle bij [bedrijf A] onder druk een verklaring is afgelegd en onder druk de administratie is afgestaan, terwijl deze controle op instigatie van de SIOD is ingesteld. De vordering zou zijn uitgegaan naar de rechtspersoon [bedrijf A]. Daarmee wordt het belang van verdachte als feitelijk leidinggever van [bedrijf A] ook geraakt. Daar komt bij dat de AI is ingeschakeld, omdat de SIOD nog niet meer dan een algemeen vermoeden had en daarom nog geen dwangmiddelen kon toepassen.
  2. Geen redelijk vermoeden van schuld jegens [verdachte] bestond. Daarbij wekt nog meer wantrouwen dat de vervallen AMB’s [nummer] (die mogelijk zien op het eerdere onderzoek naar [bedrijf A]), ondanks herhaalde verzoeken daartoe, niet aan het dossier zijn toegevoegd. Daaruit kan worden afgeleid dat iets verborgen wordt gehouden. Dat misleidende element moet tot niet-ontvankelijkheid leiden.
  3. Tapgesprekken welbewust misleidend zijn geverbaliseerd. In een onderzoek waar de kernvraag is of sprake is geweest van een dienstverband is geverbaliseerd:

a. ‘Ontvangen van geld’ als ‘ontvangen van loon;

b. Het woord ‘personeel’, terwijl dat nooit door iemand is gebruikt;

c. ‘Dat iemand gelijk kan vertrekken’ als ‘dat ontslag wordt aangezegd’;

d. Dat ‘1000 voor [persoon 1] is gepind’ als dat ‘bijstand voor[persoon 1] is ingediend’;

e. Zonder dat de opmerking ‘dat een factuur niet zal worden betaald als de klachten over een schoonmaker niet ophouden’ in de uitwerking is opgenomen;

f. Zonder vermelding van de gesprekken die aantonen dat er geen sprake is van een gezagsverhouding, omdat de schoonmakers zelf hun locatie en hun arbeidstijden invullen;

g. Zonder vermelding van de gesprekken waarin [verdachte] over “ZZP-ers” en “facturen” (nota bene: tegen de schoonmakers zelf) spreekt.

De zorgvuldigheidsnormen ten aanzien van geheimhouderstukken zijn geschonden, nu uit het dossier blijkt dat “in het bijzijn van verdachte [verdachte] en de rechter-commissaris (hierna: RC) (…) door de rechercheurs [persoon 2] en [persoon 3] een dossier met mogelijk geheimhoudersstukken (is) nagekeken”. Vaststaat dat geheimhoudersstukken zijn bekeken, in beslag zijn genomen en nu nog steeds niet zijn geretourneerd, waarmee het te beschermen belang (om vrijelijk een geheimhouder te kunnen raadplegen zonder vrees van openbaarmaking) veelvuldig is geschonden.

Resumerend: er zijn ernstige en onherstelbare vormverzuimen in de voorfase begaan. De SIOD heeft ernstige inbreuk gemaakt op de beginselen van een goede procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van [verdachte] aan diens recht op een eerlijk proces tekort is gedaan. Naast andere belangen is in elk geval het belang van artikel 6 EVRM, het recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak, met voeten getreden.

Ter terechtzitting heeft de raadsman nog een andere grond aangevoerd op grond waarvan het OM niet-ontvankelijk in de vervolging van in dat geval de feiten 2, 3 en 4 op de tenlastelegging moet worden verklaard. Deze grond houdt in dat artikel 69 lid 4 AWR stelt dat indien een feit zowel valt onder de bepalingen van het eerste of tweede lid van artikel 69 AWR als onder het tweede lid van artikel 225 Sr, dat feit moet worden vervolgd via de AWR. Daarbij is niet de tekst van de tenlastelegging, maar het feit zoals dat daadwerkelijk is gepleegd, leidend. Door in de onderhavige zaak in verband met het vervalsen van de bedrijfsadministraties van [bedrijf A], [bedrijf B] en [bedrijf C] voor artikel 225 Sr te vervolgen (feit 2, 3, 4), omzeilt het OM de vervolgingsuitsluitingsgrond van het vierde lid van artikel 69 AWR.

Subsidiair:

Door de vormverzuimen zijn belangrijke strafvorderlijke beginselen en rechtsbeginselen in aanzienlijke mate geschonden. Dit dient tot bewijsuitsluiting te leiden. Het gaat dan om het uitblijven van de cautie bij de AI en de voeging van de administratie uit de controlefase in de strafprocedure (in dat geval het nemo tenetur-beginsel).

2.2

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft over deze verweren van de verdediging de volgende standpunten ingenomen.

Geldigheid dagvaarding

De tenlastelegging moet zo worden begrepen dat de valsheid volgt uit het gegeven dat de schoonmaakbedrijven in werkelijkheid niet bestonden èn uit het gegeven dat die niet bestaande schoonmaakbedrijven de werkzaamheden niet hebben verricht. Daarmee is de tenlastelegging voldoende duidelijk en dus geldig.

Niet-ontvankelijkheidsverweer

Ten aanzien van misbruik van bevoegdheden:

  1. De SIOD heeft de administratie via een vordering ex artikel 126nd Sv onder AI in beslag genomen en [medeverdachte 3] had deze administratie voordien vrijwillig afgegeven.
  2. De AI is na de melding aan de SIOD doorgegaan met de controles in het kader van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV). Daarmee is sprake van sfeercumulatie. Dat is op zich niet onrechtmatig. Van controlebevoegdheden mag gebruik gemaakt blijven worden, mits het doel van de controlebevoegdheden voor ogen blijft en daarbij de rechten van de verdachte in acht worden genomen. Indien dat laatste het geval is, kunnen de verkregen bewijsmiddelen ook in het strafproces worden gebruikt.
  3. Dat [medeverdachte 3] onder druk een verklaring zou hebben afgelegd, dan wel dat onder druk de administratie is afgestaan, is onjuist, gelet op Doc/009.
  4. Ook de controle van de AI die uiteindelijk geleid heeft tot de verkrijging van de administratie (vrijwillig door [medeverdachte 3] op 17 sept 08), heeft plaatsgevonden tijdens de uitvoering van de eigen bevoegdheden door de AI, in het kader van de WAV. Uit een verslag van bevindingen van de AI d.d. 17 september 2008 blijkt, aldus de officier van justitie, dat:

i. De AI handelde binnen het doel en de kaders van haar eigen bevoegdheden;

ii. [medeverdachte 3] vrijwillig is meegegaan naar het bedrijfspand;

iii. [medeverdachte 3] toestemming heeft gegeven in het pand te zoeken naar de administratie van [bedrijf A];

iv. [medeverdachte 3] heeft gezegd dat als hij de administratie terug zou krijgen, hij deze zou vernietigen.

Ten aanzien van het redelijk vermoeden van schuld jegens [verdachte]:

Op grond van de inhoud van het dossier is voldoende duidelijk op grond waarvan [verdachte] als verdachte is aangemerkt.

Ten aanzien van misleiding tapgesprekken:

Er is geen sprake van misleiding. In het procesdossier zaten al gesprekken waarin de woorden zzp-er en facturen waren opgenomen.

Ten aanzien van het niet-hanteren van zorgvuldigheidsnormen geheimhoudersstukken:

De omstandigheid dat in het bijzijn van de RC tijdens de doorzoeking in een map is gekeken met mogelijk geheimhoudersstukken, levert geen enkele reden op te vermoeden dat tijdens het opsporingsonderzoek kennis is genomen van dan wel gebruik is gemaakt van geheimhoudersstukken. Het is een normale gang van zaken dat tijdens een doorzoeking in het bijzijn van de RC aandacht wordt besteed aan de vraag of sprake is van eventuele geheimhoudersstukken, zodat voorkomen kan worden dat deze in beslag is genomen. Uit het dossier komt nergens naar voren dat geheimhoudersstukken zijn gebruikt voor sturing van het onderzoek of als bewijsmiddel worden opgevoerd.

De opgeworpen feiten en omstandigheden leiden niet tot de conclusie dat het OM niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Ten aanzien van het subsidiair gevoerde verweer strekkende tot bewijsuitsluiting:

Omdat de gegevens van de AI rechtmatig zijn verkregen en in het bezit van de SIOD zijn gekomen, is van een vormverzuim dat mogelijk tot bewijsuitsluiting zou kunnen leiden, geen sprake.

Ten aanzien van het uitblijven van de cautie:

Niet duidelijk blijkt wie welke verklaring zonder de cautie heeft afgelegd.

Overigens blijkt uit de door de raadsman aangehaalde jurisprudentie dat slechts verdachte zelf (die geen cautie heeft gekregen) in zijn belang kan zijn geschaad. [verdachte] heeft telkens de cautie gekregen. Dat hij als feitelijk leidinggever in zijn belang zou zijn geschaad, wordt niet door enige jurisprudentie onderbouwd.

Ten aanzien van de voeging van stukken AI:

  1. Als sprake zou zijn van schending van het nemo tenetur-beginsel, zou dit slechts gelden voor informatie van de AI die afkomstig zou zijn van de verdachte zelf nadat hij tot overlegging door de AI verplicht en gedwongen zou zijn, bijvoorbeeld door een dwangsom of een boete. Alle overige informatie valt (afkomstig van hotels, personen die werkend werden aangetroffen) valt daar niet onder.
  2. Uit de Nederlandse en de Europese jurisprudentie volgt dat de AI – ook indien al van een strafrechtelijk onderzoek sprake is – nog steeds een vordering mag doen bij de verdachte. De Hoge Raad maakt daarbij wel duidelijk dat zodra daarmee het overleggen van wilsafhankelijk materiaal wordt afgedwongen, deze gegevens niet voor beboeting dan wel strafvervolging mogen worden gebruikt.

In dit geval heeft echter geen gedwongen afgifte plaatsgevonden.

De conclusie luidt dat alle van de AI afkomstige documenten voor het bewijs kunnen worden gebruikt.

Het opmaken van een valse bedrijfadministratie door daarin valse facturen op te nemen is geen gedraging die (expliciet) in de AWR strafbaar is gesteld. Artikel 69 lid 4 AWR is derhalve niet van toepassing.

2.3

Het oordeel van de rechtbank

2.3.1

Geldigheid dagvaarding

De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn verweer. De raadsman begrijpt de tenlastelegging van feit 2, feit 3 en feit 4 zo, dat ten laste is gelegd dat sprake is van valsheid, omdat de schoonmaakwerkzaamheden niet zijn verricht, terwijl uit het dossier juist zou volgen dat die werkzaamheden wel zijn verricht. In het licht van het dossier, de genoemde toelichting van de officier van justitie en de woorden “en/of” in het bestreden gedeelte moet de tenlastelegging zo worden gelezen dat bedoeld is dat die niet bestaande schoonmaakbedrijven de werkzaamheden niet hebben verricht. Verdachte had dit in redelijkheid ook zo kunnen begrijpen. Daarmee is de tenlastelegging voor dit bestreden gedeelte voldoende duidelijk en, overigens ook voor het overige, geldig.

Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.

2.3.2

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De rechtbank zal de verschillende onderdelen van het verweer achtereenvolgens bespreken.

a. Misbruik van bevoegdheden door de AI

Onaannemelijk is dat de AI in deze zaak heeft gehandeld (louter) op instigatie en ten dienste van het strafrechtelijk onderzoek van de SIOD, zoals de raadsman heeft gesteld. Uit het dossier (voornoemde AMB/000) volgt dat bij controles van de AI in hotels in 2007 en begin 2008 in verband met [bedrijf A] diverse overtredingen van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) zijn geconstateerd. De controle en handhaving van deze wet behoort tot het domein van de AI, en er was op grond van de resultaten van de controles reden om deze controles voort te zetten. In zoverre verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.

Dat laat onverlet dat nader controle- en/of handhavingsonderzoek ook relevant kon zijn voor het strafrechtelijk onderzoek, dat op 21 januari 2008 (BOB/000) werd gestart. De rechtbank constateert met de raadsman en de officier van justitie dat sprake is geweest van een periode waarin beide onderzoeken gelijktijdig hebben plaatsgevonden. Voor die periode geldt dat, indien geen sprake was van ‘Chinese walls’ tussen beide diensten – met andere woorden, dat het mogelijk was dat informatie tussen beide diensten werd gedeeld -, in dat geval de rechten van de verdachte, in het bijzonder het zwijgrecht en het recht niet te worden gedwongen mee te werken aan een eigen veroordeling, ook in het onderzoek van de AI moesten worden gerespecteerd.

Ontbreken cautie

Vast staat dat de AI [medeverdachte 3], als wettelijk vertegenwoordiger van [bedrijf A], heeft gehoord na hem de cautie te hebben gegeven (op 30 juli 2007, Doc/009-02). Dat de AI onder dwang een verklaring van [medeverdachte 3] (of [verdachte]) heeft verkregen, mist feitelijke grondslag.

Verkrijging administratie

Voorts heeft de AI aan [medeverdachte 3], als eigenaar van [bedrijf A], de volgende vorderingen gedaan (B/002-09, als bijlage bij AMB/089):

  • -op 15 augustus 2008 telefonisch vordering inzage in de administratie van [bedrijf A], schriftelijk bevestigd;
  • -op 2 september 2008 telefonisch vordering administratie [bedrijf A], schriftelijk bevestigd;
  • -op 17 september 2008 mondeling vordering administratie [bedrijf A].

Op die momenten liep reeds een strafrechtelijk onderzoek tegen [bedrijf A]. [medeverdachte 3] heeft op 17 september 2008 aan de op die dag aan hem gedane vordering voldaan. [medeverdachte 3] stond daarmee de administratie niet vrijwillig af. Dat zou slechts het geval zijn geweest, indien [medeverdachte 3] uit eigen beweging of op verzoek had gehandeld. Hiermee zou mogelijk het recht niet te worden gedwongen mee te werken aan een eigen veroordeling, zijn geschonden. Eerst rijst echter de vraag of [verdachte] zich kan beroepen op enige onrechtmatigheid bij de verkrijging van de administratie. De vordering is immers niet aan hem maar aan [medeverdachte 3], als eigenaar van [bedrijf A], gedaan.

De rechtbank slaat daarbij acht op de volgende arresten van de Hoge Raad en het EVRM.

HR 19 februari 2013, LJN BY5321:

“Indien binnen de door art. 359a Sv bepaalde grenzen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in deze bepaling, en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient hij rekening te houden met de in het tweede lid van art. 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd.”

(…)

“Opmerking verdient tevens dat indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het verzuim.”

EHRM 25 februari 1993 (Funke vs. Frankrijk), LJN AW2060:

“The Court notes that the customs secured Mr Funke’s conviction in order to obtain certain documents which they believed must exist, although they were not certain of the fact. Being unable or unwilling to procure them by some other means, they attempted to compel the applicant himself to provide the evidence of offences he had allegedly committed. The special features of customs law (…) cannot justify such an infringement of the right of anyone “charged with a criminal offence”, within the autonomous meaning of this expression in Article 6, to remain silent and not to contribute to incriminating himself. There has accordingly been a breach of Article 6 § 1.”

EHRM 17 december 1996 (Saunders vs. Verenigd Koninkrijk), LJN ZB6862:

“The Court recalls that, although not specifically mentioned in Article 6 of the Convention, the right to silence and the right not to incriminate oneself, are generally recognised international standards which lie at the heart of the notion of a fair procedure under Article 6. Their rationale lies, inter alia, in the protection of the accused against improper compulsion by the authorities thereby contributing to the avoidance of miscarriages of justice and to the fulfilment of the aims of Article 6 (see the above-mentioned John Murray judgment and the above-mentioned Funke judgment). The right not to incriminate oneself, in particular, presupposes that the prosecution in a criminal case seek to prove their case against the accused without resort to evidence obtained through methods of coercion or oppression in defiance of the will of the accused. In this sense the right is closely linked to the presumption of innocence contained in Article 6 § 2 of the Convention.

The right not to incriminate oneself is primarily concerned, however, with respecting the will of an accused person to remain silent. As commonly understood in the legal systems of the Contracting Parties to the Convention and elsewhere, it does not extend to the use in criminal proceedings of material which may be obtained from the accused through the use of compulsory powers but which has an existence independent of the will of the suspect such as, inter alia, documents acquired pursuant to a warrant, breath, blood and urine samples and bodily tissue for the purpose of DNA testing.

(…).

In any event, bearing in mind the concept of fairness in Article 6, the right not to incriminate oneself cannot reasonably be confined to statements of admission of wrongdoing or to remarks which are directly incriminating. Testimony obtained under compulsion which appears on its face to be of a non-incriminating nature – such as exculpatory remarks or mere information on questions of fact – may later be deployed in criminal proceedings in support of the prosecution case, for example to contradict or cast doubt upon other statements of the accused or evidence given by him during the trial or to otherwise undermine his credibility. Where the credibility of an accused must be assessed by a jury the use of such testimony may be especially harmful. It follows that what is of the essence in this context is the use to which evidence obtained under compulsion is made in the course of the criminal trial.”

