Wel vergoeding proceskosten bezwaar voor het in de beroepsfase ambtshalve verminderen van de woz-waarde

Samenvatting


In de beroepsfase heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde ambtshalve verminderd. Anders
dan de rechtbank (Rechtbank Amsterdam 1 mei 2018, nrs. 17/914, 17/1386 en 17/1387) oordeelt
het hof dat belanghebbende wel recht heeft op een vergoeding van de kosten gemaakt in de
bezwaarfase. Op de heffingsambtenaar rust de plicht de WOZ-waarde vast te stellen. Het hof stelt
vast dat de heffingsambtenaar de voor de waardebepaling relevante feiten en omstandigheden
zoals die zich ten tijde van het vaststellen van de beschikking voordeden, onjuist heeft gewaardeerd.
Gesteld noch gebleken is dat die onjuiste waardering veroorzaakt is door van de zijde van
belanghebbende verstrekte onjuiste informatie. Dat maakt dat de aanvankelijk vastgestelde WOZ-beschikking
onrechtmatig is en dat die onrechtmatigheid aan de heffingsambtenaar is te wijten.
Hieraan doet niet af dat de heffingsambtenaar tot de ambtshalve vermindering is overgegaan naar
aanleiding van gegevens die belanghebbende ter ondersteuning van haar beroep in de beroepsfase
heeft ingebracht.
(Hoger beroep gegrond.)

Commentaar


Op grond van het tweede lid van art. 7:15 Awb heeft een belanghebbende recht op vergoeding van
kosten die in de bezwaarfase redelijkerwijs zijn gemaakt. Deze kosten worden uitsluitend vergoed
voor zover een bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten
onrechtmatigheid. Het bestuursorgaan (i.e. de heffingsambtenaar) moet zich bij de vaststelling van
de WOZ-beschikking houden aan het zorgvuldigheidsbeginsel van art. 3:2 Awb. Pas op het moment
dat de heffingsambtenaar de normale zorgvuldigheid niet betracht en als gevolg daarvan een te
hoge WOZ-waarde vaststelt, is sprake van een aan die heffingsambtenaar te wijten
onrechtmatigheid, zoals bedoeld in het tweede lid van art. 7:15 Awb (vgl. HR 18 juni 2010, nr.
09/00370, (NTFR 2010/1504)).
Hof Amsterdam benoemt in zijn motivering niet expliciet in hoeverre de desbetreffende
heffingsambtenaar bij de vaststelling van de WOZ-waarde niet de normale zorgvuldigheid zou
hebben betracht. Het hof komt tot het oordeel dat er sprake is van onrechtmatigheid van de
beschikking omdat ‘de heffingsambtenaar de voor de waardebepaling relevante feiten en
omstandigheden zoals die zich ten tijde van het vaststellen van de beschikking voordeden, onjuist
heeft gewaardeerd’. Vervolgens kent het hof een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase
toe. Daaruit kan worden afgeleid dat in deze overweging dus wel impliciet ligt besloten dat het hof
van oordeel is dat de heffingsambtenaar in de eerdere fase niet heeft voldaan aan deze
zorgvuldigheid. Vanwege de discussie die gaande is over het toekennen van
proceskostenvergoedingen in WOZ-zaken (zie bijvoorbeeld ook (NTFR 2018/2898)) was het wellicht
verstandig geweest als het hof meer aandacht had geschonken aan de overwegingen op dit punt,
om ook voor andere – toekomstige – zaken duidelijkheid te verschaffen.


[1]Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Jaeger advocaten-belastingkundigen te Amsterdam.

Dit bericht werd geplaatst in: Fiscale procedures

Stuur een reactie naar de auteur