Uitspraak inzake deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van belastingfraude, valsheid in geschrift en witwassen

ECLI:NL:RBOVE:2024:1091

Inhoudsindicatie

De rechtbank veroordeelt een 56-jarige man tot een taakstraf voor 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor een half jaar met een proeftijd van 3 jaren. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van belastingfraude, valsheid in geschrift en witwassen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht

Meervoudige kamer

Zittingsplaats Zwolle

Parketnummer: 84-276554-22 (P)

Datum vonnis: 29 februari 2024

Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1967 in [geboorteplaats] ,

wonende aan de [adres] .

1 Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 juli 2023 en 15 februari 2024.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Lambregts en van wat door verdachte en haar raadsman mr. V.C. Langenburg, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 28 september 2020 tot en met 8 november 2022 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die belastingfraude en valsheid in geschrift pleegde en zich bezig hield met (gewoonte)witwassen.

Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

zij in of omstreeks de periode van 28 september 2020 tot en met 8 november 2022 in

Almere, Den Haag, Rotterdam en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, heeft

deelgenomen aan een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband tussen

natuurlijke personen te weten:

1. [medeverdachte 1] (V-01);

2. [naam 2] (V-02);

3. [naam 3] (V-03);

4. [naam 4] (V-04);

5. [naam 5] (V-05);

6. [naam 6] (V-06);

7. [naam 7] (V-07);

8. [naam 8] (V-08);

9. [naam 9] (V-09);

10. [naam 10] (V-10);

11. [naam 11] (V-11);

12. [naam 12] (V-12);

13. [naam 13] (V-13);

14. [ [verdachte] (V-14);]

15. [naam 15] (V-15);

16. [naam 16] (V-16);

17. [naam 17] (V-17);

18. [naam 18] (V-18), en/of

19. [naam 19] (V-19),

al dan niet in wisselende samenstelling, welke organisatie tot oogmerk had het

plegen van misdrijven, te weten:

a. het opzettelijk doen/en of laten indienen van een of meerdere onjuiste aangiften

omzetbelasting (artikel 69, lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen);

b. het valselijk doen en/of laten opmaken van een of meerdere aangiften

omzetbelasting (artikel 225, lid 1 Wetboek van Strafrecht); en/of

c. het plegen van (gewoonte)witwassen (artikel 420bis, ter, quater Wetboek van Strafrecht).

3 De procesafspraken

3.1

Inleidende opmerkingen

Op 20 juni 2023 heeft de officier van justitie de rechtbank geïnformeerd dat hij met de verdediging procesafspraken heeft gemaakt, waaronder begrepen een afdoeningsvoorstel met betrekking tot onderhavige strafzaak.

Tijdens de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting op 24 juli 2024 zijn de gemaakte procesafspraken aan verdachte voorgehouden en indringend met haar besproken.

De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 7 augustus 2023 voorshands geoordeeld dat de overeengekomen strafmaat niet in voldoende mate recht doet aan de persoonlijke omstandigheden van verdachte en evenmin aan haar rol in de criminele organisatie. Gelet hierop konden de gemaakte procesafspraken (nog) niet worden gevolgd en heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich hierover alsmede over het verdere verloop van de procedure nader te kunnen uitlaten.

Op 8 februari 2024 heeft de officier van justitie mede namens de raadsman een hernieuwd afdoeningsvoorstel aan de rechtbank doen toekomen. Dit nieuwe afdoeningsvoorstel houdt, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, concreet het volgende in:

  1. De verdediging voert ten aanzien van de tenlastelegging géén verweren.
  2. Alle eventueel nog openstaande onderzoekswensen komen te vervallen.
  3. Door ondertekening van dit afdoeningsvoorstel bekent verdachte zich schuldig te hebben gemaakt aan feit 1 oftewel het in de periode van 28 september 2020 tot en met 8 november 2022 deelnemen aan een samenwerkingsverband dat zich bezig heeft gehouden met belastingfraude, valsheid in geschrift en witwassen.
  4. Het Openbaar Ministerie eist ter terechtzitting 240 uren taakstraf te vervangen door 120 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaren.
  5. De verdediging voert geen verweer tegen voornoemde strafeis.
  6. Bij vonnis overeenkomstig deze procesafspraak doen de verdachte en het Openbaar Ministerie afstand van hoger beroep.
  7. Deze procesafspraak vervalt indien en voor zover die niet gevolgd wordt door de rechtbank.

3.2

Inhoudelijke behandeling

Na heropening en hervatting van het onderzoek zijn tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op de terechtzitting van 15 februari 2024 de nieuwe procesafspraken, zoals deze zijn vervat in het (opvolgend) afdoeningsvoorstel van 8 februari 2024, met verdachte besproken. Verdachte heeft (opnieuw) aangegeven goed te hebben begrepen wat de gemaakte afspraken inhouden en wat de gevolgen daarvan zijn. Zij heeft aangegeven volledig achter die afspraken te staan, deze overeenkomst vrijwillig te zijn aangegaan en op geen enkele wijze onder druk te zijn gezet. Ook is duidelijk geworden dat verdachte bij het hele proces om tot afspraken te komen, steeds voorzien is geweest van rechtskundige bijstand.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat verdachte vrijwillig en op basis van voor haar voldoende duidelijke informatie is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan wat in het opvolgend afdoeningsvoorstel van 8 februari 2024 is overeengekomen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat verdachte zich bewust is van de rechtsgevolgen van de in de overeenkomst van 8 februari 2024 neergelegde procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Daarmee is tevens voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) stelt.