(…).”

Hoge Raad 12 juli 2013, LJN BZ3640:

“In zijn uitspraak van 17 december 1996, NJ 1997/699 (Saunders tegen Verenigd Koninkrijk), heeft het EHRM overwogen dat het verbod op gedwongen zelfincriminatie samenhangt met het zwijgrecht, hetgeen meebrengt dat dit verbod zich niet uitstrekt tot het gebruik in strafzaken van bewijsmateriaal dat weliswaar onder dwang is verkregen, maar bestaat onafhankelijk van de wil van de verdachte (hierna: wilsonafhankelijk materiaal). Uit latere rechtspraak van het EHRM blijkt niet dat het van dit uitgangspunt is teruggekomen. Dit brengt mee dat de verkrijging van wilsonafhankelijk materiaal langs de weg van een in kort geding gegeven bevel geen schending van art. 6 EVRM oplevert, ook niet als aan dat bevel een dwangsom wordt verbonden.”

Uit deze jurisprudentie leidt de rechtbank af dat het verbod op gedwongen zelfincriminatie samenhangt met het zwijgrecht. Dit brengt mee dat het belang dat de norm van het nemo tenetur-beginsel beoogt te beschermen, het belang van de betrokkene betreft op wie de dwang wordt uitgeoefend. Dat was niet verdachte. Daarom behoeft, in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad, in de zaak van verdachte geen rechtsgevolg aan enig in dit verband zich voordoende vormverzuim te worden verbonden. Hier komt nog bij dat in de zaak [medeverdachte 3] geen sprake is van een vormverzuim dat tot niet-ontvankelijkheid van het OM moet leiden. Ten aanzien van dit onderdeel faalt het verweer van de raadsman dan ook.

Geen redelijk vermoeden van schuld jegens [verdachte]

De rechtbank acht bij de beoordeling de volgende inhoud van de ambtshandelingen AMB/000 en AMB/002 en het document Doc/009 van belang.

Uit AMB/000, opgemaakt op 18 februari 2009:

– De eenmanszaak [bedrijf A] (hierna: [bedrijf A]) staat bij de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) ingeschreven op het [vestigingsadres], correspondentie [correspondentieadres]. [bedrijf A] is gevestigd op 20 april 2006. Eigenaar is [medeverdachte 3] geboren op [1971] te [geboorteplaats ].

Uit Doc/009

– Controle Arbeidsinspectie (hierna: AI) op 8 juni 2007 bij Hotel [hotel naam 1] te [plaats]. Ambtenaren van de regiopolitie meldden dat zij twee vrouwen hadden aangetroffen die werkzaam waren in de schoonmaak. (…) De eigenaar ging vervolgens het bedrijf bellen waarvan de twee vrouwen afkomstig waren. De eigenaar gaf de telefoon aan mij. De man aan de lijn gaf mij op te zijn [verdachte] van [bedrijf A], gevestigd in [plaats].

Opnieuw uit AMB/000

Controles AI

– Controle AI op 11 juni 2007 bij [BV naam] handelend onder de naam [BV naam] te [plaats]. In verband met deze controle verklaart de boekhouder [persoon 4] namens [BV naam]: “[bedrijf A] zorgt voor het schoonmaakpersoneel. De contactpersonen van [bedrijf A] zijn [medeverdachte 4] en [verdachte]”.

– Op 30 juli 2007 heeft de AI [medeverdachte 3] verhoord. Hij verklaarde onder meer dat hij samenwerkte met een adviesbureau en stelde de man, die bij hem was, voor als eigenaar van dat adviesbureau. [medeverdachte 3] deelde mee dat deze man namens hem een verklaring wilde afleggen, aangezien hij zelf weinig van de zaak wist. Deze man verklaarde: “Ik heb geen mensen in loondienst voor mij werken. Het is een franchiseconstructie, het zijn allemaal zelfstandigen.

– Controle AI op 6 maart 2008 bij [hotel naam 2]. Aangetroffen werd een vrouw genaamd [persoon 5]. Samengevat verklaarde zij als schoonmaakster sinds een week werkzaam te zijn in het hotel. Zij had geen contract ondertekend. Verder verklaarde zij geen eigen bedrijf te hebben en niet ingeschreven te staan bij de KvK. Verder werd een vrouw genaamd [persoon 6] aangetroffen. Samengevat verklaarde zij als schoonmaker sinds drie dagen werkzaam te zijn in het hotel. Zij had nog geen contract ondertekend. Verder verklaarde zij geen eigen bedrijf te hebben en niet ingeschreven te staan bij de KvK. Na verhoor van een vertegenwoordiger van het [hotel naam 2] bleek dat dit hotel vanaf 1 november 2007 gebruik maakte van schoonmaakpersoneel ingeleend van [bedrijf A]. In verband met de controle werd vennoot [persoon 7] van [hotel naam 2] gehoord: “De schoonmakers zijn in dienst van [bedrijf A]. Het zijn geen zelfstandig ondernemers. De eigenaar van [bedrijf A] is [verdachte].

– Na de inbeslagname van de administratie van [bedrijf A] op 13 oktober 2008 werd in de administratie een map ‘non actief’ aangetroffen. In deze map waren naast kopieën van identiteitsbewijzen en contracten tussen [bedrijf A] en een schoonmaakbedrijf met als naam de voor- of achternaam van de persoon op het identiteitsbewijs. Daarnaast was sporadisch een uittreksel KvK aanwezig. Volgens informatie van KvK online waren de naam van het schoonmaakbedrijf, het nummer en het vestigingsadres niet bekend bij de KvK.

– In de administratie zijn onder meer 49 inkoopfacturen aangetroffen. Bovenaan de facturen staat met grote letters “schoonmaakbedrijf” met daarachter een naam, onderaan de factuur staat een BTW-nummer. Volgens informatie van KvK online zijn deze schoonmaakbedrijven niet bekend bij de KvK. De BTW-nummers zijn gecheckt. 45 van de 49 BTW-nummers zijn niet afgegeven door de Belastingdienst.

– In de administratie zijn twee verschillende rekeningen op naam van [bedrijf A] aangetroffen. Over de maand werd via een achttal mutaties in totaal € 68.000,- van de rekening van [medeverdachte 3] handelend onder de naam [bedrijf A] naar de rekening ten name van [verdachte] overgemaakt.

Uit AMB/002, opgemaakt op 13 juni 2008:

Onderzoek politie [medeverdachte 3]

6 april 2006: [medeverdachte 3] werd ’s nachts aangetroffen, terwijl hij bezig was met een verhuizing. Vader [verdachte] deed woningruil met zijn zoon [verdachte], geboren [1973]. Verhuizing ging van [adres 2] naar [adres 1] [plaats].

9 maart 2006: In verband met verdenking werd [medeverdachte 3] verhoord. Hij verklaarde: “Ik werk nu 8 maanden bij schoonmaakbedrijf [bedrijf D]. Daarvoor was ik zelfstandig ondernemer met[bedrijf A]. Dit werkte niet omdat ik eigenlijk meer een katvanger was voor iemand anders.”

13 aug 2004: verbalisant deed onderzoek naar [medeverdachte 3]: in X-pol stond dat in verband met een hennepkwekerij twee verdachten staan gekoppeld: [medeverdachte 3] en [verdachte], geboren [1973].

21 dec 2004: [persoon 8] werd gehoord in verband met een verdenking en verklaarde: “[medeverdachte 3] werkt bij schoonmaakbedrijf [bedrijf A]. Hij is mede-eigenaar. Zijn zakenpartner heet [verdachte].”

22 dec 2004: verhoor [medeverdachte 3] in verband met een verdenking: “[verdachte] is een partner in het bedrijf. Dat is de boekhouder onder andere, hij doet de administratie.”

Conclusie rechtbank ten aanzien van verdenking

Uit het voorgaande rees bij het begin van het nadere strafrechtelijke onderzoek op 18 februari 2009 een verdenking tegen [bedrijf A] van het plegen van de ten laste gelegde misdrijven. Geen van partijen heeft dit betwist. Op grond van dezelfde feiten en omstandigheden, gezamenlijk en in onderlinge samenhang bezien, bestond echter tevens een voldoende concreet vermoeden van leidinggevende betrokkenheid van verdachte [verdachte] – en niet zijn vader – bij [bedrijf A]. De verdenking tegen [bedrijf A] kwam dan ook op hem te rusten.

Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat het beoordelingsmoment niet 18 februari 2009, maar 17 september 2008 – de datum van inbeslagname van de administratie van [bedrijf A] door de AI – moet zijn, was nog geen sprake van jegens verdachte – maar jegens [bedrijf A] en [medeverdachte 3] – aangewende dwangmiddelen, zodat het verweer in zoverre onbesproken kan blijven.

Ook ten aanzien van dit onderdeel faalt het verweer van de raadsman.

De zorgvuldigheidsnormen ten aanzien van geheimhoudersstukken zijn geschonden

Ten aanzien van dit verweer heeft de rechtbank op de terechtzitting van 19 april 2013 reeds overwogen dat niet is gebleken (of aangevoerd) dat er enige concrete aanwijzing is dat zich in het dossier geheimhoudersstukken bevinden, dat daarvan kennis is genomen of dat ze bij het onderzoek zijn gebruikt. In wat de raadsman over de doorzoeking heeft aangehaald, ziet de rechtbank geen aanleiding haar genoemde standpunt te wijzigen, omdat daaruit evenmin volgt dat daadwerkelijk geheimhoudersstukken zijn ingezien. Daarbij geldt dat de mogelijke geheimhoudersstukken zijn nagekeken onder het toeziend oog van de rechter-commissaris. In die omstandigheid mag worden aangenomen dat een en ander in overeenstemming met de geldende regels heeft plaatsgevonden.

Ook ten aanzien van dit onderdeel faalt het verweer van de raadsman.

Tapgesprekken misleidend geverbaliseerd

Onderdelen e tot en met g

De rechtbank acht bij de beoordeling wat de raadsman onder e tot en met g heeft aangevoerd, van ondergeschikt belang. Immers blijkt enerzijds reeds uit andere tapgesprekken, zoals de officier van justitie heeft aangevoerd, dat verdachte of medeverdachten over facturen spreken. Anderzijds geldt ten aanzien van onderdeel f dat de volgens de raadsman ontbrekende informatie dat de schoonmakers zelf hun locatie en arbeidstijden invulden, ook reeds in andere bewijsmiddelen in het dossier naar voren komt.

Onderdelen a tot en met d

De officier van justitie heeft de door de raadsman onder a tot en met d gestelde onjuistheden in de weergaves van tapgesprekken niet betwist. De rechtbank zal dan ook uitgaan van het bestaan van deze onjuistheden.

De rechtbank stelt in dit verband het volgende voorop. Processen-verbaal hebben een uit de wet volgende bijzondere bewijskracht in het strafproces. Als belangrijk fundament van het strafproces behoren processen-verbaal dan ook correct en naar waarheid te worden opgemaakt. Daarop moet kunnen worden vertrouwd. Enige onjuistheid moet niet eerst aan het licht komen na verificatie door de verdediging. Vanwege de fundamentele aard van dit uitgangspunt is het daarmee gemoeide belang – van een verzuim in dit verband – navenant groot. Dat betekent evenwel (nog) niet dat iedere onjuistheid in (een) proces(sen)-verbaal daarmee ook onmiddellijk tot een ernstig vormverzuim leidt.

Het gaat, wat de onder a tot en met d genoemde onjuistheden betreft, om een viertal gesprekken en om nog een onbekend aantal gesprekken waarin volgens de weergave ervan over ‘personeel’ is gesproken, zonder dat daarvan in werkelijkheid sprake was.

De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat deze onjuistheden de kern raken van het verwijt dat verdachte wordt gemaakt. De belangrijkste verweten valsheid is immers dat de schoonmakers in werkelijkheid geen zelfstandigen waren. Daar staat tegenover dat het om een beperkt aantal gesprekken gaat, zeker ten opzichte van het totaal aan uitgewerkte gesprekken. Ook hebben deze gesprekken niet de grondslag voor het aanwenden van aanvullende dwangmiddelen jegens verdachte gevormd.

Evenwel geldt ook het volgende. AMB/070 is de ambtshandeling waarin een selectie wordt gepresenteerd van het bewijs voor de stelling dat in werkelijkheid sprake zou zijn van werknemerschap van de schoonmakers. Naar deze ambtshandeling wordt in het relaas van verdachte [verdachte] verwezen. In de ambtshandeling wordt slechts een klein aantal gesprekken waaraan verdachte [verdachte] deelnemer was, aangehaald. Daaronder bevinden zich nu juist twee van de onjuist weergegeven gesprekken (sessies 1666 en 3243). Dat deze gesprekken in een door de opsporingsdienst gemaakte selectie zijn opgenomen, maakt de ernst van het verzuim groter.

Tot slot stelt de rechtbank vast dat deze gesprekken, in het licht van het gehele dossier, niet essentieel zijn voor het bewijs van het verwijt of als zodanig door de officier van justitie zijn gepresenteerd, en evenmin dat deze gesprekken in ontlastende zin van essentieel belang zijn.

Conclusie rechtbank ten aanzien van de tapgesprekken

Dit leidt tot de volgende slotsom. Er is sprake van een ernstig vormverzuim, dat tevens onherstelbaar is. Het vormverzuim is zo ernstig als hiervoor is overwogen, maar niet van die (zeer uitzonderlijke) orde, dat van een eerlijk proces tegen verdachte niet langer sprake kan zijn. Daarom leidt het verzuim niet tot niet-ontvankelijkheid van het OM.

Ten behoeve van de overzichtelijkheid zal de rechtbank ook in deze rubriek het subsidiair gevoerde verweer strekkende tot bewijsuitsluiting bespreken, zij het na het laatste onderdeel van het niet-ontvankelijksheidsverweer van de raadsman.

Vervolging uitgesloten ex artikel 69 lid 4 AWR

Artikel 69 lid 4 AWR luidt als volgt:

“Indien het feit, ter zake waarvan de verdachte kan worden vervolgd, zowel valt onder een van de bepalingen van het eerste of het tweede lid, als onder die van artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, is strafvervolging op grond van genoemd artikel 225, tweede lid, uitgesloten.“

Onder feiten 2, 3 en 4 is een beschuldiging in de zin van artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) geformuleerd, en dus niet in de zin van het tweede lid van dat artikel. Art 69 lid 4 AWR staat daarmee niet aan de vervolging van feiten 2, 3 en 4 in de weg. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.

Dat betekent dat de rechtbank het verweer van de raadsman slechts voor het onderdeel van de tapgesprekken volgt, maar dat zij anders dan de raadsman, aan dat vormverzuim niet het rechtsgevolg van niet-ontvankelijkheid van het OM verbindt. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

2.3.2

Bewijsuitsluiting:

Omdat aan het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting dezelfde argumenten ten grondslag liggen als het niet-ontvankelijkheidsverweer, behoeft het slechts bespreking ten aanzien van het vastgestelde ernstige verzuim inzake de tapgesprekken. De raadsman van verdachte [verdachte] heeft kennelijk met name de gesprekken waaraan zijn cliënt deelnemer was, uitgeluisterd. Daardoor werpen zijn bevindingen ook een schaduw op alle overige uitgewerkte tapgesprekken in het dossier. De betrouwbaarheid komt daarmee aan alle tapgesprekken te ontvallen. De rechtbank zal dan ook, mede gelet op de ernst van het verzuim, alle tapgesprekken in het dossier in belastende zin van het bewijs uitsluiten. In zoverre honoreert zij het verweer van de raadsman.

3 Waardering van het bewijs

3.1

Inleiding

Uit het dossier en uit wat ter zitting is besproken, leidt de rechtbank het volgende af.

3.1.1

Binnen het bedrijf [bedrijf A] (hierna: [bedrijf A]), gevestigd en kantoor houdend te [plaats], zijn vanaf begin 2007 volgens de volgende constructie werkzaam-heden verricht.

