Geheimhouding en de Belastingdienst: waar liggen de grenzen?

NLFiscaal, formeel belastingrecht NLF 2025/0591

Noot door Ludwijn Jaeger

Het Besluit fiscaal bestuursrecht (Bfb) is een verzamelbesluit met beleidsregels op het terrein van het fiscale bestuursrecht. Net als veel van dit soort beleidsregels wordt ook het Bfb met regelmaat gewijzigd c.q. geactualiseerd. Ditmaal beperken de wijzigingen zich tot het fiscaal uitvoeringsbeleid (paragraaf 2) en de geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR (paragraaf 24). Ik beperk mij tot de geheimhoudingsplicht.

Artikel 67 AWR regelt, kort gezegd, de geheimhoudingsplicht van eenieder die ‘in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet’ de beschikking krijgt over informatie. De achtergrond van deze geheimhoudingsplicht is (mede) te zorgen dat iedereen vrijelijk informatie aan de Belastingdienst kan verschaffen zonder angst dat het vervolgens op straat komt te liggen. Deze geheimhoudingsplicht kent (in het tweede lid van het artikel) vele uitzonderingen, waaronder de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak. Gekscherend merk ik over de opsomming in artikel 43c Uitv.reg. AWR vaak op dat de lijst van instanties waaraan wel gegevens worden verstrekt waarschijnlijk korter wordt als de lijst instanties zou bevatten waaraan niet wordt verstrekt. In andere gevallen kan op grond van het derde lid door de minister van Financiën ontheffing van de geheimhoudingsplicht worden verleend.

De wijzigingen

De (korte) toelichting op de wijzigingen van paragraaf 24 Bfb laat niks aan duidelijkheid te wensen over: ‘De paragraaf wordt verduidelijkt en overzichtelijker gemaakt. Artikel 67 AWR regelt de geheimhoudingsplicht. Daaruit volgt een verschoningsrecht, tenzij ontheffing is verleend.’

Kortom, ogenschijnlijk geen commentaar nodig. Maar dekt de toelichting ook daadwerkelijk de lading? Voorheen stond in het besluit dat in straf- en bestuursrechtelijke zaken in principe geen beroep op dat verschoningsrecht wordt gedaan. Na wijziging valt er te lezen dat de ambtenaar zich beroept op dat verschoningsrecht.

Verduidelijkt is dat als een ambtenaar in zijn algemeenheid om zijn kennis of deskundigheid wordt gevraagd, die informatie niet onder zijn geheimhoudingsplicht valt. Ook de getuigenis in een strafzaak die alleen gaat over een fiscaal delict waarvoor de Inspecteur bevoegd is, valt in zowel de huidige als eerdere versies buiten de geheimhoudingsplicht, omdat dit valt onder uitvoering van de belastingwet, waarvoor de geheimhoudingsplicht niet geldt. Ook de wat omineuze uitzondering na ontheffing bij ‘een bijzonder belang’ is in beide versies een uitzondering gebleven.

Restrictiever?

Toegegeven, de tekst is (ook) wat gemakkelijker leesbaar geworden. Maar bovenal is de beleidsregel van ‘geen beroep op verschoning, tenzij’ opgeschoven naar ‘beroep op verschoning, tenzij’. Wanneer ik kijk naar de uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht in de wet en de opsomming met uitzonderingen, kan het zo maar zijn dat de wijzigingen in de praktijk weinig zullen betekenen. Feit is wel dat terughoudendheid bij het afleggen van een verklaring wordt gepredikt, tenzij er een ontheffing is verkregen of de geheimhouding niet geldt. Meer grip van Financiën op haar ambtenaren? Daarbij komt dat volgens het ministerie van Financiën het verkrijgen van ontheffing een interne aangelegenheid is die niet nader in het besluit hoeft te worden uitgewerkt.

Vaker zal dus ontheffing moeten worden gevraagd op grond van een bijzonder belang. Zowel de ontheffing als het bijzonder belang zijn niet uitgewerkt. Naast restrictiever is het geheel dus minder voorspelbaar geworden en wringt het niet transparant zijn over de ontheffing en de norm van bijzonder belang des te meer.

Practise what you preach

De conclusie van A-G Spronken over het (wettelijke) verschoningsrecht (van een advocaat) ten aanzien van processtukken,1 laat zien dat de Belastingdienst moeite heeft met het verschoningsrecht van advocaten. De conclusie van A-G Koopman over het informeel verschoningsrecht, het fairplaybeginsel,2 maakt duidelijk dat een beroep op geheimhouding door een belastingadviseur bij de Belastingdienst de wenkbrauwen nog meer doet fronsen. De Belastingdienst (en het OM) vindt de geheimhouding van en door adviseurs en advocaten maar onhandig, onnodig en belemmerend voor de uitvoering van ‘hun’ publieke taak.

Ik begrijp de weerstand van fiscaal geschoolde ambtenaren tegen de in het algemeen rechtsbewustzijn verankerde beginselen van verschoning van advocaten en fair play van adviseurs niet goed. Maar ik begrijp die weerstand nog minder als daartegenover een ontwikkeling vanuit het ministerie van Financiën staat van een restrictievere geheimhouding bij het afleggen van getuigenissen en een steeds veelvuldiger gebruik van de gang naar de geheimhoudingskamer in fiscale geschillen.

  1. Conclusie A-G Spronken van 3 december 2024, 24/02026, ECLI:NL:PHR:2024:1301NLF 2025/0035, met noot van ondergetekende. 
  2. Conclusie A-G Koopman 20 december 2024, 24/01292 t/m 24/01294, ECLI:NL:PHR:2024:1402NLF 2025/0141, met noten van ondergetekende en Boei. 

Dit bericht werd geplaatst in: Fiscale procedures

Stuur een reactie naar de auteur