De rechtbank benadrukt wederom dat zij geen partij is bij de gemaakte procesafspraken en daaraan dus ook niet gebonden is. De rechtbank heeft een eigen verantwoordelijkheid en dat betekent dat ook bij de inhoudelijke behandeling op de zitting van 15 februari 2024 de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) leidend is geweest.

4 De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5. Het bewijs1

5.1

Inleiding

Op 14 en 17 januari 2022 ontvangt het Bureau Integriteit en Veiligheid (verder: BIV) van de FIOD een tweetal meldingen van een Boete- en Fraudecoördinator van de Belastingdienst waarin staat dat een medewerker van de afdeling omzetbelasting van de Belastingdienst, medeverdachte [medeverdachte 1] zich, samen met haar broer en neef, bezighoudt met het opmaken en indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting bij de Belastingdienst.

Naast het signaal vanuit de Belastingdienst ontvangt de FIOD op 8 februari 2022 een anonieme klikbrief waarin wordt gesteld dat medeverdachte [medeverdachte 1] , werkzaam als belastingambtenaar bij de Belastingdienst, samen met haar neef al jaren bezig is met belastingfraude, geld verdient met vertrouwelijke gegevens uit de systemen van de Belastingdienst en ‘ten onrechte’ geld verdient met een beauty-zaak. De meldingen en de klikbrief zijn door een medewerker van het BIV onderzocht en hebben geresulteerd in het opmaken van een proces-verbaal van verdenking.

Op 21 maart 2022 is het strafrechtelijk onderzoek ‘Louth’ gestart. Naar aanleiding van het onderzoek worden 19 personen, onder wie verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , er van verdacht dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het in georganiseerd verband plegen van belastingfraude en (gewoonte)witwassen.

5.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar het afdoeningsvoorstel van 8 februari 2024, op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

5.3

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft, onder verwijzing naar het afdoeningsvoorstel van 8 februari 2024, geen bewijsverweer gevoerd.

5.4

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:

  • -de processen-verbaal van de terechtzittingen van 24 juli 2023 en 15 februari 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • -het proces-verbaal van ambtshandeling ( [rekeningnummer 1] ) van 19 september 2022 (AMB-007);
  • -het proces-verbaal van ambtshandeling ( [rekeningnummer 2] ) van 19 september 2022 (AMB-010);
  • -het proces-verbaal van bevindingen, inclusief bijlage, van 3 oktober 2022 (AMB-015);
  • -het proces-verbaal van ambtshandeling ( [rekeningnummer 3] ) van 9 november 2022 (AMB-048);
  • -het proces-verbaal van ambtshandeling, inclusief bijlagen, (WhatsApp-berichten) van 16 november 2022 (AMB-060);
  • -het proces-verbaal van ambtshandeling (aantreffen aangiften omzetbelasting) van 17 november 2022 (AMB-063).

5.5

De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:

zij in de periode van 28 september 2020 tot en met 8 november 2022 in Nederland,

heeft deelgenomen aan een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband tussen natuurlijke personen te weten:

1. [medeverdachte 1] ;

2. [naam 2] ;

3. [naam 3] ;

4. [naam 4] ;

5. [naam 5] ;

6. [naam 6] ;

7. [naam 7] ;

8. [naam 8] ;

9. [naam 9] ;

10. [naam 10] ;

11. [naam 11] ;

12. [naam 12] ;

13. [naam 13] ;

14. [verdachte] ;

15. [naam 15] ;

16. [naam 16] ;

17. [naam 17] ;

18. [naam 18] , en

19. [naam 19] ,

al dan niet in wisselende samenstelling, welke organisatie tot oogmerk had het

plegen van misdrijven, te weten:

a. het opzettelijk doen en/of laten indienen van een of meerdere onjuiste aangiften

omzetbelasting;

b. het valselijk doen en/of laten opmaken van een of meerdere aangiften

omzetbelasting; en

c. het plegen van (gewoonte)witwassen.

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

6 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:

het misdrijf: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

7 De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8 De op te leggen straf of maatregel

8.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaren.

8.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht om de eis van de officier van justitie, die in overeenstemming is met het afdoeningsvoorstel, te volgen.

8.3

De gronden voor een straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandelingen ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.

Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, waarbinnen op grote schaal de misdrijven werden gepleegd. Door een web van verschillende natuurlijke personen te gebruiken, hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] kennelijk willen voorkomen dat de fraude en hun eigen rol daarin ontdekt zouden worden. Het spreekt voor zich dat een dergelijke organisatie een ernstige en ontoelaatbare ondermijning van de rechtsorde betekent. De rechtbank rekent dit verdachte aan.

De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 17 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.

De rechtbank stelt voorop dat zij haar eigen belangenafweging heeft gemaakt bij de bepaling van de op te leggen straf. De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van het op 8 februari 2024 overeengekomen afdoeningsvoorstel van de officier van justitie en de raadsman aan de rechtbank legitiem is en voldoende recht doet aan deze strafzaak omdat hiermee zowel het belang van verdachte als dat van de maatschappij en de benadeelde partij geëerbiedigd wordt, nu de belasting van de strafrechtketen beperkt blijft. De rechtbank ziet na het afwegen van alle belangen voldoende aanleiding om conform het thans voorliggende afdoeningsvoorstel een taakstraf voor de duur van 240 uren met aftrek van voorarrest en een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren op te leggen.

9 De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 24c Sr.

10 De beslissing

De rechtbank:

bewezenverklaring

– verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;

– verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;

strafbaarheid feiten

– verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;

– verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

het misdrijf: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;

strafbaarheid verdachte

– verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;

straf

– veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden

– bepaalt dat deze gevangenisstraf in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:

– stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

– veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren;

– beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;

– beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.

Stuur een reactie naar de auteur