Die constructie (hierna: de constructie) hield in dat [bedrijf A], als bemiddelend bedrijf, met verschillende hotels in Amsterdam overeenkwam dat in die hotels schoonmaakwerkzaam-heden werden verricht door schoonmakers die onder de naam [bedrijf A] als zelfstandige (franchiser) werkten. De schoonmakers waren veelal personen woonachtig in [plaats] met een niet-Westerse (Afrikaanse) achtergrond, die de Nederlandse taal slechts in beperkte mate machtig waren. [bedrijf A] droeg daarbij zorg voor de controle op de werkzaamheden van de schoonmakers, de betaling aan hen en de facturatie voor hen. De hotels betaalden voor de schoonmaakwerkzaamheden centraal, en wel aan [bedrijf A]. [bedrijf A] wierf de schoonmakers. Op dezelfde wijze en volgens dezelfde constructie werden deze werkzaamheden in opvolgende perioden binnen de eveneens in [plaats] gevestigde bedrijven [bedrijf C] (hierna: [bedrijf C]) en daarna [bedrijf B] (hierna: [bedrijf B]) voortgezet tot en met 17 september 2009.

Valsheid facturen

3.1.2

Vervolgens is in de eerste plaats de vraag aan de orde of de facturen van de schoonmakers aan respectievelijk [bedrijf A], [bedrijf C] en [bedrijf B] die zijn opgenomen in de feiten 2, 3 en 4, vals zijn, zoals ten laste is gelegd. De verdediging heeft deze stelling van het OM niet betwist. De rechtbank slaat daarbij acht op de in bijlage II weergegeven feiten en omstandigheden onder de titel ‘facturen’, die zijn ontleend aan de in de voetnoten weergegeven bewijsmiddelen.

Uit die feiten en omstandigheden leidt de rechtbank het volgende af.

Alle inkoopfacturen gericht aan respectievelijk [bedrijf A], [bedrijf C] en [bedrijf B], waaronder ook de in de tenlastelegging opgenomen facturen, zijn facturen van schoonmaakbedrijven, die telkens zien op een bepaalde maand waarin schoonmaakwerkzaamheden verricht zijn. Op al deze facturen staat bovenaan in hoofdletters: “schoonmaakbedrijf” gevolgd door de achternaam van de desbetreffende schoonmaker of schoonmaakster. Daaronder staat een korte omschrijving van de werkzaamheden met een totaalbedrag in euro’s inclusief èn exclusief BTW. Onderaan staat: “storten op rekening nummer” of “gaarne binnen 14 dagen betalen op” met daarbij een rekeningnummer. Geheel onderaan staan verdere gegevens van het betreffende schoonmaakbedrijf, waaronder een BTW-nummer.

Geen van deze schoonmaakbedrijven was echter op de respectievelijke datum van de factuur (of later in de ten laste gelegde periode) als zodanig ingeschreven bij de KvK of bekend bij de Belastingdienst. Ook anderszins blijkt niet uit het dossier van het daadwerkelijke bestaan van (één van) deze schoonmaakbedrijven.

Conclusie rechtbank

3.1.3

Daaruit volgt dat geen van de op die facturen genoemde ‘schoonmaakbedrijven’ in werkelijkheid bestond. Dat betekent tevens dat geen van de op die facturen genoemde werkzaamheden door een op die facturen genoemd schoonmaakbedrijf is of kan zijn verricht. Alle facturen zijn dan ook in strijd met de waarheid en daarmee vals.

Contracten en KvK-uittreksels

Hetzelfde geldt noodzakelijkerwijs voor de tevens in de administratie van [bedrijf A] aangetroffen contracten tussen verschillende van deze schoonmaakbedrijven en [bedrijf A] (en ook [bedrijf C] en [bedrijf B]), evenals voor de KVK-uittreksels ten aanzien van drie van deze schoonmaakbedrijven, omdat ook daarin, net als in de facturen, in strijd met de waarheid staat dat van deze schoonmaakbedrijven sprake was.

3.1.4

Mede naar aanleiding van de door de officier van justitie en de verdediging ingenomen standpunten ziet de rechtbank zich vervolgens voor de volgende vragen gesteld:

  • -Had verdachte een rol binnen de genoemde bedrijven ([bedrijf A], [bedrijf C] en [bedrijf B]) en zo ja, welke?
  • -Wist verdachte dat de genoemde facturen vals waren en/of daarmee de gehanteerde constructie vals was?

3.2

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

Volgens de officier van justitie kan bewezen worden verklaard dat sprake was van twee criminele samenwerkingsverbanden, te weten [bedrijf A], bestaande uit [verdachte], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5], en [bedrijf C]/[bedrijf B], bestaande uit [verdachte], [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5]. Deze organisaties en de deelnemers daarvan wisten dat geen sprake was van het inhuren van diensten van schoonmaakbedrijven die aan alle voorwaarden voldeden, op grond van de opgesomde bewijsmiddelen.

[verdachte] had de constructie bedacht en kan als oprichter en leider van de organisaties worden aangemerkt. Op grond daarvan kan feit 1 bewezen worden verklaard.

[verdachte] en [medeverdachte 2] waren beiden betrokken bij het opmaken van de inkoopfacturen van de schoonmakers. Zij wisten dat deze facturen in de administratie van [bedrijf A] zouden worden opgenomen. Op grond van hun wetenschap over de valsheid van de facturen kan vervolgens ook feit 2 (opmaken valse administratie [bedrijf A]) worden bewezen. Hetzelfde geldt voor de administratie van [bedrijf C] (feit 3) en [bedrijf B] (feit 4).

Ten aanzien van feit 5: de schoonmakers waren werknemers van [bedrijf B]. De betalingen aan de schoonmakers mochten daarom niet als kosten voor [bedrijf B] worden beschouwd, maar als loonbetalingen. Die loonbetalingen moesten ook als zodanig worden opgenomen in de loonbelastingaangifte van [bedrijf B]. Hierover hadden de verdachten zich ten minste door de belastingdienst moeten laten informeren. Door dit achterwege te laten hebben [bedrijf B] en [medeverdachte 5], en [verdachte] als feitelijk leidinggevende, de aanmerkelijke kans dat de aangiften onjuist waren, bewust aanvaard.

3.3

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal van het ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken.

Daartoe heeft de raadsman erop gewezen dat de schoonmaakbedrijven weliswaar in werkelijkheid niet bestonden, maar dat verdachte dat niet wist. Dat laatste blijkt uit a) de ter zitting in het geding gebrachte brief van [medeverdachte 1], b) de contracten met de schoonmakers, c) de op het oog onvervalste uittreksels van de KvK, d) het feit dat zowel intern als naar buiten toe wordt gesproken over ZZP-ers. De inhoud van het dossier die wel op wetenschap bij verdachte zou kunnen wijzen, blijkt bij nadere beschouwing onduidelijk en/of mogelijk te zien op een periode dat verdachte niet bij [bedrijf A] betrokken was (verklaring [medeverdachte 4]) ofwel onduidelijk en ongefundeerd (proces-verbaal bevindingen uitlatingen [medeverdachte 3]) ofwel, op grond van het motief het eigen belang of dat van [medeverdachte 1] te dienen, onbetrouwbaar (verklaringen schoonmakers). Ook omdat verdachte medeverdachte [medeverdachte 1] volledig vertrouwde, bestond voor hem geen enkele aanleiding een ‘dubbelcheck’ ten aanzien van de uittreksels KvK uit te voeren. Het contant betalen aan de schoonmakers had voor verdachte een logische culturele verklaring, was niet verboden en in die periode niet ongebruikelijk. Het vragen om een VAR-verklaring is geen verplichting en verdachte had in de contracten vastgelegd dat de schoonmakers aan hun verplichtingen ter zake zouden (gaan) voldoen. Dat [bedrijf C] facturen voor de schoonmakers maakte, was niet vreemd, want doordat werd gecentreerd, hoefden de hotels niet met veel partijen contacten te onderhouden.

Dat geen BTW aan de schoonmakers zou zijn uitbetaald, blijkt niet uit het dossier. Van een dienstbetrekking was geen sprake. Als alle schoonmakers wel netjes ingeschreven zouden zijn geweest en wel aan hun afdracht verplichtingen zouden hebben voldaan en drie opdrachtgevers zouden hebben gehad, met andere woorden, als zij aan hun contractuele verplichtingen zouden hebben voldaan, zou over de status van zelfstandige ook geen discussie hebben bestaan. Zij konden ook zelf aangeven waar zij wilden werken en of zij zich wilden laten inzetten. Concluderend: verdachte wist niet dat de schoonmakers geen zelfstandigen waren, als gevolg waarvan hij van alle feiten moet worden vrijgesproken.

3.4

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank leidt uit de wettige bewijsmiddelen, die in bijlage II zijn opgenomen, het volgende af.

3.4.1

Valselijk opmaken administratie [bedrijf A] (feit 2) en criminele organisatie (feit 1):

3.4.1.1 De rol van verdachte binnen [bedrijf A]:

Verdachte heeft samen met [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 3] gevraagd de eenmanszaak [bedrijf A] bij de KvK in te schrijven. De reden hiervoor was dat zij geen van beiden vanwege hun verleden een dergelijke inschrijving op hun eigen naam konden verrichten. Verdachte had de constructie bedacht. Hij deed onderzoek naar de vereisten voor de constructie en raadpleegde daarover ook [medeverdachte 5]. Vervolgens heeft verdachte samen met [medeverdachte 4] binnen [bedrijf A] de constructie verder opgezet en uitgevoerd. Verdachte vroeg [medeverdachte 5] de boekhouding van [bedrijf A] te doen en de aangiften voor de omzetbelasting en loonbelasting/premie volksverzekeringen te verzorgen. Hij onderhield in dat verband contacten met [medeverdachte 5] en leverde de facturen aan hem aan.

Verdachte verzorgde samen met [medeverdachte 2] binnen [bedrijf A] onder meer de administratie en maakte voor zowel [bedrijf A] als de schoonmakers de facturen op. Hij regelde dat de schoonmakers contant werden uitbetaald door [medeverdachte 1] en was er vaak bij, als het geld contant bij de bank werd opgenomen. Ook was verdachte vaak met [medeverdachte 4] aanwezig bij de onderhandelingen met de hotels over de prijs voor de werkzaamheden van de schoonmakers. Verdachte gaf [medeverdachte 2] aanwijzingen over de door haar te verrichten controles van de werkzaamheden van de schoonmakers. Verdachte stelde de contracten tussen [bedrijf A] en de schoonmakers op.

3.4.1.2 Wetenschap van valsheid

De brief vermoedelijk afkomstig van [medeverdachte 1]

Voor de terechtzitting van 19 april 2013 heeft de raadsman van verdachte, mr. De Vries, een handgeschreven brief aan de rechtbank overhandigd, die aan mr. De Vries was verstuurd en die [medeverdachte 1] vermoedelijk had geschreven.

De rechtbank acht aannemelijk dat [medeverdachte 1] deze brief daadwerkelijk heeft geschreven, op grond van de bij de brief gevoegde kopie van het identiteitsbewijs van [medeverdachte 1] en de conclusie van het voorlopige handschriftvergelijkend onderzoek van het NFI d.d. 10 december 2013. Die conclusie luidt, kort samengevat, dat het veel waarschijnlijker is dat het handschrift is geproduceerd door [medeverdachte 1] dan door een willekeurige andere persoon. De brief is ongedateerd, maar kennelijk in de aanloop naar de terechtzittingen in april 2013 opgesteld en verzonden.

De inhoud van de brief is – voor zover hier relevant en zakelijk en samengevat – de volgende. [medeverdachte 1] heeft samen met zijn kerkgenootschap de documenten van de KvK gefabriceerd, omdat het bedrijf van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] die stukken nodig had. Hij ontving contante betalingen van [verdachte], maar ook van anderen. Daarbij nam hij twintig procent van het geld af om aan de kerk te geven, zodat deze het aan de mensen zonder werk kon geven.

Overweging en conclusie rechtbank ten aanzien van bewijswaarde brief

De inhoud van de brief vindt geen enkele steun in het dossier. Verder heeft [medeverdachte 1] zelf niet eerder, ook niet in zijn verschillende verklaringen afgelegd bij de politie, op enigerlei wijze van deze informatie melding gemaakt. Daar komt nog bij dat [medeverdachte 1], nadat de rechtbank de brief aan het dossier had toegevoegd, meermalen is opgeroepen als getuige, maar op geen van die oproepingen – ook die waarbij zijn medebrenging werd gelast – is verschenen. Het is dus niet mogelijk geweest voor de partijen en de rechtbank vragen over zijn brief aan hem te stellen.

Op grond daarvan heeft de brief onvoldoende bewijswaarde om als bewijs te kunnen meewegen bij de beoordeling van de zaak. De rechtbank zal de brief dan ook verder buiten beschouwing laten.

De verklaring van verdachte

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat aan alle schoonmakers de constructie is uitgelegd, zo nodig in het Engels, en dat alle schoonmakers contracten hebben ondertekend waarin hun verplichting zich in te schrijven als zelfstandige, was opgenomen. De KvK-uittreksels kreeg hij van [medeverdachte 1]. Omdat [medeverdachte 1] heel betrouwbaar was en omdat de KvK-uittreksels er echt uitzagen, heeft verdachte niet geverifieerd of de schoonmakers daadwerkelijk zelfstandigen waren. De schoonmakers ontvingen, zo bleek achteraf, een uitkering of voldeden niet aan hun fiscale verplichtingen. Daarom hebben zij een eigen belang niet de waarheid te zeggen. Hun verklaringen zijn dan ook ongeloofwaardig.

3.4.1.3 Beoordeling wetenschap valsheid

De rechtbank zal de verklaringen van de schoonmakers afgelegd bij de politie en de RC niet gebruiken voor het bewijs. Bij de beoordeling van de vraag of verdachte wist van die valsheid van de facturen van de schoonmaakbedrijven, zoals ten laste gelegd, betrekt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden. Deze leidt zij af uit de bewijsmiddelen.

Relevante feiten en omstandigheden

Verdachte heeft de constructie zelf bedacht en samen met anderen binnen [bedrijf A] opgezet en ten uitvoer gelegd. Daarbij werden personen met de genoemde achtergrond voor het schoonmaakwerk geworven. Verdachte maakte voor de schoonmakers de facturen op en droeg zorg voor de betaling aan hen. [bedrijf A] betaalde alle schoonmakers contant in ronde bedragen uit, terwijl van ieder van hen, blijkens de facturen, een bankrekeningnummer bekend was. Geen van de schoonmakers was, voordat zij door [bedrijf A] werden geworven, zelfstandige. Evenmin had één van hen een eigen bedrijf.

De verschillende schoonmaakbedrijven waren, volgens de door verdachte gemaakte facturen, telkens genaamd ‘schoonmaakbedrijf’ gevolgd door de achternaam van de betreffende schoonmaker.

3.4.1.4 Overweging rechtbank

Hieruit volgt dat verdachte alle elementen die onderdeel waren van de door hem bedachte constructie, zelf in handen had. Hij had de constructie bedacht, opgezet en uitgevoerd, hij regelde de financiën en dus ook de contante betalingen aan de schoonmakers, en hij was degene die de uitwerking van de constructie op papier zelf fabriceerde en vorm gaf. Verdachte was dan ook de centrale figuur binnen [bedrijf A] en achter de constructie. Toen vervolgens [bedrijf A] in bedrijf was, werd direct namens alle schoonmakers op gelijksoortige wijze als ‘schoonmaakbedrijf’ aan [bedrijf A] gefactureerd, terwijl in geen van die gevallen daadwerkelijk van een schoonmaakbedrijf sprake was. Verdachte was degene die al deze facturen opmaakte. Onder die omstandigheden kan het niet anders dan dat het verdachte is geweest van wie het gegeven dat al de schoonmakers een ‘schoonmaakbedrijf’ zouden hebben afkomstig is, of ten minste dat verdachte wist dat de schoonmakers in werkelijkheid geen schoonmaakbedrijf hadden, geen zelfstandige waren en dus dat de door hem gefabriceerde facturen vals waren. Hierbij weegt mee dat uit het dossier ook overigens geen objectieve omstandigheden naar voren komen die erop wijzen dat de schoonmakers zelfstandigen waren.

De beweegreden daarvoor moet zijn geweest dat [bedrijf A] door voor te wenden dat sprake was van zelfstandigheid van de schoonmakers, hen niet in loondienst hoefde te nemen en dus niet verplicht was loonbelasting op de betalingen aan de schoonmakers in te houden. Daarin past ook het feit dat contant aan de schoonmakers werd betaald. Dat maakte oncontroleerbaar welk bedrag daadwerkelijk aan hen werd betaald en of daarbij ook BTW werd betaald.

Verdachte heeft nog gewezen op het feit dat de schoonmakers een tevens naar de Engelse taal vertaald contract zouden hebben getekend waarin was opgenomen dat zij als zelfstandigen werkzaam voor [bedrijf A] zouden zijn. Voor zover uit het dossier kan volgen dat de schoonmakers inderdaad een dergelijk contract hebben getekend, volgt daaruit niet dat zij daarmee zelfstandigen waren, zoals wel op de facturen staat. Dat verdachte de facturen op die wijze opmaakte, duidt erop dat de contracten, die [bedrijf A] en verdachte eveneens opstelden, net als de facturen ten doel hadden de door verdachte gecreëerde werkelijkheid een papieren onderbouwing te geven.

