Verzetsrechter mag geen uitspraak doen in de hoofdzaak zonder partijen te informeren over die mogelijkheid

Samenvatting


De rechtbank (Rechtbank Amsterdam) heeft het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak na
een vereenvoudigde behandeling gegrond verklaard en heeft meteen uitspraak gedaan in de
hoofdzaak. Het hof is van oordeel dat de rechtbank partijen had moeten informeren over de
mogelijkheid om na een gegrond verzet meteen uitspraak te doen in de hoofdzaak. Nu zij dit niet
heeft gedaan, had de rechtbank niet direct uitspraak mogen doen. Het hof wijst de zaak terug naar
de rechtbank voor een hernieuwde behandeling van het beroep.
(Hoger beroep gegrond.)

Commentaar


In onderhavige zaak voor het hof gaat het in de kern niet zozeer om de feiten, maar meer om de
toepassing van de formele regels die het bestuurlijke procesrecht vormen.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat tegen de met dagtekening 10 juni 2016 opgelegde
naheffingsaanslag bij brief van 8 juli 2016 bezwaar is gemaakt en dat hij vervolgens, in verband met
het uitblijven van een beslissing, een ingebrekestelling heeft verzonden. De ambtenaar stelt zich op
het standpunt dat hij beide brieven niet heeft ontvangen. In dat geval ligt het (bewijsrechtelijk) op de
weg van de belanghebbende om zijn stellingen aannemelijk te maken. Belanghebbende heeft echter,
ondanks toezeggingen daartoe, ter zake van het vermeende verzonden bezwaar geen
verzendbewijzen overgelegd. Daarmee kan worden gesteld dat hetgeen de belanghebbende naar
voren brengt een blote stelling is die niet is onderbouwd met enig bewijsmiddel. De rechtbank trekt
hieruit dan ook terecht de conclusie dat ervan moet worden uitgegaan dat geen bezwaar is
gemaakt, en er dientengevolge ook geen beroep kan worden ingesteld tegen het niet-tijdig nemen
van een beslissing, zoals bedoeld in art. 6:20 Awb. De rechtbank verklaart het beroep nietontvankelijk.
Daarbij maakt de rechtbank gebruik van de mogelijkheid die art. 8:54 Awb haar geeft
voor een vereenvoudigde behandeling zonder onderzoek ter zitting. Is een partij het met die
uitspraak niet eens, dan kan daartegen met toepassing van art. 8:55, lid 1, Awb verzet worden
aangetekend. Door belanghebbende is van deze mogelijkheid gebruikgemaakt. De rechtbank dacht
in dat kader ‘grote stappen, snel thuis’ en heeft in verzet de zaak ook inhoudelijk beoordeeld. Die
mogelijkheid heeft de rechtbank op grond van art. 8:55, lid 10, Awb. Voorwaarde voor het
toepassen van deze regeling is dat (a) nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van
de zaak, en (b) de partijen in de gelegenheid zijn gesteld op een zitting te worden gehoord en
daarbij zijn gewezen op de bevoegdheid om tevens uitspraak te doen op het beroep. Aan deze
laatste voorwaarde (b) schort het in deze zaak. De rechtbank heeft belanghebbende uitgenodigd
voor een mondelinge behandeling. In zoverre ging het nog goed. De rechtbank heeft de
gemachtigde van belanghebbende echter pas na de zitting per brief gewezen op de mogelijkheid om
tevens uitspraak te doen op het beroep in de hoofdzaak. Daarmee heeft de rechtbank de
voorwaarden overtreden en oordeelt het hof terecht dat de rechtbank niet bevoegd was tevens
uitspraak op het beroep te doen.
De onderhavige zaak schetst het belang van de in acht te nemen procedureregels. Hoewel de
inhoud van de zaak (in het bijzonder met betrekking tot het bewijsrechtelijke aspect) geen aanleiding
gaf tot gegrondverklaring van het beroep, heeft de onjuiste toepassing van het bestuurlijke
procesrecht ertoe geleid dat het beroep alsnog gegrond is verklaard en de zaak is teruggewezen
naar de rechtbank voor een hernieuwde behandeling in beroep. (Redactie: door belanghebbende is
beroep in cassatie ingesteld onder HR nummer 19/00983)


[1]Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Jaeger advocaten-belastingkundigen te Amsterdam.

Dit bericht werd geplaatst in: Fiscale procedures

Stuur een reactie naar de auteur