3.4.1.5 Conclusie rechtbank ten aanzien van de administratie van [bedrijf A] (feit 2)

Verdachte heeft de door hem valselijk opgemaakte facturen van de schoonmakers samen met medeverdachte [medeverdachte 2] geadministreerd en daarmee in de administratie van [bedrijf A] opgenomen. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het valselijk opmaken van de administratie van [bedrijf A] (feit 2). Dat feit acht de rechtbank dan ook bewezen.

3.4.2

Ten aanzien van de administraties van [bedrijf C] (feit 3) en [bedrijf B] (feit 4):

De voorgaande conclusie geldt ook voor de facturen van de schoonmaakbedrijven gericht aan [bedrijf C] (feit 3) en [bedrijf B] (feit 4). [bedrijf C] en [bedrijf B] waren beide bedrijven van verdachte, waarbinnen op dezelfde voet en dezelfde wijze als bij [bedrijf A] de constructie ten uitvoer werd gelegd. Ook bij [bedrijf C] en [bedrijf B] maakte verdachte de facturen voor de schoonmaakbedrijven op en ook hier wist hij dat de desbetreffende schoonmaakbedrijven niet bestonden.

Verdachte heeft de door hem valselijk opgemaakte facturen van de schoonmakers samen met medeverdachte [medeverdachte 2] geadministreerd en daarmee in de administratie van respectievelijk [bedrijf C] (feit 3) en [bedrijf B] (feit 4) opgenomen. Die feiten acht de rechtbank dan ook bewezen. Daarbij geldt dat verdachte ten aanzien van feit 4 de feiten als feitelijk leidinggevende van [bedrijf B] heeft gepleegd.

3.4.3

Ten aanzien van de aangiften loonbelasting (feit 5):

De rechtbank leidt ten aanzien van dit feit uit de bewijsmiddelen het volgende af. [medeverdachte 5] verzorgde als boekhouder voor [bedrijf B] (net als voor [bedrijf A] en [bedrijf C]) de aangiften omzet- en loonbelasting. In dit verband gaf verdachte de door hemzelf opgemaakte facturen van de schoonmaakbedrijven gericht aan [bedrijf B] aan [medeverdachte 5]. [medeverdachte 5] liet op grond van die facturen de aangiften loonbelasting/ premie volksverzekeringen opmaken.

Verdachte wist dat de door hemzelf valselijk opgemaakte bedrijfsadministratie van [bedrijf B] de grondslag zou vormen van de belastingaangiften van [bedrijf B], waaronder de aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen. Door de valsheid zou een te laag bedrag aan loon en premie worden opgegeven, waardoor te weinig belasting zou worden geheven. Hij wist immers dat de schoonmakers geen zelfstandigen waren, en in werkelijkheid dus – als logische tegenhanger daarvan – werknemers van [bedrijf B]. Ook het aanvullende juridische vereiste voor een dienstbetrekking, te weten naast arbeid en loon ook een gezagsverhouding, acht de rechtbank aanwezig. Veel schoonmakers werkten blijkens de facturen1 per maand veelvuldig en langdurig en ook soms verschillende maanden achtereen voor [bedrijf B], terwijl [bedrijf B] buiten het verrichten van de schoonmaakwerkzaamheden al het overige voor haar rekening nam, te weten: het werven van hotels als klanten, het onderhandelen over de prijs, het controleren van de schoonmaakwerkzaamheden, de administratie en facturering, en de betaling. Onder deze omstandigheden maakt het feit dat de schoonmakers mogelijk zelf konden bepalen waar en wanneer zij werkzaamheden verrichtten, geen verschil voor de aanwezigheid van een gezagsverhouding.

Daarmee maakte verdachte zich schuldig aan het opzettelijk onjuist doen van aangifte loonbelasting/ premie volksverzekeringen (feit 5). Daarbij geldt dat verdachte dit misdrijf als feitelijk leidinggevende van [bedrijf B] heeft gepleegd.

3.4.4

Ten aanzien van het leiden van een criminele organisatie (feit 1):

Uit de voorgaande overwegingen vloeit voort dat verdachte zich tevens schuldig gemaakt heeft aan het deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven (valsheid in geschrifte en het opzettelijk onjuist doen van aangifte loonbelasting). Dit geldt zowel voor de periode van [bedrijf A] als voor de periode van [bedrijf C]/[bedrijf B]. De feiten werden in het georganiseerde verband van deze bedrijven voortdurend gepleegd. Verdachte had daarbij constant contact met andere medewerkers van deze bedrijven, die net als verdachte wisten van het oogmerk van deze organisaties en daarbinnen ieder hun eigen rol hadden en vervulden.

Omdat verdachte bij die bedrijven telkens degene was die het – kortweg – voor het zeggen had en telkens feitelijk de organisatie opzette en runde, kan hij tevens als leider van deze organisaties worden aangemerkt. Voor de periode [bedrijf A] geldt in het bijzonder dat hij ook toen de bedenker, opzetter en uitvoerder van de constructie was. Tevens blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte ook in die periode de facturen opmaakte, dat hij de betalingen aan de schoonmakers regelde, dat hij mede de onderhandelingen voerde met de hotels en dat hij de schoonmakers erop aansprak, als zij hun werkzaamheden niet naar behoren verrichtten. Daaruit volgt dat hij ook voor die periode als leider van de organisatie kan worden aangemerkt. Het feit dat hij vanuit [bedrijf C] slechts factureerde voor het verzorgen van de facturatie, maakt dat niet anders.

4 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de als bijlage II aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

1.

in de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 september 2009 in de gemeenten Amsterdam en Amstelveen, heeft deelgenomen aan organisaties, te weten

– een samenwerkingsverband, gebruikmakend van de naam en de onderneming [bedrijf A] en bestaande uit hem, verdachte, en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] en een of meer andere natuurlijke personen en

– een samenwerkingsverband, gebruikmakend van de namen en de ondernemingen [bedrijf C] en [bedrijf B] en bestaande uit hem, verdachte, en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] en een of meer andere natuurlijke en personen, welke organisaties tot oogmerk hadden het plegen van misdrijven, namelijk:

– het plegen van valsheid in geschrift met betrekking tot door schoonmaakbedrijven aan [bedrijf A] en [bedrijf C] en [bedrijf B] gerichte inkoopfacturen en door [bedrijf A] en [bedrijf C] en [bedrijf B] met schoonmaakbedrijven afgesloten contracten (artikel 225 Wetboek van Strafrecht) en

– het opzettelijk doen van onjuiste aangiften loonheffing/premie volksverzekeringen ten name van [medeverdachte 3] h/o [bedrijf A] en [verdachte] h/o[bedrijf C] en [bedrijf B] (artikel 69 lid 2 AWR),

van welke organisaties hij, verdachte, oprichter en leider is geweest;

2.

in de periode van 1 mei 2007 tot en met 1 december 2007 in de gemeenten Amstelveen en Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, de bedrijfsadministratie van de voor rekening van [medeverdachte 3] gedreven eenmanszaak [bedrijf A], – een geschrift dat bestemd was tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in die bedrijfsadministratie voornoemd opgenomen en verwerkt,

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 9] aan [bedrijf A] gedateerd 01-05-2007 (DOC/055) en

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 10] aan [bedrijf A] gedateerd 01-12-2007 (DOC/056) en

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 11] aan [bedrijf A] gedateerd 01-09-2007 (DOC/072) en

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 12] aan [bedrijf A] gedateerd 01-10-2007 (DOC/090) en

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 13] aan [bedrijf A] gedateerd 01-11-2007 (DOC/091) en

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 14] aan [bedrijf A] gedateerd 01-08-2007 (DOC/096) en

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 15] aan [bedrijf A] gedateerd 01-09-2007 (DOC/077) en

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 16] aan [bedrijf A] gedateerd 01-12-2007 (DOC/273-24) en

andere facturen van voornoemde of andere schoonmaakbedrijven, in het proces-verbaal opgenomen onder DOC/048 tot en met DOC/054, DOC/057 tot en met DOC/062, DOC/070, DOC/071, DOC/073 tot en met DOC/076, DOC/078 t/m DOC/082, DOC/092 tot en met DOC/095, DOC/097, DOC/117 tot en met DOC/134, DOC/264-25 tot en met DOC/264-32, DOC/269-24 tot en met DOC/269-32, DOC/273-25 tot en met DOC/273-31 en DOC/281-16 tot en met DOC/281-21,

terwijl die schoonmaakbedrijven in werkelijkheid niet bestonden en de op die facturen vermelde diensten niet hadden geleverd, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

3.

in de periode van 1 juni 2008 tot en met 31 december 2008 in de gemeenten Amstelveen of Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander de bedrijfsadministratie van de voor rekening van hem, verdachte gedreven eenmanszaak [bedrijf C], – een geschrift dat bestemd was tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven – in die bedrijfsadministratie voornoemd opgenomen en verwerkt,

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 15] aan [bedrijf C] adviesgroep gedateerd 1-12-2008 (DOC/266-10) en

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 17] aan [bedrijf C] adviesgroep gedateerd 1-6-2008 (DOC/276-23) en

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 18] aan [bedrijf C] adviesgroep gedateerd 31-12-2008 (DOC/264-24) en

andere facturen van voornoemde of andere schoonmaakbedrijven, in het proces-verbaal opgenomen onder DOC/266-11 tot en met 13, DOC/264-17 tot en met 23 en DOC/276-17 tot en met 22,

terwijl die schoonmaakbedrijven in werkelijkheid niet bestonden en de op die facturen vermelde diensten niet hadden geleverd, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

4.

[bedrijf B], verder te noemen ‘[bedrijf B]’, in de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 maart 2009 in de gemeenten Amstelveen en Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander de bedrijfsadministratie van [bedrijf B], – een geschrift dat bestemd was tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt, immers hebben [bedrijf B] en haar mededader opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven – in die bedrijfsadministratie voornoemd opgenomen en verwerkt,

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 15] aan [bedrijf B] gedateerd 31-1-2009 (DOC/266-7) en

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 17] aan [bedrijf B] gedateerd 1-3-2009 (DOC/276-16) en

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 18] aan [bedrijf B] gedateerd 1-1-2009 (DOC/264-33) en

andere facturen van voornoemde of andere schoonmaakbedrijven, in het proces-verbaal opgenomen onder DOC/264-15 en 16, DOC/266-8 en 9 en DOC/276-14 en 15, terwijl die schoonmaakbedrijven in werkelijkheid niet bestonden en de op die facturen vermelde diensten niet hadden geleverd, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen;

5.

[bedrijf B],, verder te noemen ‘[bedrijf B]’, in de periode van 2 maart 2009 tot en met 17 september 2009 in de gemeenten Amsterdam en Amstelveen en Apeldoorn, opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen over de perioden 1 januari 2009 tot 31 januari 2009 en 1 maart 2009 tot 31 maart 2009 en 1 mei 2009 tot 31 mei 2009 en 1 augustus 2009 tot 31 augustus 2009 en andere aangiften voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen (DOC/435-35 tot en met DOC/435-43), onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft [bedrijf B] opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen en de Belastingdienst te Apeldoorn ingediende aangiften voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen voornoemd – zakelijk weergegeven – een te laag bedrag aan loon (loonbelasting / premie volksverzekeringen) en een te laag bedrag aan totaal te betalen loonheffing/premie volksverzekeringen opgegeven, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, terwijl hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven aan vorenomschreven verboden gedragingen.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5 De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7 Motivering van de straf

7.1.

De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten 1, 2, 3, 4 en 5 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.

7.2.

Het standpunt van de verdediging

Ten aanzien van een eventuele strafmaat heeft de raadsman op het volgende gewezen.

  • -Voor de periode tijdens zijn detentie kan verdachte niet verantwoordelijk worden gehouden.
  • -De SIOD had eerder kunnen ingrijpen, waardoor ook het nadeel navenant lager zou zijn uitgevallen.
  • -Ten aanzien van feit 4 en feit 5 geldt dat een enkele gedraging in meer feiten terecht is gekomen.
  • -Omdat de schoonmakers in feite een loonbelastingverklaring hebben afgelegd en omdat zij allen jaarlijks minder dan € 17.787 hebben verdiend, moet bij de berekening van het nadeel in plaats van het anoniementarief het laagste tarief van 10,85 procent worden toegepast.
  • -Verdachte heeft weinig aan de feiten verdiend; zo factureerde hij maandelijks voor minder dan € 950 aan [bedrijf A].
  • -Verdachte heeft 6 weken in voorarrest gezeten, waarvan 4 weken in beperkingen.
  • -De redelijke termijn is met 26 maanden overschreden.

7.3.

Het oordeel van de rechtbank

Bij de strafoplegging wordt het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte en zijn mededaders hebben zich schuldig gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrift en loonbelastingfraude en, omdat zij die feiten voortdurend en gedurende langere tijd pleegden in het kader van opvolgende bedrijven, ook aan het deelnemen aan criminele organisaties die het plegen van die feiten ten doel hadden. Verdachte heeft de constructie van die bedrijven bedacht en opgezet en telkens in die bedrijven een leidinggevende rol vervuld. Hij kan dan ook als leider van de criminele organisatie worden aangemerkt en is in feite de centrale figuur in deze zaak. De constructie was geraffineerd van aard en verdachte heeft er niet voor teruggedeinsd veel personen bij de uitvoering van zijn strafbare constructie te betrekken.

Ook slaat de rechtbank acht op de duur van de strafbare feiten, waarvoor de rechtbank verdachte ten volle verantwoordelijk houdt. Het feit dat justitie mogelijk eerder had kunnen ingrijpen, verschoont hem niet, omdat verdachte in de eerste plaats voor zijn daden verantwoordelijk is. Ook de periode waarin verdachte in detentie verkeerde, kan hem worden aangerekend, omdat hij ook toen zijn invloed onverkort liet gelden.

Daarnaast slaat de rechtbank acht op de omvang van de zaak, in het bijzonder het nadeel dat daardoor is veroorzaakt. Het gaat hierbij om het nadeel voor concurrerende schoonmaakbedrijven en het nadeel voor de Belastingdienst en daarmee de gemeenschap. Dat laatste wordt berekend op ruim anderhalf miljoen euro2. De raadsman gaat er met zijn alternatieve berekening aan voorbij dat sprake is van een opzettelijk benadelende constructie. Dan is vervolgens voor een tariefbepaling op grond van een belastingplichtige die te goeder trouw is, niet langer plaats.

De rechtbank weegt mee dat de organisatie van verdachte zich niet enkel en alleen op het plegen van misdrijven toelegde – er werden ook legale werkzaamheden verricht – en dat binnen de organisatie geen sfeer van dwang en dreiging heerste, zoals in andere criminele organisaties doorgaans wel het geval is.

De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee dat hij blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie reeds eerder tot gevangenisstraf is veroordeeld voor een soortgelijk feit, aangezien ook bij dat feit oplichting en opzettelijke misleiding de kern van het misdrijf vormden.

Al het voorgaande in aanmerking genomen is een gevangenisstraf als gevorderd door de officier geboden.

Redelijke termijn

In deze zaak heeft de politie verdachte voor het eerst op 13 oktober 2009 verhoord. Die dag geldt als de dag waarop de op redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Verdachte heeft vanaf dat moment kunnen verwachten dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Op 24 maart 2011 heeft een zogenaamde pro-forma-zitting plaatsgevonden, waarna de zaak tegen verdachte en de overige zaken van de megazaak [megazaak] zijn teruggewezen naar de RC. Op de terechtzittingen in april 2013 heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. Die kon echter niet worden afgerond, omdat de zaken opnieuw teruggewezen moesten worden naar de RC voor het horen van nog één onvoorziene getuige. De inhoudelijke behandeling is ten slotte afgerond in december 2013, waarna het onderzoek op de terechtzitting van 6 januari 2014 is gesloten. De behandeling van de zaak ter terechtzitting zal zijn afgerond met een eindvonnis vier jaren en drie maanden, nadat de genoemde termijn is aangevangen. In beginsel staat daarvoor, als redelijke termijn in de zin van art. 6 EVRM, twee jaar.

De omvang en complexiteit van de zaak en het onderzoek door de RC rechtvaardigen enige overschrijding, maar niet de extra overschrijding van ruim anderhalf jaar, gedurende welke periode verdachte in onzekerheid heeft moeten verkeren over de afloop van het proces. Vanwege die buitensporige vertraging zal de rechtbank de op te leggen straf bekorten met 10 procent, waarna, in het voordeel van verdachte afgerond, een gevangenisstraf van na te noemen duur resteert.

8 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 51, 57, 140 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

9 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

1.

als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven

2 en 3.

medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd

4.

feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, mede begaan door een rechtspersoon

5.

feitelijk leidinggeven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl dat feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 21 maanden.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Dit vonnis is gewezen door

mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,

mrs. T.H. van Voorst Vader en R. Hirzalla, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. P.C.N. van Gelderen, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 januari 2014.

Bijlage I – de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij

1.

hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 september 2009 in de gemeente(n) Amsterdam en/of Amstelveen en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een of meer organisatie(s), te weten

– een samenwerkingsverband, gebruikmakend van de naam en/of de onderneming [bedrijf A] en bestaande uit hem, verdachte en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer andere natuurlijke en/of rechtspersonen en/of

– een samenwerkingsverband, gebruikmakend van de na(a)m(en) en/of de onderneming(en) [bedrijf C] en/of [bedrijf B] en (telkens) bestaande uit hem, verdachte en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer andere natuurlijke en/of rechtspersonen, welke organisatie(s) (telkens) tot oogmerk had(den) het plegen van misdrijven, namelijk:

– het plegen van valsheid in geschrift met betrekking tot door schoonmaakbedrijven aan [bedrijf A] en/of [bedrijf C] en/of [bedrijf B] gerichte inkoopfacturen en/of door [bedrijf A] en/of [bedrijf C] en/of [bedrijf B] met schoonmaakbedrijven afgesloten contracten (artikel 225 Wetboek van Strafrecht) en/of

– het opzettelijk doen van onjuiste aangiften loonheffing/premie volksverzekeringen ten name van [medeverdachte 3] h/o [bedrijf A] en/of [verdachte] h/o [bedrijf C] en/of [bedrijf B]

(artikel 69 lid 2 AWR),

van welke organisatie(s) hij, verdachte,(telkens) oprichter en/of leider en/of bestuurder is geweest;

art. 140 leden 1 en 3 Wetboek van Strafrecht

2.

hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2007 tot en met 1 december 2007, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand mei 2007 tot en met de maand december 2007, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks het jaar 2007 in de gemeente(n) Amstelveen en/of Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een deel van) de (bedrijfs-)administratie van de voor rekening van [medeverdachte 3] gedreven eenmanszaak [bedrijf A], – zijnde (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd (telkens) (een) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen

– ( telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd opgenomen en/of verwerkt, althans doen opnemen en/of verwerken,

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 9] aan [bedrijf A] gedateerd 01-05-2007 (DOC/055) en/of

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 10] aan [bedrijf A] gedateerd 01-12-2007 (DOC/056) en/of

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 11] aan [bedrijf A] gedateerd 01-09-2007 (DOC/072) en/of

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 12] aan [bedrijf A] gedateerd 01-10-2007 (DOC/090) en/of

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 13] aan [bedrijf A] gedateerd 01-11-2007 (DOC/091) en/of

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 14] aan [bedrijf A] gedateerd 01-08-2007 (DOC/096) en/of

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 15] aan [bedrijf A] gedateerd 01-09-2007 (DOC/077) en/of

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 16] aan [bedrijf A] gedateerd 01-12-2007 (DOC/273-24) en/of

een of meer (andere) factu(u)r(en) van een of meer van voornoemd(e) en/of een of meer andere schoonmaakbedrijven/schoonmaakbedrijf, in het proces-verbaal opgenomen onder DOC/048 tot en met DOC/054, DOC/057 tot en met DOC/062, DOC/070, DOC/071, DOC/073 tot en met DOC/076, DOC/078 t/m DOC/082, DOC/092 tot en met DOC/095, DOC/097, DOC/117 tot en met DOC/134, DOC/264-25 tot en met DOC/264-32, DOC/269-24 tot en met DOC/269-32, DOC/273-25 tot en met DOC/273-31 en DOC/281-16 tot en met DOC/281-21,

terwijl die/dat schoonmaakbedrijven/schoonmaakbedrijf (telkens) in werkelijkheid niet bestond(en) en/of de/het op die factu(u)r(en) vermelde goed(eren) en/of dienst(en) niet had(den) geleverd, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;

art. 225 lid 1 jo art. 47 Wetboek van Strafrecht

3.

hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2008 tot en met 31 december 2008, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand juni 2008 tot en met de maand december 2008, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks het jaar 2008 in de gemeente(n) Amstelveen en/of Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een deel van) de (bedrijfs-)administratie van de voor rekening van hem, verdachte gedreven eenmanszaak [bedrijf C], – zijnde (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd (telkens) (een) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen – (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd opgenomen en/of verwerkt, althans doen opnemen en/of verwerken,

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 15] aan [bedrijf C] gedateerd 1-12-2008 (DOC/266-10) en/of

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 17] aan[bedrijf C] gedateerd 1-6-2008 (DOC/276-23) en/of

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 18] aan [bedrijf C] gedateerd 31-12-2008 (DOC/264-24) en/of

een of meer (andere) factu(u)r(en) van een of meer van voornoemd(e) en/of een of meer andere schoonmaakbedrijven/schoonmaakbedrijf, in het proces-verbaal opgenomen onder DOC/266-11 tot en met 13, DOC/264-17 tot en met 23 enDOC/276-17 tot en met 22,

terwijl die/dat schoonmaakbedrijven/schoonmaakbedrijf (telkens) in werkelijkheid niet bestond(en) en/of de/het op die factu(u)r(en) vermelde goed(eren) en/of dienst(en) niet had(den) geleverd, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;

art. 225 lid 1 jo art. 47 Wetboek van Strafrecht

4.

[bedrijf B], verder te noemen ‘[bedrijf B]’, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 maart 2009, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van de maand januari 2009 tot en met de maand maart 2009, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks het jaar 2009 in de gemeente(n) Amstelveen en/of Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een deel van) de (bedrijfs-)administratie van [bedrijf B], – zijnde (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd (telkens) (een) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen – (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft [bedrijf B] en/of een of meer van haar mededader(s) (telkens) opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd opgenomen en/of verwerkt, althans doen opnemen en/of verwerken,

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 15] aan [bedrijf B] gedateerd 31-1-2009 (DOC/266-7) en/of

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 17] aan [bedrijf B] gedateerd 1-3-2009 (DOC/276-16) en/of

– een factuur van schoonmaakbedrijf [persoon 18] aan [bedrijf B] gedateerd 1-1-2009 (DOC/264-33) en/of

een of meer (andere) factu(u)r(en) van een of meer van voornoemd(e) en/of een of meer andere schoonmaakbedrijven/schoonmaakbedrijf, in het proces-verbaal opgenomen onder DOC/264-15 en 16, DOC/266-8 en 9 en DOC/276-14 en 15,

terwijl die/dat schoonmaakbedrijven/schoonmaakbedrijf (telkens) in werkelijkheid niet bestond(en) en/of de/het op die factu(u)r(en) vermelde goed(eren) en/of dienst(en) niet had(den) geleverd,

zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, hebbende hij, verdachte, opdracht gegeven tot die/dat feit(en) en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);

art. 225 lid 1 jo art. 51 Wetboek van Strafrecht

5.

[bedrijf B], verder te noemen ‘[bedrijf B]’, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 maart 2009 tot en met 17 september 2009 in de gemeente(n) Amsterdam en/of Amstelveen en/of Apeldoorn, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen over de periode(n) 1 januari 2009 tot 31 januari 2009 en/of 1 maart 2009 tot 31 maart 2009 en/of 1 mei 2009 tot 31 mei 2009 en/of 1 augustus 2009 tot 31 augustus 2009 en/of een of meer ander(e) aangifte(n) voor deloonbelasting/premie volksverzekeringen (DOC/435-35 tot en met DOC/435-43)

(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft [bedrijf B] (telkens) opzettelijk op het/de bij de Inspecteur der belastingen en/of de Belastingdienst te Apeldoorn, in elk geval bij de Belastingdienst ingediende aangifte(n) voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen voornoemd (telkens) -zakelijk weergegeven- een te laag bedrag aan loon loonbelasting / premie volksverzekeringen en/of een te laag bedrag aan totaal te betalen loonheffing/premie volksverzekeringen opgegeven, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,

zulks terwijl hij, verdachte, opdracht heeft gegeven tot die/dat stafba(a)r(e) feit(en) danwel feitelijke leiding heeft gegeven aan vorenomschreven verboden gedraging(en);

De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

art. 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen jo art. 51 Wetboek van Strafrecht

Bijlage II – de bewijsmiddelen

Al de hierna aangehaalde bewijsmiddelen bevinden zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, volgens de in dat dossier toegepaste nummering.

De facturen:

De volgende feiten en omstandigheden zijn ontleend aan de in de voetnoten aangehaalde wettige bewijsmiddelen.

De bewijsmiddelen worden ten aanzien van de verschillende feiten gebruikt zoals hierna wordt aangegeven.

Ten aanzien van feit 2:

Het gaat hierna in de voetnoten telkens om geschriften, zijnde gedateerde facturen van een schoonmaakbedrijf met een bepaalde naam gericht aan [bedrijf A]. De rechtbank zal hierna van de inhoud van die facturen slechts de naam van het schoonmaakbedrijf en de datum weergeven.

[persoon 9] gedateerd 01-05-20073[persoon 10] gedateerd 01-12-20074[persoon 11] gedateerd 01-09-20075[persoon 12] gedateerd 01-10-20076[persoon 13] gedateerd 01-11-20077[persoon 14] gedateerd 01-08-20078[persoon 15] gedateerd 01-09-20079[persoon 16] gedateerd 01-12-200710;

En de volgende facturen, in de tenlastelegging slechts aangeduid met een nummer:

[persoon 9] gedateerd 1-6-2007 t/m 1-12-200711[persoon 10] gedateerd 1-6-2007 t/m 1-11-200712[persoon 11] gedateerd 1-11-2007 en 1-10-200713; [persoon 11] gedateerd 1-07-2007 en 1-08-200714[persoon 15] gedateerd 1-11-2007 en 1-10-200715; [persoon 15] gedateerd 1-08-2007 en 1-05-200716[persoon 19] gedateerd 01-12-200717[persoon 13] gedateerd 01-10-200718[persoon 20] gedateerd 1-09-2007 t/m 1-11-200719; [persoon 20] gedateerd 1-07-200720[persoon 21] gedateerd 1-05-2007 t/m 1-12-200721[persoon 14] gedateerd 1-12-200722[persoon 20] gedateerd 1-05-2007 t/m 1-12-2007 23[persoon 18] gedateerd 1-05-2007 t/m 1-12-200724[persoon 22] gedateerd 1-05-2007 t/m 1-12-200725[persoon 16] gedateerd 1-05-2007 t/m 1-11-200726[persoon 23] gedateerd 1-06-2007 en 1-08-2007 t/m 1-12-200727 .

Ten aanzien van feit 3:

Het gaat hierna in de voetnoten telkens om geschriften, zijnde gedateerde facturen van een schoonmaakbedrijf met een bepaalde naam gericht aan [bedrijf C]. De rechtbank zal hierna van de inhoud van die facturen slechts de naam van het schoonmaakbedrijf en de datum weergeven.

[persoon 15] gedateerd 1-12-200828[persoon 17] gedateerd 1-6-200829[persoon 18] gedateerd 31-12-200830;

En de volgende, in de tenlastelegging slechts aangeduid met een nummer:

[persoon 15] gedateerd 1-9-2008 t/m 1-12-200831; [persoon 18] gedateerd 1-6-2008 t/m 1-12-200832; [persoon 17] gedateerd 1-7-2008 t/m 12-200833.

Ten aanzien van feit 4:

Het gaat hierna in de voetnoten telkens om geschriften, zijnde gedateerde facturen van een schoonmaakbedrijf met een bepaalde naam gericht aan [bedrijf B]. De rechtbank zal hierna van de inhoud van die facturen slechts de naam van het schoonmaakbedrijf en de datum weergeven.

[persoon 15] gedateerd 31-1-200934[persoon 17] gedateerd 1-3-200935[persoon 18] gedateerd 1-1-200936;

En de volgende, in de tenlastelegging slechts aangeduid met een nummer:

[persoon 18] gedateerd 1-2-2009 en 1-3-200937; [persoon 15] gedateerd 1-2-2009 en 1-3-200938; [persoon 17] gedateerd 31-1-2009 en 1-2-200939.

Ten aanzien van feit 2:

Onderzoek inkoopfacturen gericht aan [bedrijf A], december 2007

Naar de inkoopfacturen over de maand december 2007 gericht aan [bedrijf A] is onderzoek verricht. Daaruit blijkt het volgende. Er is door 52 bedrijven aan [bedrijf A] gefactureerd. Bovenaan staat in grote letters de naam van het schoonmaakbedrijf vermeld. Als omschrijving staat vermeld dat het gaat om schoonmaakwerkzaamheden over de maand november 2007. Er staat een totaalbedrag exclusief BTW vermeld achter de omschrijving. Onderaan de facturen staat een bedrag aan BTW vermeld en een totaalbedrag van de facturen inclusief BTW. Verder staat in de voettekst onderaan de facturen de naam van het schoonmaakbedrijf, het adres, het telefoonnummer, het bankrekeningnummer en het BTW-nummer vermeld. Voor alle namen staat op de factuur het woord “schoonmaakbedrijf”.

Geen van deze ondernemingen is bekend bij de KvK, ook niet via hun adres. Geen van de ondernemingen is met economische activiteiten en/of OB-activiteiten bekend bij de Belastingdienst. Er zijn enkele afwijkingen in factuurdatum en er zijn tussen de facturen een aantal doublures van adressen en BTW-nummers.40

Ten aanzien van feit 4:

Onderzoek facturen gericht aan [bedrijf B], 1e kwartaal 2009

Over de maanden januari en februari 2009 waren zowel inkoop- als verkoopfacturen aanwezig van [bedrijf B]. Vanaf maart 2009 waren alleen verkoopfacturen aanwezig. De facturen zien op werkzaamheden verricht in januari 2009, nogmaals januari 2009 en februari 2009. Ten aanzien van tien bedrijven worden over de maand januari twee facturen uitgebracht. Een met de datum 31-1-2009, een met de datum 1-2-2009. De inkoopfacturen van alle ondernemingen die aan [bedrijf B] hebben gefactureerd, zijn nader onderzocht.

Geen van de facturen genoemde BTW-nummers betreft een bestaand nummer. Geen van de ondernemingen is met economische activiteiten en/of OB-activiteiten bekend bij de Belastingdienst. (…) Geen van de ondernemingen is bekend bij de KvK, ook niet via hun adres.

Er zijn tussen de facturen een aantal doublures van adressen en van BTW-nummers. Ook voeren een aantal bedrijven verschillende adressen en verschillende BTW-nummers. Op een aantal facturen staan de NAW-gegevens van een ander bedrijf.

Op geen van de adressen zijn de personen woonachtig, op wiens naam de ondernemingen zijn gevestigd.

In 26 gevallen behoorde de vermelde postcode niet bij het vermelde adres of ging het om een niet-bestaand adres.41

Ten aanzien van feit 2, 3 en 4:

Onderzoeken individuele schoonmakers:

Uit het onderzoek van de inbeslaggenomen administratie van [bedrijf A] blijkt het volgende.

Onderzoek [persoon 10]

Een getekend contract werk in onderaanneming van Schoonmaakbedrijf [persoon 10] (vertegenwoordigd door [persoon 10]) met [bedrijf A] d.d. 6 maart 2007, met daarbij een kopie van uit het handelsregister van de KvK met betrekking tot het bedrijf van [persoon 10]. Uit de online informatie van de KvK blijkt echter dat deze onderneming onbekend is.

Bij de facturen: onderaan staat vermeld de naam van schoonmaakbedrijf [persoon 19]. Ook hiervoor geldt dat dit bedrijf niet staat ingeschreven in de KvK. Het BTW-nummer is onbekend dan wel niet afgegeven voor deze onderneming.42

Onderzoek [persoon 11]

Een getekend contract werk in onderaanneming van Schoonmaakbedrijf [persoon 11] (vertegenwoordigd door [persoon 11]) met [bedrijf A] d.d. 29 juni 2007. Uit de online informatie van de KvK blijkt echter dat deze onderneming onbekend is.

Bij de facturen: de facturen zijn voorzien van een rekeningnummer van Schoonmaakbedrijf [naam 1]. Ook hiervoor geldt dat dit bedrijf niet staat ingeschreven in de KvK. Het BTW-nummer is onbekend dan wel niet afgegeven voor deze onderneming.43

Onderzoek [persoon 15]

Een getekend contract werk in onderaanneming van Schoonmaakbedrijf [persoon 15] (vertegenwoordigd door [persoon 15]) met [bedrijf A] d.d. 6 maart 2007, met daarbij een kopie van uit het handelsregister van de KvK met betrekking tot bedrijf van [persoon 15]. Uit de online informatie van de KvK blijkt echter dat deze onderneming onbekend is.

Bij de facturen: Ook hiervoor geldt dat dit bedrijf niet staat ingeschreven in de KvK. Het BTW-nummer is onbekend dan wel niet afgegeven voor deze onderneming.44

Aanvullend onderzoek [persoon 15]

Naast het genoemde contract van Schoonmaakbedrijf [persoon 15] met [bedrijf A] zijn er ook nog contracten van dat Schoonmaakbedrijf [persoon 15] met [bedrijf C] (d.d. 30 juli 2008) en [bedrijf B] (d.d. 1 januari 2009). Ook zijn er in verband met [bedrijf A] een aantal kwitanties (in verband met facturen aan Schoonmaakbedrijf [persoon 15]) aangetroffen. Verder komt de naam ‘[persoon 1]’ op verschillende betaallijsten in verband met hotel [hotel naam 3] naar voren. Ook op werklijsten van dat hotel, in verband met augustus en september 2009, komt die naam regelmatig voor.45

Onderzoek [persoon 12]

Een getekend contract werk in onderaanneming van Schoonmaakbedrijf [persoon 12] (vertegenwoordigd door [persoon 12]) met [bedrijf A] d.d. 6 maart 2007. Uit de online informatie van de KvK blijkt echter dat deze onderneming onbekend is.

Bij de facturen: Ook hiervoor geldt dat dit bedrijf niet staat ingeschreven in de KvK. Het BTW-nummer is onbekend dan wel niet afgegeven voor deze onderneming.46

Onderzoek [persoon 13]

Bij het getekende contract: werk in onderaanneming van Schoonmaakbedrijf [persoon 13] (vertegenwoordigd door [persoon 13]) met [bedrijf A] d.d. 28 jun 2007. Uit de online informatie van de KvK blijkt echter dat deze onderneming onbekend is.

Bij de facturen: Ook hiervoor geldt dat dit bedrijf niet staat ingeschreven in de KvK. Het BTW-nummer is onbekend dan wel niet afgegeven voor deze onderneming.

Over de facturen van schoonmaakbedrijf [persoon 21]: adres, bankrekeningnummer, telefoonnummer, BTW-nummer komen overeen met facturen [persoon 13]. Ook dit bedrijf ontbreekt in de KvK.47

Onderzoek [persoon 14]

Bij het getekende contract: werk in onderaanneming van Schoonmaakbedrijf [persoon 14] (vertegenwoordigd door [persoon 14]) met [bedrijf A] d.d. 23 juni 2007. Uit de online informatie van de KvK blijkt echter dat deze onderneming onbekend is.

Bij de facturen: Ook hiervoor geldt dat dit bedrijf niet staat ingeschreven in de KvK. Het BTW-nummer is onbekend dan wel niet afgegeven voor deze onderneming.

Over de facturen 1-6-2007 t/m 1-11-2007 van schoonmaakbedrijf [persoon 20]: adres, bankrekeningnummer, telefoonnummer, BTW-nummer komen overeen met facturen [persoon 14]. Ook dit bedrijf ontbreekt in de KvK.

Over nog een reeks facturen 1-5-2007 t/m 1-12-2007 van schoonmaakbedrijf [persoon 20]: ander vestigingsadres, maar bankrekeningnummer, telefoonnummer, BTW-nummer komen overeen met facturen [persoon 14]. Ook op dit adres ontbreekt dit bedrijf in de KvK.48

Onderzoek [persoon 18]

Niet alleen blijkt van een contract van Schoonmaakbedrijf [persoon 18] (vertegenwoordigd door [persoon 18]) met [bedrijf A] (d.d. 5 juni 2007), met [bedrijf C] (d.d. 1 juni 2008) en met [bedrijf B] (d.d. 1 januari 2009) (alle onder DOC/264), ook blijkt van facturen aan die drie bedrijven van Schoonmaakbedrijf [persoon 18], en van een aantal bijbehorende kwitantiebriefjes aan [bedrijf A].

Verder staat de naam [persoon 18] of [persoon 18] op een tiental betaal- dan wel namenlijsten.

Getuige [getuige 1] herkent haar op de foto en zegt dat [persoon 18] enkele maanden bij hotel [hotel naam 4] heeft gewerkt.

Uit de online informatie van de KvK blijkt dat deze onderneming onbekend is; het BTW-nummer op de facturen is onbekend bij de Belastingdienst.49

Onderzoek [persoon 17]

Niet alleen blijkt van een contract van Schoonmaakbedrijf [persoon 17] (vertegenwoordigd door [persoon 17]) met [bedrijf A] (d.d. 9 augustus 07), met [bedrijf C] (d.d. 1 juni 08) en met [bedrijf B] (1 januari 2009) (alle onder DOC276), ook blijkt van facturen aan die drie bedrijven van Schoonmaakbedrijf [persoon 17].

Verder staat de naam [persoon 17] dan wel [persoon 17] op enkele betaal- dan wel namenlijsten.

Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] (hotel [hotel naam 4]) herkennen haar van de getoonde foto.

Uit de online informatie van de KvK blijkt dat deze onderneming onbekend is; het BTW-nummer op de facturen is onbekend bij de Belastingdienst.50

Onderzoek [persoon 16]

Niet alleen blijkt van een contract van Schoonmaakbedrijf [persoon 16] (vertegenwoordigd door [persoon 16]) met [bedrijf A] (d.d. 6 januari 2007), met [bedrijf C] (d.d. 1 juni 08) en met [bedrijf B] (d.d. 1 januari 2009) (alle onder DOC/273), ook blijkt van facturen aan die drie bedrijven van Schoonmaakbedrijf [persoon 16].

Verder staat de naam [persoon 16] op een ruim twintig betaal- dan wel namenlijsten. Op maandag 4 juni 2007 is [persoon 16] werkend aangetroffen in hotel [hotel naam 1]. Een werknemer van het hotel deelde mee dat zij werkzaam was via [bedrijf A].

Uit de online informatie van de KvK blijkt dat deze onderneming onbekend is; het BTW-nummer op de facturen is onbekend bij de Belastingdienst.51

Onderzoek [persoon 22]

Niet alleen blijkt van een contract van Schoonmaakbedrijf [persoon 22] (vertegenwoordigd door [persoon 22]) met [bedrijf A] (d.d. 26 maart 2007), met [bedrijf C] (d.d. 1 juni 2008) en met [bedrijf B] (1 januari 09) (alle onder DOC269), ook blijkt van facturen van facturen aan die drie bedrijven van Schoonmaakbedrijf [persoon 22].

Verder staat de naam [persoon 22] op een tiental betaal- dan wel namenlijsten.

Er is één tapgesprek tussen [medeverdachte 2] en [persoon 22], over werken in hotel [hotel naam 1].

Op maandag 4 juni 2007 is [persoon 22] werkend aangetroffen in hotel [hotel naam 1]. Een werknemer van het hotel deelde mee dat zij werkzaam was via [bedrijf A].

Uit de online informatie van de KvK blijkt dat deze onderneming onbekend is; het BTW-nummer op de facturen is onbekend bij de Belastingdienst. 52

Onderzoek [persoon 23]

Niet alleen blijkt van een contract van Schoonmaakbedrijf [persoon 23] (vertegenwoordigd door [persoon 23]) met [bedrijf A] (d.d. 10 augustus 2007), met [bedrijf C] (d.d. 1 juni 2008) en met [bedrijf B] (1 januari 2009) (alle onder DOC/264), ook blijkt van facturen aan [bedrijf A] en [bedrijf B] van Schoonmaakbedrijf [persoon 23].

Verder staat de naam [persoon 23] of [persoon 23] op een drietal betaal- dan wel namenlijsten en op een aantal werklijsten over juni en september 09. En ook staat de naam [persoon 23] op een meerdere door hotel [hotel naam 4] afgegeven werklijsten van mei t/m oktober 2009.

Uit de online informatie van de KvK blijkt dat deze onderneming onbekend is; het BTW-nummer op de facturen is onbekend bij de Belastingdienst.53

De aangiften loonbelasting/premie volksverzekeringen:

Ten aanzien van feit 5:

Ten aanzien van [bedrijf B]:

Het gaat hierna in de voetnoten telkens om geschriften, zijnde aangiften voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen ten name van [bedrijf B] over een bepaalde maand. De rechtbank zal hierna van de inhoud van die aangiften slechts de desbetreffende maanden en het aantal werknemers weergeven.

januari 2009; februari 2009, maart 2009; april 2009; mei 2009; augustus 2009; het aantal werknemers is telkens 2.54

Ten aanzien van [bedrijf A]:

Het gaat hierna in de voetnoten telkens om geschriften, zijnde aangiften voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen ten name van [medeverdachte 3] h/o [bedrijf A] over een bepaalde maand. De rechtbank zal hierna van de inhoud van die aangiften slechts de desbetreffende maanden en het aantal werknemers weergeven.

juni 2007; juli 2007; september 2007; oktober 2007; november 2007; december 2007; voor de voorgaande maanden is de enige werknemer [medeverdachte 2]; voor de navolgende maanden zijn de werknemers [medeverdachte 2] en [persoon 24]: januari 2008; februari 2008; maart 2008; april 2008; mei 2008;55

Overige bewijsmiddelen

De volgende feiten en omstandigheden zijn ontleend aan de hierna weergegeven genummerde bewijsmiddelen.

Ten aanzien van feit 1, samenwerkingsverbanden [bedrijf A] en [bedrijf C]/[bedrijf B], feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5

1. Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 4 november 2008 (Doc/005-01, pag. 1855).

Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

Handelsnaam: [bedrijf A]

Rechtsvorm: eenmanszaak

Adres: [vestigingsadres]

Correspondentieadres: [correspondentieadres]

Datum vestiging: 20 april 2006

De onderneming wordt gedreven voor rekening van:

Naam: [medeverdachte 3]

Geboortedatum en –plaats: [1971], [geboorteplaats ]

Op 24 oktober 2008 is de inschrijving wegens opheffing van de activiteiten ambtshalve doorgehaald.

2. Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 31 maart 2010 (Doc/171-01, pag. 2151).

Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

Handelsnaam: [bedrijf C]

Rechtsvorm: eenmanszaak

Adres: [vestigingsadres]

Datum vestiging: 1 januari 2007

De onderneming wordt gedreven voor rekening van:

Naam: [verdachte]

Geboortedatum en –plaats: [1973], [geboorteplaats ]

Op 5 januari 2010 is geregistreerd dat de activiteiten zijn gestaakt met ingang van 31 december 2009.

3. Driemaal een geschrift, zijnde telkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. respectievelijk 9 juli 2009, 23 september 2009 en 14 januari 2010 (Doc/154, Doc/156 en Doc/1056-01, pag. 2128 e.v.).

Deze geschriften houden onder meer in, zakelijk weergegeven:

Doc/154

Rechtsvorm: Buitenlandse vennootschap: Private limited company (UK)

Naam: [bedrijf B]

Onderneming:

Handelsnaam: [bedrijf B]

Rechtsvorm: eenmanszaak

Adres: [vestigingsadres]

Correspondentieadres: [correspondentieadres]

Datum vestiging: 22 augustus 2008

Bestuurder:

Naam: [verdachte]

Geboortedatum en –plaats: [1973], [geboorteplaats ]

Doc/156

Onderneming:

Handelsnaam: [bedrijf B]

Bestuurder:

Naam: [medeverdachte 2]

Geboortedatum en –plaats: [1984], [geboorteplaats ]

Infunctietreding: 6 augustus 2009

Doc/156-01

Onderneming:

Handelsnaam: [bedrijf B]

Bestuurder:

Naam: [verdachte]

Geboortedatum en –plaats: [1973], [geboorteplaats ]

Infunctietreding: 11 augustus 2009

Ten aanzien van feit 1, samenwerkingsverband [bedrijf A], feit 2

4. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 4] d.d. 3 maart 2010 (V03-03, pag. 784 e.v.).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

[verdachte] heeft de touwtjes in handen en regelde alles. Hij deed de financiën en deed de contracten naar de zzp-ers, de boekhouding, hij had een bankpas, hij deed de administratie, en regelde alles met de boekhouder. Hij had alle spullen en ging altijd naar de hotels mee, als ik de afspraken had gemaakt. Dit is met betrekking tot [bedrijf A].

[medeverdachte 2], het nichtje van [verdachte], was zijn rechterhand. In het begin controleerde zij alles, in opdracht van [verdachte].

[medeverdachte 1] ken ik uit de [periode A]. Hij leverde de schoonmakers. Na de splitsing ging hij met [verdachte] mee.

Over [bedrijf A]: [verdachte] kwam bij mij en wilde een Ltd oprichten. Wij zouden allebei een Ltd nemen. Daarvoor gingen wij samen naar het Haags Juristencollege. Ik weet niet hoe lang [bedrijf A] Ltd heeft bestaan. Een Ltd stond niet netjes ten opzichte van klanten, dus werd het een eenmanszaak. [medeverdachte 1] was voor het personeel, [medeverdachte 3] heeft werk uitgevoerd en controle gedaan. [verdachte] en ik deden ook controles. Zou kunnen dat [medeverdachte 3] dga van [bedrijf A] Ltd was. De onderneming was echter van [verdachte].

Het werk was schoonmaken in hotels. [medeverdachte 1] regelde het personeel, meestal mensen uit Ghana, hardwerkende mensen. [medeverdachte 1] had een voorname positie in de [buurt]. De schoonmakers kregen via [verdachte] en [medeverdachte 2] een contract. (…)

Kwitanties werden wel afgegeven, maar veel geld is contant gegeven zonder kwitanties. [verdachte] bedacht dat een vast bedrag per dag werd betaald, niet per uur. Mijn invloed is alleen geweest dat ik al het werk heb binnengehaald. Ik had met [medeverdachte 1] veel contact over personeel en werk. Heel af en toe bracht ik geld naar hem. Onder contracten tussen [bedrijf A] en hotels heb ik mijn handtekening gezet, hoewel ik niet tekenbevoegd was. Ik wist ook dat er contracten tussen [bedrijf A] en de schoonmakers waren.

Mijn inkomsten waren nihil, want niks stond op papier. [verdachte] onderhield mij. Hij betaalde bijv. de auto en dat is nog steeds zo. Ik was erg afhankelijk van hem.

[medeverdachte 3] was op papier de eigenaar van [bedrijf A]; we hebben hem daartoe niet gedwongen. Hij was het manusje van alles.

Ik weet best dat de schoonmakers zwart wilden worden uitbetaald. Ik weet dat er op een gegeven moment veel werk is gemaakt van de contracten van de schoonmakers. [verdachte] heeft de ideeën maar de uitvoerder was [medeverdachte 2]. [verdachte] kan niet met de computer omgaan en [medeverdachte 2] is zijn rechterhand dus zij doet al het werk.

5. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 4] d.d. 11 maart 2010 (V03-04, pag. 789 e.v.).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

De offertes aan de hotels (bijv DOC/027-01 t/m 07 voor hotel [hotel naam 5] d.d. 15 jul 2008) maakten we na het bezoek aan de kamers. [verdachte] was er altijd bij, als het over prijzen ging. (…)

Ik heb de schoonmakers in de hotels vaak gesproken. Ik was de aardige meneer. [verdachte] ging altijd helemaal uit zijn dak. Hij kwam orde op zaken stellen, als het echt fout ging.

Franchisers is eigenlijk hetzelfde als zzp-ers. [verdachte] had dit bedacht, omdat wij niet met personeel in loondienst wilden werken. De zelfstandigen moesten drie opdrachtgevers hebben, maar dat is nooit gecontroleerd. (…) Ik was vaak in de hotels. (…)

Bij de hotels (o.a. [hotel naam 2]) hebben we verteld dat we met franchisers werkten. Dat stond ook in het contract. Ik was vaak in de hotels.

Een factuur als Doc/281-21 heb ik wel gezien. Ik wist dus wel dat ze bestonden. (…) Facturen heb ik wel gezien.

Ik was verantwoordelijk voor de omzet en de kwaliteit van de schoonmaak. Ik wist wel dat [bedrijf A] met franchisers en zzp-ers werkte. Ik weet dat [verdachte] met die contracten bezig is geweest, maar ik weet niet of ze zijn getekend. Ik twijfelde er wel aan of de schoonmakers zelfstandigen waren. (…)

Mensen kregen hun geld contant van [medeverdachte 1]. (…)

[verdachte] is de bedenker van de franchiseconstructie. (…) Alles ging altijd via [verdachte]. Hij regelde de financiën met [medeverdachte 5], zonder [medeverdachte 3] en mij erbij. (…)

6. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 4] d.d. 12 maart 2010 (V03-05, pag. 798 e.v.).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

Het geld dat ik van [verdachte] voor de schoonmakers kreeg, gaf ik op een parkeerplaats in de [buurt] aan [medeverdachte 1]. Veel schoonmakers hadden een uitkering of wilden het geld gewoon contant hebben. Ik werd zelf natuurlijk ook zwart uitbetaald. (…)

Als hotels niet tevreden waren, belden ze eerst mij en later [medeverdachte 2]. Ik belde dan [medeverdachte 1], die naar een nieuwe schoonmaker op zoek ging. Soms kwam [verdachte], die dan in het Engels tegen de schoonmakers tekeer ging. (…)

Voor een deel klopt het dat ik samen met [verdachte] leiding aan [bedrijf A] heb gegeven. Ik was altijd de contactpersoon voor de hotels. Maar ik mocht alleen de offertes en niet de contracten tekenen. Met betrekking tot de verkoop en omzetverhoging had ik een leidinggevende functie. [verdachte] was volgens mij de echte leidinggevende van [bedrijf A]. Hij had de touwtjes in handen.

7. Een proces-verbaal ter terechtzitting van 19 april 2013, 22 april 2013 en 26 april 2013, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 4] als verdachte en getuige.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

Zodra er werk was, werden schoonmakers aan het werk gezet. Op dat moment kwam [medeverdachte 1] ten tonele om alles te regelen. U vraagt mij of bij het uitbetalen van het geld aan [medeverdachte 1] sprake was van open of dichte enveloppen. Het waren dichte enveloppen.

(…)

Ik was wel eens in het kantoor bij het dichtmaken van die enveloppen. Die werden daarna dichtgedaan. (…) [medeverdachte 2] deed veel administratie en was ook onderweg voor controle. (…)

U vraagt mij opnieuw waarom, als de schoonmaakrelatie daarvoor al was aangegaan, gaandeweg opnieuw moest worden geïnformeerd. Omdat het soms niet van het begin af aan al gebeurd was. Ik kwam niet iedere dag in elk hotel. Soms was de constructie nog niet opgetuigd, als ze al werkten.

(…) [medeverdachte 1] regelde ook altijd alles. Ook het vertrouwen dat hij had naar de mensen toe. De mensen waren er altijd. (…) U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat [medeverdachte 1] soms zelf een andere schoonmaker regelde. Er was heel veel vraag. [medeverdachte 1] deed veel zelf. Dat was niet erg.

(…)

U vraagt mij of ik bij het vullen van de enveloppen heb gezien of daar ook facturen bij werden gedaan. Dat kan ik mij niet meer herinneren. Het waren bedragen. Of er een factuur werd ingedaan, kan ik mij niet herinneren. Er werd geen kleingeld bijgedaan, het waren ronde bedragen.

8. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 3] d.d. 16 oktober 2009 van de RC (pag. 698 e.v.).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

[verdachte] zei tegen mij dat zij geen bedrijf op hun naam konden zetten en ik kon, als ik mijn naam leende, gratis wonen.

9. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 3] d.d. 14 oktober 2009 (V01-02, pag. 704 e.v.).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

Later vroegen [verdachte] en [medeverdachte 4] of ik een bedrijf op mijn naam wilde zetten. Zij konden dat niet. Toen werd [bedrijf A] opgericht; ik was groot aandeelhouder of directeur, ik weet dat niet precies. Ik ben met de papieren van de Ltd naar de KvK Amsterdam gegaan en heb de Ltd daar de inschrijving geregeld. Ik weet niet wat er met Ltd is gebeurd. Ik weet niet meer waarom de Ltd is opgeheven en de eenmanszaak [bedrijf A] is opgericht.

[medeverdachte 4] en [verdachte] gingen op pad voor werk. Zij kregen opdrachtgevers (ongeveer 30 hotels) via de Chinese eigenaar van Hotel [hotel naam 4] in Amsterdam. Ik deed housekeeping voor [bedrijf A], [verdachte] en [medeverdachte 4] hadden de leiding. [medeverdachte 4] haalde klanten binnen, [verdachte] regelde het personeel. Boekhouder was [medeverdachte 5]. [bedrijf A] was gevestigd aan [vestigingsadres] te [plaats].

Omdat het bedrijf op mijn naam stond, gaven [medeverdachte 4] en [verdachte] mij de opdracht een bankrekening bij SNS-bank te openen. Ik moest daarvoor naar [plaats]. Ik was de enige gemachtigde. Ik heb in het begin 3 à 4 keer contant geld opgenomen. Daarna ging dat niet meer. De bank wilde geen grote bedragen contant uitbetalen. Toen opende ik een zakelijke rekening bij de Postbank. [verdachte] was samen met mij gemachtigde op die rekening. Hij deed alle betalingen, onder andere de belastingen. [medeverdachte 2], [verdachte], [naam 3] stonden in ieder geval op de loonlijst. [medeverdachte 1] betaalde de werknemers uit. Geld voor werknemers werd contant opgenomen. [medeverdachte 1] kreeg urenlijsten. (…)

10. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 3] d.d. 15 oktober 2009 (V01-03, pag. 709 e.v.).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

Hoe het ging met het personeel? Zowel voor als na de afsplitsing ging het hetzelfde. Het hotel belde naar [bedrijf A] en zei hoeveel mensen nodig waren. Dit werd aan [medeverdachte 1] doorgegeven. Hij regelde in [plaats] de mensen. Hij kreeg van [medeverdachte 2] voorgedrukte lijsten om de uren van het personeel bij te houden. Eind van de maand werden de urenlijsten van [bedrijf A] en [medeverdachte 1] ter controle naast elkaar gelegd. [verdachte] nam de salarissen contant op van de rekening van de Postbank. In enkele gevallen deed ik dat. Ik zat dan naast [verdachte] in de auto. Ik legitimeerde mij met mijn paspoort en om de grote bedragen van de bank te kunnen afhalen. Ik gaf het geld onmiddellijk aan [verdachte]. Hij gaf het contant aan [medeverdachte 1] om het personeel uit te betalen. Ik heb wel facturen van de hotels gezien, maar nooit de salarisstroken van het personeel. (…)

11. Een geschrift, zijnde een rapport van bevindingen van de AI d.d. 13 okt 2008, als bijlage bij AMB/098.

Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

Op 15 augustus 2008 hebben wij contact opgenomen met [medeverdachte 3] en hem inzage gevorderd in de administratie van [bedrijf A]. Op 17 september 2008 is [medeverdachte 3] met ons meegegaan naar het bedrijfspand aan de [vestigingsadres] te [plaats]. [medeverdachte 3] opende de deur van het pand met een sleutel. Wij hebben administratie aangetroffen en ter kopiëring meegenomen.

12. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 december 2009 (AMB/056, pag. 504 e.v).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

De verdachte [medeverdachte 3] verklaarde ons dat hij ongeveer 5 keer op het kantoor aan de [vestigingsadres] geweest. Hier was het kantoor van [bedrijf A] gevestigd. Hij zag dat daar ordners stonden met per maand de facturen van de schoonmakers aan [bedrijf A].

Ten aanzien van feit 1, samenwerkingsverbanden [bedrijf A] en [bedrijf C]/[bedrijf B], feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5

13. Een geschrift, zijnde een schriftelijke verklaring van [verdachte] d.d. 20 maart 2012, als bijlage bij het verhoor van [verdachte] bij de RC d.d. 22 maart 2012.

Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

[bedrijf A] is door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] opgericht als gewoon schoonmaakbedrijf. Van de hotelbranche was aanvankelijk geen sprake. [bedrijf A] is op naam van [medeverdachte 3] komen te staan, omdat [medeverdachte 4] een belastingschuld had en tegen hem nog een FIOD-zaak liep inzake [A]. Het ging om zzp-ers. Ik heb informatie ingewonnen. De Belastingdienst zei dat de BTW in de schoonmaaksector niet kan worden verlegd. Zzp-ers hebben niet een VAR-verklaring nodig. Maar het is wel aan te raden, omdat het de hoofdaannemer van veel verantwoordelijkheden verlost. Bij een omzet kleiner dan € 8.000 ex BTW wordt de BTW bij het inkomen opgeteld. Voorwaarde is wel dat de schoonmaker meer opdrachtgevers krijgt. De KvK bevestigde dit nog eens. (…)

In deze opzet zou [medeverdachte 4] de klanten benaderen en [medeverdachte 3] als aanspreekpunt fungeren in geval iets schortte in de communicatie tussen de zzp-ers en opdrachtgevers. (…)

Ik zou voor beiden werk met betrekking tot het beheer van geld verrichten. Ik zou ook een percentage krijgen, als ik klanten zou werven. Ik declareerde vanuit [bedrijf C]. Ik kwam er snel achter dat hotelexploitanten ontevreden waren over de kwaliteit van schoonmakers. Ik bracht hen met [medeverdachte 4] in contact en ze gingen snel naar [bedrijf A] over. (…)

Ik heb [bedrijf A] ook in contact gebracht met [medeverdachte 5], een vriend van mij. Hij zei dat op de werkwijze niets was aan te merken, mits de schoonmakers binnen 2 jaar meer opdrachtgevers zouden hebben. Hij wilde ter onderbouwing facturen hebben. Ik leverde de facturen bij hem aan en bracht dan verslag aan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] uit. (…) Ik hanteerde één systeem met één lay-out voor alle facturen. Die fouten komen door onhandigheden met knippen en plakken. De bedragen en de diensten die erop staan, zijn in ieder geval volledig juist. De werkbriefjes en kwitanties zijn het bewijs. (…)

[medeverdachte 4] heeft de contracten met de schoonmakers opgesteld. [medeverdachte 1] zocht namens [bedrijf A] naar geschikte personen en bracht ook een kopie van het identiteitsbewijsbewijs en de KvK-inschrijving. Toen het drukker werd, vroeg ik mijn nichtje [medeverdachte 2] als operational manager bij [bedrijf A] in dienst te komen. Zij deed: communicatie met het hotel, begeleiding schoonmakers, bijhouden uren, planning met schoonmakers, doorspelen klachten en controleren identiteitsbewijzen op de werkvloer.

(…) Door financiële problemen vroegen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] mij te wachten tot eind 2008. Na mijn aanhouding in mei 2008 wegens de hennepkwekerij merkte ik dat zij van mij afwilden. (…) Mijn nichtje zei direct dat ze niet voor [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] wilde werken. Ook [medeverdachte 5] koos voor mij. Ik schreef toen uit het Huis van Bewaring aan klanten dat ik onder [bedrijf C] het werk tijdelijk zou overnemen. [medeverdachte 2] zou het aanspreekpunt worden. Zij benaderde diverse schoonmakers om via [bedrijf C] te gaan werken. Ik zette de contracten één op één naar [bedrijf C] over en paste dezelfde werkwijze als bij [bedrijf A] toe. Ik had daarin dus vertrouwen. Toen ik na 8 weken werd geschorst, richtte ik snel [bedrijf B] op. Dat werd een Ltd, omdat ik geen BV kon oprichten. Vanaf mijn detentie heb ik niets meer met [bedrijf A] van doen gehad. (…) Ik heb aan de constructie niets veranderd. Ik heb wel een G-rekening geopend, omdat twee klanten dat wilden.

14. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] d.d. 14 oktober 2009 (V05-03, pag. 881 e.v.).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

[verdachte] had een schoonmaakbedrijf. Nadien vroeg hij mij supervisor te worden en andere personen op hun werk te controleren. Hij noemde mij soms King [medeverdachte 1]. Als hotels klachten hebben, hoor ik dat van [verdachte]. Ik houd de namen van de hotels en de mensen die daar werken, op een lijst bij. [verdachte] krijgt die lijst 1 keer per 2 weken persoonlijk van mij. De hotels houden ook lijsten bij. [verdachte] of [naam 4] geeft de namen 1 keer per week aan mij door. Af en toe belde [medeverdachte 2]. Ik heb haar weleens ontmoet.

Als ik zelf niet kan invallen, kijk ik op mijn lijsten wie vrij is. Dan bel ik de betrokken persoon. (…)

[medeverdachte 2] doet de loonadministratie voor [bedrijf B]. Zij komt soms naar de hotels. Ze bellen [verdachte] over problemen met het schoonmaakwerk. Hij stuurt dan [medeverdachte 2] om ze op te lossen, volgens mij. [verdachte] is dus mijn baas.

15. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 5] d.d. 8 februari 2010 (V20-01, pag. 1036 e.v.).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

Ik denk dat ik in april/mei 2007 ben begonnen met de administratie voor [medeverdachte 3] hodn [bedrijf A]. [verdachte] heeft mij benaderd om te vragen of ik dat stukje boekhouding wilde doen. Later ben ik boekhouder geworden van [bedrijf C] en [bedrijf B].

[verdachte] startte na zijn vrijlating met [bedrijf B], de opvolger van [bedrijf A]. Ik denk dat negentig procent van de klanten zijn overgegaan. [verdachte] heeft nog een ltd opgericht; dat kon wel, niet een BV. Ik deed aangifte BTW en loonadministratie voor [bedrijf A], [bedrijf C] en [bedrijf B], in opdracht van [verdachte]. De loonaangifte deed een collega; dat kon ik niet. Alleen voor [bedrijf C] en [bedrijf B] zijn voor [verdachte] en [medeverdachte 2] loonstroken gedraaid. [persoon 25], de vriend van [medeverdachte 2], stond ook op de loonlijst, [medeverdachte 3] volgens mij niet. (…)

Ik heb wel met [verdachte] besproken dat de schoonmakers een eigen bedrijf hadden, maar geen facturen konden opmaken. Dat is het punt waarom het draait. Als het echte bedrijven zijn, moeten zij minstens drie opdrachtgevers hebben. Mij viel wel op dat de facturen allemaal op elkaar leken en dat ze altijd eenzelfde factuurnummer hadden. Ik heb dit aan [verdachte] laten weten. De BTW-aangiftes wilde ik wel doen. [verdachte] zei dat hij dit met [bedrijf C] ging oplossen. Ik heb nooit een KvK-nummer of BTW-nummer nagekeken. Dat was [verdachte] zaak. Ik heb nooit controle op facturen gedaan.

16. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 5] d.d. 9 februari 2010 (V20-02, pag. 1042 e.v.).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

[bedrijf A] stond op naam van [medeverdachte 3]. Ik heb hem nooit echt gesproken, wel eens gezien. Volgens mij was [verdachte] feitelijk leidinggevende van [bedrijf A], omdat ik alleen met hem contact had. (…) Toen kwam een splitsing. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] wilden [medeverdachte 2] eraf en die heb ik naar [bedrijf C] overgebracht. De BTW-aangiften voor [bedrijf A] heb ik verzorgd vanaf de start tot mei 2008. [verdachte] gaf mij de spullen. [medeverdachte 2] bracht de spullen, toen [verdachte] vast zat. Bij [bedrijf C] deed zij administratief werk en onderhield de contacten met de hotels.

[medeverdachte 4]heb ik in de tijd van [bedrijf A] leren kennen. Hij ging hotels langs. Ik weet niet waarom [medeverdachte 3] de eigenaar van [bedrijf A] was, terwijl [verdachte] alles deed. Na de splitsing deed [bedrijf C] het schoonmaakwerk. [verdachte] was steeds de feitelijk leidinggevende, ook toen hij gedetineerd zat. Mijn werk voor [bedrijf C] was hetzelfde als voor [bedrijf A]. Ik kreeg de opdrachten van [verdachte].

Ik weet dat per 1 januari 2009 [bedrijf B] is gestart. Volgens mij heeft [verdachte], maar ook [medeverdachte 2] enige tijd als directeur van [bedrijf B] gestaan. Dat was in verband met de G-rekening. Ik begreep wel dat de hotels die wilden; zij wisten misschien niet dat de schoonmakers zelfstandigen waren. Voor [bedrijf B] deed ik hetzelfde als voor [bedrijf A] en [bedrijf C].

17. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 5] d.d. 9 februari 2010 (V20-04, pag. 1057 e.v.).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

De administratie van [bedrijf A], [bedrijf C] en [bedrijf B] was niet altijd compleet. Verkoopfacturen waren wel, maar inkoopfacturen niet altijd aanwezig. Ik kon nooit de totaalcontrole maken. Grote bedragen werden contant opgenomen. Overboekingen naar privérekeningen heb ik niet vaak gezien. Ik had geen tijd om alles precies te controleren. Dat had ik bij [bedrijf C] wel moeten doen. (…) Het was wel de bedoeling een goede jaarrekening te maken, maar dat kon niet vanwege incomplete informatie. Ik heb aan [bedrijf A] gefactureerd wat ik heb gewerkt. (…) Ik had het vermoeden dat mensen geen drie opdrachtgevers hadden, omdat ze steeds maar volle maanden werkten. Ik zei dat tegen [verdachte] en hij zei dat hij dat ging oplossen.

Mij werd gevraagd een G-rekening voor [bedrijf B] aan te vragen, omdat hotels daarom hadden gevraagd. (…) [bedrijf C] verzorgde de facturen, omdat de mensen het zelf niet konden. [bedrijf C] factureerde hiervoor aan [bedrijf A] en [bedrijf B]. Ik heb nooit bij de KvK gecontroleerd of de ondernemingen ook daadwerkelijk stonden ingeschreven. Ik zie nu ook dat op de facturen niet het verplichte Hrg-nummer staat. Ik heb ook nooit gecontroleerd of de ondernemingen bij de Belastingdienst bekend waren. Over de contante betalingen heb ik het wel met [verdachte] gehad.

18. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 5] d.d. 10 februari 2010 (V20-05, pag. 1062 e.v.).

U toont mij een aantal facturen uit de administratie van [bedrijf A]. Ik heb ze allemaal gezien, maar ik denk niet tegelijk. Het lijkt erop dat ik deze facturen allemaal heb getekend.

19. Een proces-verbaal ter terechtzitting van 19 april 2013, 22 april 2013 en 26 april 2013, inhoudende de verklaring van [verdachte] als verdachte en getuige.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

U vraagt mij wat mijn rol was bij [bedrijf A]. Ik ben benaderd door [medeverdachte 3] over een constructie met zzp-ers. Dat heb ik vervolgens uitgeplozen, door middel van onderzoek en navraag bij de KvK, de Belastingdienst en verschillende boekhouders. (…) Er werd gezegd: “een VAR-verklaring is handig, maar niet noodzakelijk”. Ik kreeg vervolgens een administratieve taak. Ik heb contact gehouden met de hotels en met de schoonmakers en ik heb de administratie aangeleverd aan [medeverdachte 5]. (…)

[medeverdachte 1] was de man naar het personeel toe. Alle gegevens kwamen van [medeverdachte 1]. De legitimatie van de schoonmakers werd gecontroleerd. De contracten werden opgesteld. Die maakte ik, dat wil zeggen, ik voerde de gegevens die ik van [medeverdachte 1] had gekregen, in een template in. (…)

In maart/april 2007 ben ik erbij gekomen. [medeverdachte 3] heeft mij benaderd. (…) Ik heb het nageplozen en de constructie nagekeken. (…) Het stond nog niet op de rails. Zij hadden een limited. Ik heb gezegd: “dan gaan we daarmee opstarten”. Zo is het tot stand gekomen. Ik heb altijd alles netjes op papier gezet. Ik wist van de voorwaarden voor de zzp-constructie. (…) Ik had wel eens wat contact met schoonmakers, maar [medeverdachte 1] had dat vooral. Wij hebben erop gelet of zij capabel waren om het werk te doen. Dat heeft mijn nichtje ook gedaan. (…)

Op 1 juni 2008 hebben [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] mij laten weten dat zij geen gebruik meer wilden maken van mijn diensten. (…)

U vraagt mij of ik bij binnenkomst de leiding op mij heb genomen. Met geld konden zij niet omgaan. Ik maakte facturen en hield de uren bij. Dan wil ik ook weten dat de schoonmakers worden uitbetaald. (…) Ik weet nog steeds niet hoe ik had moeten weten dat er iets niet klopte. Het komt wel goed, dat dacht ik. Ik ben in april 2007 betrokken geraakt en ongeveer een jaar betrokken geweest. (…) Ik heb de contracten daarna aangepast, maar de gegevens die ik eerst had gebruikt, behouden. (…) De nieuwe contracten heb ik gemaakt opnieuw via een template, via hetzelfde concept. U vraagt mij of ik ooit de gegevens heb gecontroleerd. Nee. U vraagt mij of ik in de eerste periode, toen er kennelijk snel nieuwe schoonmakers bij kwamen, ooit heb gecontroleerd of het klopte. Nee, ik ben nooit naar de KvK gereden. Ik weet hoe een KvK-uittreksel eruit ziet. Ik zie daar geen verschil in. De contracten heb ik opgesteld. Ik heb ze niet altijd zelf getekend, bij [bedrijf A] deed [medeverdachte 3] dat altijd. [medeverdachte 1] nam de contracten mee, en die kregen wij altijd terug. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] gaven ook wel eens informatie over schoonmakers. (…) Bijna alle hotels zijn uiteindelijk overgegaan naar [bedrijf B]. (…) De opzet is hetzelfde gebleven. U vraagt mij of ook tijdens [bedrijf B] [medeverdachte 1] de stukken is blijven aanleveren. Ja, dat bleef zo. Ik heb nooit de behoefte gehad dat te controleren. (…)

Over de contracten van [bedrijf A]: [medeverdachte 4] had de grote lijnen van de opzet verwerkt in het contract. Ik was degene die de persoonlijke gegevens in het contract heeft verwerkt. Mijn nichtje heeft de contracten vertaald naar het Engels. U houdt mij voor dat [medeverdachte 3] heeft verklaard dat ik al snel een dominante rol vervulde binnen het bedrijf. Dat is een persoonlijkheidstik van mij: als ik het doe, doe ik het met volle overgave. (…) Het geld werd contant aan de schoonmakers betaald. Ik haalde het geld van de bank af. Vaak gaf ik het aan [medeverdachte 1], soms deden [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] dat. In het begin was er een rekening van [bedrijf A]. [medeverdachte 3] had een rekening bij SNS-bank. SNS was echter meer een bank voor verzekeringen, zo liet dat bedrijf ons weten. Daarom is geld naar mijn rekening – ten name van mijn vader, maar het was mijn rekening – gestort. Die overboekingen heb ik dus niet in mijn zak gestoken, maar ik heb het geld gewoon op basis van de facturen uitbetaald.

(…) [medeverdachte 5] heeft mij diverse malen gesommeerd meer opdrachtgevers te laten zien. Dat heeft hij mij ook bij [bedrijf A] al gezegd. [bedrijf C] was nummer twee, [bedrijf B] was nummer drie, het was dus in feite al goed. Maar ik vroeg daar wel naar bij de schoonmakers, en ik wist dat het nodig was. (…) [medeverdachte 2] wist heel goed hoe gewerkt werd.

20. Een proces-verbaal ter terechtzitting van 19 april 2013, 22 april 2013 en 26 april 2013, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 5] als verdachte en getuige.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

U vraagt mij naar de inhoud van de gesprekken met [verdachte]. Hij heeft mij gevraagd waaraan een zelfstandige zou moeten voldaan. Wij hebben de site van de belastingdienst geraadpleegd en ik heb hem op basis van mijn kennis en kunde antwoord op gegeven. [verdachte] heeft mij gevraagd hem te helpen en te ondersteunen. Dat zal dan – gelet op zijn verklaring – april/ mei 2007 zijn geweest. We hebben een of hoogstens twee keer een bespreking gehad op het kantoor aan de [vestigingsadres]. Daar waren dan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] bij aanwezig. Verder heb ik de spullen van [verdachte] gekregen, of soms van [medeverdachte 2]. (…)

U vraagt mij naar de loonadministratie. Ik had thuis geen pakket voor de loonadministratie. Ik had een accountantskantoor dat dat voor mij verzorgde. [medeverdachte 2] was na verloop van tijd de eerste die op de loonlijst kwam. Onder meer de arbeidsovereenkomst, een kopie van het identiteitsbewijs en de aanvraag van een loonbelastingnummer stuurde ik dan door aan dat kantoor, dat vervolgens de loonadministratie kon maken. Van dat kantoor kreeg ik dan een salarisstrook en een loonaangifte terug. De loonheffing betaal je de maand erna. U toont mij de documenten die zijn opgenomen in feit 2 van de tenlastelegging. Dat zijn aangiften loonheffing. Die worden door de firma [naam 5] gemaakt. De administratie van [bedrijf B] of [bedrijf A] moet dit betalen aan de Belastingdienst. Deze formulieren komen van [naam 5], de aantekeningen erop zijn van hem. Ik gaf de informatie die ik van [verdachte] kreeg door aan [naam 5].

(…)

U vraagt mij of ik de KvK-uittreksels heb gecontroleerd. Ik heb in mijn loopbaan wel honderden administraties gezien. Pas sinds kort denk ik soms aan het controleren van de KvK-uittreksels. Daarvoor ging ik altijd uit van de ondernemer die dat inkoopt. Dat het zijn zaken zijn zeg maar.

U vraagt mij of ik heb opgemerkt dat het KvK-nummer vaak niet stond vermeld. Ik deed de aangifte van de omzetbelasting. Ik nam de bedragen op exclusief BTW, liet mijn programma de BTW berekenen en checkte of het klopte. Meer heb ik niet gedaan met de factuur. Ik heb werkelijk alleen maar naar de bedragen gekeken. De facturen waren wel allemaal hetzelfde. Maar ik wist dat [bedrijf C] deze maakte. U vraagt mij of ik ze nooit zelf heb gecontroleerd. Nee, op geen enkel moment.

21. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 26] d.d. 29 oktober 2009 (G04-01, pag. 1121 e.v.).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

Met betrekking tot hotel [hotel naam 6]: vanaf november 2007 maakt het bedrijf [bedrijf A] in ons hotel schoon. Onze contactpersoon was [medeverdachte 2]. Zij was destijds mede-eigenaar met ene [medeverdachte 4]. Later zijn we met [medeverdachte 2] verder gegaan in [bedrijf C]. Toen werkte [medeverdachte 2] samen met [verdachte]. Later is de naam veranderd in [bedrijf B]. De vorige eigenaar van het hotel had ook zaken gedaan met [bedrijf A]. Wij hebben nooit een contract getekend met [bedrijf A]. Wel hebben we een concept gekregen.

Alle communicatie en facturatie ging via [medeverdachte 2].

22. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 26 oktober 2009 (G06-01, pag. 1131 e.v.).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

Met betrekking tot hotel [hotel naam 6]: [bedrijf B] maakt bij ons schoon vanaf 1 januari 2009. Daarvoor was het [bedrijf A], vanaf medio 2007. De contactpersonen waren [medeverdachte 2], [naam 6] en [verdachte]. In het begin kwam [medeverdachte 4] ook wel eens langs.

23. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] d.d. 26 oktober 2009 (G09-01, pag. 1161 e.v.).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

Ik ben eigenaar van hotel [hotel naam 7]. Wij deden zaken met [bedrijf A] en later is dat [bedrijf B] geworden. (…) Ik denk sinds 2007. [medeverdachte 2] is langs geweest met een mooie offerte.

24 Een proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 3] d.d. 9 juli 2012 van de RC.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

Op verzoek van [medeverdachte 4] zette ik [bedrijf A] op mijn naam. [medeverdachte 4] en [verdachte] kenden elkaar van [bedrijf D]. [medeverdachte 4] was goed in het binnenhalen van werk, maar kon geen bedrijf leiden. [verdachte] daarentegen was goed in het leiding geven. Daarom werd [verdachte] benaderd. [verdachte] kon of wilde [bedrijf A] niet op zijn naam hebben. Ik deed bij [bedrijf A] de controle bij de hotels (of het personeel op tijd kwam en het werk goed verrichtte). [verdachte] zocht uit hoe het zat met franchisers, waardoor minder belasting hoefde te worden betaald. Hij zei dat het een prima plan was en had toen ook via [bedrijf C] een adviserende rol (en factureerde ons daarvoor). [medeverdachte 4] en ik konden niet goed met geld omgaan. [verdachte] regelde alles. Ik was eigenlijk alleen maar eigenaar op papier. (…)

[medeverdachte 2] kwam een halfjaar na de oprichting van [bedrijf A] in beeld. Zij is heel intelligent en goed in Engels. Zij vertaalde op verzoek van [verdachte] brieven in het Engels. Later kwam zij bij [bedrijf A] in loondienst, met name voor de Chinese hoteleigenaren. Zij was de coördinator, werd door [verdachte] aangestuurd. Zij behandelde de klachten en bezocht ook de hotels ter controle van het werk. (…)

[verdachte] is wel dominant en geeft je het gevoel dat hij de zaken overneemt. (…)

[medeverdachte 1] was belangrijk, want hij kon het personeel in [plaats] regelen. De meeste schoonmakers kwamen uit Nigeria en Ghana. [medeverdachte 1] maakte ook schoon en controleerde het werk. Ik haalde het geld van de rekening, deed het in een envelop en gaf die aan [medeverdachte 1], die de uitbetaling regelde.

1De rechtbank heeft alle facturen vals geoordeeld, maar niet wat de daarop geleverde diensten betreft. Dat daadwerkelijk door de schoonmakers is gewerkt, is ook door de officier van justitie en de raadsman onderschreven. In zoverre kunnen de facturen een indicatie geven over de hoeveelheid verrichte werkzaamheden per maand.

2AMB/086, proces-verbaal bevindingen m.b.t. vaststellen definitief nadeel.

3(DOC/055, pag. 2007)

4(DOC/056, pag. 2008)

5(DOC/072, pag. 2032)

6(DOC/090, pag. 2043)

7(DOC/091, pag. 2044)

8(DOC/096, pag. 2049)

9(DOC/077, pag. 2037)

10(DOC/273-24, pag. 2409)

11(DOC/048 tot en met DOC/054, pag. 2000 t/m 2006)

12(DOC/057 tot en met DOC/062, pag. 2009 t/m 2014)

13(DOC/070 en DOC/071, pag. 2030 en 2031)

14(DOC/073 tot en met DOC/074, pag. 2033 en 2034)

15(DOC/075 tot en met DOC/076, pag. 2035 en 2036)

16(DOC/078 t/m DOC/081, pag. 2038 t/m 2041)

17(DOC/082, pag. 2042)

18(DOC/092, pag. 2045)

19(DOC/093 tot en met DOC/095, pag. 2046 t/m 2048)

20(DOC/097, pag. 2050)

21(DOC/117 tot en met DOC/124, pag. 2087 t/m 2094)

22(DOC/125, pag. 2095)

23(DOC/126 t/m DOC/134, pag. 2096 t/m 2104)

24(DOC/264-25 tot en met DOC/264-32, pag. 2281 t/m 2288)

25(DOC/269-24 tot en met DOC/269-32, pag. 2348 t/m 2356)

26(DOC/273-25 tot en met DOC/273-31, pag. 2410 t/m 2416)

27(DOC/281-16 tot en met DOC/281-21, pag. 2473 t/m 2478)

28(DOC/266-10, pag. 2311)

29(DOC/276-23, pag. 2448)

30(DOC/264-24, pag. pag. 2280)

31(DOC/266-10 tot en met 13, pag. 2311 t/m 2314)

32(DOC/264-17 tot en met 23, pag. 2273 t/m 2279)

33(DOC/276-17 tot en met 22, pag. 2442 t/m 2447)

34(DOC/266-7, pag. 2308)

35(DOC/276-16, pag. 2441)

36(DOC/264-33, pag. 2289)

37(DOC/264-15 en 16, pag. 2271 en 2272)

38(DOC/266-8 en 9, pag. 2309 en 2310)

39(DOC/276-14 en 15, pag. 2439 en 2440)

40Een proces-verbaal van bevindingen inkoopfacturen [bedrijf A] december 2007 (AMB/078, pag. 619 e.v.).

41Een proces-verbaal van bevindingen inkoopfacturen [bedrijf B] 1e kwartaal 2009 (AMB/053, pag. 485 e.v.).

42Een proces-verbaal bevindingen [persoon 10] (AMB/014, pag. 366 e.v.).

43Een proces-verbaal bevindingen [persoon 11] (AMB/015, pag. 370 e.v.).

44Een proces-verbaal bevindingen [persoon 15] (AMB/016, pag. 374 e.v.).

45Een proces-verbaal van aanvullend onderzoek [persoon 15] (AMB/059, pag. 511 e.v.)

46Een proces-verbaal bevindingen [persoon 12] (AMB/017, pag. 378 e.v.).

47Een proces-verbaal bevindingen[persoon 13] (AMB/018, pag. 382 e.v.).

48Een proces-verbaal bevindingen [persoon 14] (AMB/019, pag. 386 e.v.).

49Een proces-verbaal bevindingen [persoon 18] (AMB/060, pag. 516 e.v.).

50Een proces-verbaal bevindingen [persoon 17] (AMB/061, pag. 524 e.v.).

51Een proces-verbaal bevindingen [persoon 16] (AMB/064, pag. 544 e.v.).

52Een proces-verbaal bevindingen [persoon 27] (AMB/065, pag. 553 e.v.).

53Een proces-verbaal bevindingen [persoon 23] (AMB/067, pag. 562 e.v.).

54Doc/435-35 tot en met Doc/435-43, pag. 2947 t/m 2955.

55DOC/435-01 tot en met DOC/435-24, pag. 2913 t/m 2936.

Stuur een reactie naar de auteur